De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Aankondigingen en mededelingen.De Werken van Vondel. Deel III.Van de grote Vondeluitgave, bezorgd door de Wereldbibliotheek, verscheen het derde deel, dat de belangrijke periode van 1627-1640 omvat. Als inleiding beschreef Dr. J.F.M. Sterck het Leven van Vondel in deze periode (blz. 3-34); L. Simons vervolgde zijn breed opgezette studie over Vondels Dramatiek (blz. 34-108). De taalkundige toelichting werd opgedragen aan Prof. C.G.N. de Vooys, die voor de vertaalde drama's (Hippolytus, Sofompaneas, Electra) ook de originele teksten vergeleek. Ter ‘verantwoording’ schreef hij aan het slot: ‘Bij de taalkundige toelichting hebben wij ons ten doel gesteld, zoveel mogelik lezers te gerieven, ook degenen die met de zeventiende-eeuwse taal weinig vertrouwd zijn. Daardoor is het aantal aantekeningen groter geworden dan voor de meeste lezers noodzakelik zal blijken, maar een teveel is minder schadelik dan een tekort. In de teksten wordt de lezer nergens door verwijzingen gestoord; men behoeft dus slechts aan de voet van de bladzijde te kijken als men voorlichting begeert, en dan is het gewenst dat men zo min mogelik teleurgesteld wordt. Herhaliing van dezelfde woordverklaring was daarbij onvermijdelik, want elk gedicht, elk drama moet afzonderlik gelezen en begrepen kunnen worden. Meermalen zijn ook aantekeningen geplaatst, waar het woord wel gemakkelik uit de samenhang begrepen kon worden, maar waar wij wilden wijzen op een van het hedendaags afwijkend taalgebruik of op fijnere schakeringen in de woordbetekenis. Om de noten niet bovenmatig te doen uitdijen, onthielden wij ons van taalkundige uitweidingen. Bewijsplaatsen voor de gegeven verklaringen werden zelden aangehaald. Als wij het nodig oordeelden een woordverklaring te staven, verwezen wij herhaaldelik naar de plaats in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waar men dezelfde betekenis, ook bij de andere schrijvers, vermeld vindt. Met de te veel voorkomende gewoonte om moeielik verklaarbare plaatsen stilzwijgend voorbij te gaan, hebben wij zoveel mogelik gebroken. Liever wezen wij dan op | |
[pagina 105]
| |
wat ons duister bleef, ook om anderen aan te sporen naar een aannemelike verklaring te zoekenGa naar voetnoot1)’. Voor de Vondel-studie biedt deze uitgave materiaal, doordat achterin opgenomen zijn een Literatuur-opgave met Bibliographie door Dr. Sterck, aanvullende opmerkingen en aantekeningen door Dr. Sterck en Dr. De Vooys en een volledige opgave van alle Afwijkende lezingen (blz. 903-938), met zorg bewerkt door Mej. Dr. C.C. van de Graft, die ook voor de tekstverzorging en de datering der gedichten haar medewerking verleende. | |
Handelingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde,1928-1929. Deze bundel bevat o.a. een redevoering van de voorzitter, Prof. J.W. Muller over Hooft's historiese drama's, Geeraerdt van Velsen en Baeto. Onder de levensberichten vindt men er een van Dr. A. Borgeld, door Dr. A. Zijderveld. | |
Het Limburgse ‘Leven van Jezus’.Als uitgave van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam verscheen het eerste gedeelte van The Liège Diatesseron, bezorgd door Prof. Dr. Plooy en C.A. Phillips, met Engelse vertaling door Prof. A.J. Barnouw. Deze nieuwe, zeer nauwkeurige tekstafdruk was nodig om er een belangrijke theologiese kommentaar aan te verbinden. | |
De Vlaamsche Gemeentenamen, in moderne spelling,door H.J. van de Wijer. Dit boek, een uitgave van de Vlaamsche Toponymiese Vereeniging, is met praktiese bedoelingen samengesteld, n.l. om een eind te maken aan de verwarring van oude en nieuwe, Franse en Vlaamse spelvormen. Het bevat een inleiding met een verantwoording van de gevolgde regels en een alfabetiese namenlijst. | |
Werken van Michiel de Swaen.Van de vroeger aangekondigde werken (uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen) verscheen een vierde deel (226 blz.), dat Het leven en de dood van Jesus Christus vervolgt en besluit. | |
[pagina 106]
| |
Historiese taalbeschouwing en modern taalinzichtis de titel van de rede waarmede Prof. Dr. J. van Dam zijn ambt aanvaardde (Groningen - J.B. Wolters - 1930). Hij bespreekt daarin twee methodes, de dialektgeografie en de z.g. ‘Idealistische Neuphilologie’, de eerste analyties, de tweede syntheties, die aan de taalgeschiedenis nieuwe gezichtspunten geven. | |
Van Mierlo's Beknopte Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde.Nu de spoedig uitverkochte Geschiedenis een herdruk eiste, besloot de auteur eerst een beknopte uitgave te bewerken, omdat hij voor een grondige omwerking enige jaren meende nodig te hebben. Deze verkleinde uitgave (169 blz.) is verkrijgbaar te Brussel (Standaard Boekhandel) en te 's Hertogenbosch (Malmberg). C.d.V. | |
Archives Néerlandaises de Phonétique Expérimentale.Het vierde deelGa naar voetnoot1) van deze Archives begint met een artikel van E.W. Scripture, dat tot titel draagt: ‘Experimentalphonetische Untersuchungen über den Bau der deutschen Verszeile.’ De schrijver gooit de traditionele metriek radicaal omver, lochent de realiteit der z.g. ‘versvoeten’ en begint op grond van experimentele waarnemingen een ‘Wirklichkeitsmetrik’ op te bouwen. Er zijn zeer zeker in deze bijdrage beschouwingen, die overweging verdienen voor wie in de klassieke prosodie vastzit. Maar men kan toch de opmerking niet weerhouden, dat de traditionele metriek hier wel op zijn smalst wordt genomen - er zijn heus wel verstandiger dingen door niet-experimentalisten over versleer beweerd dan Scr. door zijn citaten zou doen geloven - en dat de schrijver zelf weer de zoveel-voetige verzen door een achterdeur binnenlaat, vermomd als ‘Zweischläger, Dreischläger’ enz. Wanneer Prof. Scripture zich ten doel stelt de lezer van de veelsoortigheid van het duitse versrythme te overtuigen, dan is hem dat zeker gelukt: in acht verzen van Schillers Handschuh vindt hij niet minder dan zes soorten ‘Dreischläger’, n.l. een pagoniese, een klydoniese, een glypagoniese, een glydiambiese, een kapagoniese, een anapestiese. Of echter deze oversystematiek van iemand, die de knelling van het volgens hem gangbare systeem zo pijnlik voelt, het inzicht veel zal verhelderen, is een andere vraag. Voor de belangstelling van de linguist liggen verder af de | |
[pagina 107]
| |
proeven, die door A. van Harreveld en L. Kaiser en door A.D. Bruin genomen zijn over de stem van de hond. Die belangstelling zal meer getrokken worden door de waarnemingen van B. ten Cate Kazejewa over de eigenaardige russiese ‘jery’, die in transcriptie gewoonlik door y wordt weergegeven. Het resultaat, dat niemand die weleens Russies heeft horen spreken veel nieuws zal brengen, is, dat de jery duidelik onderscheiden is van [u] enerzijds, van [i] anderzijds: de tongpositie zou dichter bij die van [u] liggen, in lippenstand zou de klank meer op [i] lijken. Op nederlands gebied brengt ons het onderzoek van Branco van Dantzig naar ‘de(n) Einflusz des hetero-syllabischen Jots auf einige vorangehende Vokale in der niederländischen Sprache.’ Hoewel hier en daar formulering en wijze van uitdrukken minder scherp is, en een enkele maal de spraakpaedagoge de phonetiese waarneemster verschalkt, komt de schrijfster in ieder geval de eer toe de diphthongeringsverschijnselen, die zich in deze verbindingen voordoen, stelselmatig te hebben geobserveerd en vastgelegd. Haar resultaten kloppen volkomen met wat ik bij mijzelf waarneem: de vocalen [a, ɔ, u] van b.v. handje, gonje, zoentje vertonen de inwerking het duidelikst van alle, en deze nog weer sterker, wanneer nj of ntj (ndj) volgt dan vóór tj. Alleen hoor ik niet een ‘ziemlich stark(e)’ diphthongering in jasje. J. Duyff publiceert waarnemingen over de falsetstem. Th(ea) van GeldorpGa naar voetnoot1) heeft ‘einige Versuche über den Verlauf der Tonhöhe innerhalb der Silbe’ gedaan. Het verslag hierover is van de hand van L. Kaiser. Bij deze proeven is weinig rekening gehouden met de werkelikheid van de samenhangende en zindragende rede. Men heeft, om het verloop der toonhoogte te constateren, eenvoudig drie paar woorden gekozen: tee - eet, pui - uit, iets - schie, en die geisoleerd achter elkaar laten spreken door 3 mensen uit verschillende delen van het land. Het resultaat was, dat bij consonanties begin de toon 7 van de 9 keer dalend bleek, in 6 van de 9 gevallen, waarin de vocaal voorafging, stijgend. | |
[pagina 108]
| |
De taalkundige lezer vraagt dadelik, hoe het met de intonatie ging, als de woorden in zinsverband werden gesproken. Inderdaad zijn ook proeven genomen in een zin: bij tee en eet was het resultaat hiervan weinig verschillend met het geisoleerde spreken, bij uit werd daarentegen aan het eind van de zin een grote afwijking geconstateerd. Maar .... we vernemen niet in welke zinnen de woorden zijn gesproken. En dat is toch van uitnemend belang. Zo verloopt de intonatie van tee b.v. wel zeer verschillend in zinnen als: Wil je een kop tee? en Tee of koffie? en Tee is gezond drinken en Als de tee op is, zetten we nieuwe, om van andere mogelikheden maar te zwijgen. Mej. L. Kaiser maakt verder ‘a few remarks concerning occlusives in Russian’. A. Abas vervolgt zijn zeer techniese ‘recherches expérimentales sur le timbre des voyelles’. H.D. Bouman en P. Kucharski hebben kunstmatig vocalen geproduceerd door de toon van de vóór- en die van de achterresonantie samen te doen klinken. Verder bevat dit deel een kort referaat van het Leerboek der Phonetiek van Zwaardemaker en Eijkman, en een verslag van de vergadering der ‘Nederlandsche Vereeniging voor experimenteele phonetiek’, gehouden op 1 Dec. 1928. Beide zijn van de hand van Mej. Kaiser. Op die vergadering heeft Mej. Kaiser mededelingen gedaan over klanken in het dialect van Urk. Hierbij heeft zij een leuke blunder gemaakt, die toont hoe soms taalhistoriese scholing ook voor de experimentalist nodig kan zijn. Om te illustreren nl., dat in de regel het Urks s of f spreekt waar het beschaafd Nederlands z of v heeft, kiest zij als voorbeeld bessem‘bezem’. Ieder, die enigszins met historiese klankleer op de hoogte is, weet dat juist dit woord ook wel scherpe consonant heeft in z- en v-dialecten. Intussen geeft dit ene ongelukkige voorbeeld geen aanleiding om aan de juistheid van de waarneming te twijfelen. Er staat dus in dit deel der Archives weer heel wat, dat in taalkundige kring belangstelling zal wekken. In die kring zou het zeker waardering vinden, als de Redactie wat wilde streven naar eenheid in de transcriptie, waarin nu een te grote persoonlike vrijheid heerst. Wanneer b.v. maar stelselmatig voorbeeldwoorden naar de gebruikelike spelling door cursivering van de gewone tekst werden onderscheiden, terwijl phonetiese transscriptie tusschen haken werd geplaatst (eenheid in transcriptiesysteem zou dan nog niet noodzakelik zijn), dan was al heel wat gewonnen. C.B. van Haeringen. |
|