De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.
Dr. T. Popma, Byron en het Byronisme in de Nederlandsche Letterkunde. H.J. Paris, Amsterdam.
| |
[pagina 99]
| |
daarentegen was een beweging die een bepaalde, een anti-Christelike levenshouding vertegenwoordigde. Ons land, het land van de orthodox- of liberaal-Christelike moraal, was voor deze levenshouding geen geschikte voedingsbodem. Vandaar dat in ons land het Byronisme slechts laat ingang vond. In de jaren 1835 tot 1837 bereikte het er zijn hoogtepunt; in andere landen, Frankrijk b.v., behoorde het toen reeds nagenoeg tot het verleden. Maar niet alleen vond het Byronisme eerst laat ingang in ons land; het bleek er slechts te kunnen aarden in een zeer onvolkomen vorm. Want het Byronisme bezat verschillende componenten; slechts een gedeelte van deze componenten kon vat krijgen op ons volk. We zien dit duidelik, wanneer we nagaan welke gedichten van Byron overgebracht werden in het Nederlands. Van de lyriek, van de versvertellingen en de drama's werd het belangrikste wel vertaald; Childe Harold, Don Juan en andere satires echter niet, altans niet in de tijd van het eigenlike Byronisme. Sinds 1819 reeds werd in Frankrijk de Manfred gelezen en uitbundig bewonderd; in Nederland verscheen de eerste dichterlike Manfredvertaling eerst in 1848. Vandaar dan ook dat de personen die in de tijd van het Byronisme leefden, en Byron slechts uit vertalingen kennen leerden, als vanzelf een eenzijdige kennis opdeden van deze dichter en zijn werk; het Byronisme bemoeilikte toen een juiste waardering van Byrons dichterlik werk. Eerst toen door het versterven van dit Byronisme de dichter Byron weer vrij kwam te staan van de levenshouding die naar hem genoemd werd, kon een zuiverder waardering van zijn werk zich in ons land baanbreken. Eerst toen ging men de hoofdzaken onderscheiden van de bijzaken en bleken Byrons grootste werken tevens de belangrikste. Het is een van de verdiensten van het boek van Schults dat deze de juiste verhouding tussen Byron en het Byronisme heeft weten te treffen, dat hij er in geslaagd is om Byron en het Byronisme te zien, allereerst als twee grootheden die ten nauwste tot elkaar in betrekking staan, maar dan ook als twee grootheden die bij de behandeling noodzakelik van elkaar gescheiden dienen te blijven. Het boek van Schults handelt dus eigenlik alleen over het Byronisme, of Byronianisme, zoals hij het noemt, met een term, | |
[pagina 100]
| |
aan Busken Huet ontleend. Nadat de schrijver eerst in een korte inleiding enkele opmerkingen ten beste heeft gegeven over Byrons poëzie, somt hij de kenmerken op van het Byronisme en gaat hij na, welke van deze kenmerken, gezien onze volksaard, zich ook in ons land konden doen gelden. Daarna beschrijft hij de opkomst, de bloei, het verval van het Byronisme, zoals dat zich in ons land vertoonde. Zoals ik reeds zeide, was de opkomst van het Byronisme in ons land laat en aarzelend. In 1807 verschijnt pas de eerste Nederlandse bewerking van een gedicht van Byron. Ze was van de hand van da Costa. Slechts langzaam wint de beweging dan veld. Een ogenblik schijnt het nog dat ze in ons land in het geheel geen voet zal krijgen. De opstand van Zuidelik Nederland in 1830 ontketent een stroom van vaderlandse poëzie; voor anders soortige romantiek was daarnaast geen plaats meer. Maar de vaderlandse geestdrift was even hevig als kort van duur. Het Byronisme kreeg gelegenheid zich krachtig te ontplooien (1831-1839). Al spoedig trokken echter de krachten van verzet zich samen. Dit verzet kwam van verschillende kanten; het bevatte zowel religieuze, vaderlandse en klassicistiese elementen. Juist omdat het Byronisme van zo verschillende zijden werd aangevallen, moest het spoedig het leven laten. Na 1840 neemt de beweging zienderogen af. Nadat Schults op de aangegeven wijze het Nederlands Byronisme geschetst heeft, wijdt hij in twee slothoofdstukken nog zijn aandacht aan de letterkundige waarde der Byron-vertalingen en der oorspronkelike Byroniaanse gedichten. Men ziet, tegenover het Byronisme als beweging, staat in het boek van Schults Byron, als persoon en dichter, op de achtergrond. In het boek van Popma is dit echter niet het geval. De titel duidt dit reeds aan. Popma geeft in zijn omvangrijk en keurig uitgegeven werk eerst een levensbeschrijving van Byron, en een beschouwing over diens dichterlik werk. Hij deed dit, volgens zijn eigen zeggen, omdat ‘zulk een overzicht in onze litteratuur (nog) niet bestond.’ Ik meen het goed nut van deze beschouwingen in twijfel te mogen trekken. Want wat nut heeft het, Byron te bestuderen, als men niet persoonlik kennis kan nemen van zijn werken in hun oorspronkelike vorm? Kan men dat, dan behoeft men zich ook niet tevreden te stellen met een beschouwing over diens persoon en werk die in het Nederlands geschreven | |
[pagina 101]
| |
werd, maar kan men zich evengoed tot een in het Engels geschreven verhandeling wenden. Dit laatste zal men zeker doen, als men merkt, en dat merkt men heel spoedig, dat Popma's beschouwing zeer oppervlakkig is; dit gedeelte van zijn studie is in het Engels reeds vele malen, en dan beter, behandeld.Ga naar voetnoot1) Na dit overzicht van Byrons leven en werken volgt een uitgebreidere behandeling van een aparte groep van Byrons gedichten, zijn Oosterse poëzie. Eerst daarna (op blz. 120!) komt het Byronisme in Nederland aan de beurt (Hoofdstuk III en IV). Hoofdstuk V handelt dan over de betrekkingen die één bepaalde Nederlandse schrijver, Beets, met het Byronisme onderhield; hoofdstuk VI over de invloed die dit Byronisme op een zestiental andere Nederlandse auteurs uitoefende. Een laatste hoofdstuk is gewijd aan de Byron-vertalingen. Het is, zonder meer, wel duidelik, dat de wijze waarop Popma zijn materiaal rangschikte, de overzichtelikheid van het onderwerp niet bevordert. Popma verdeelt zijn stof in verschillende ongelijksoortige stukken en deze heterogeniteit in de opzet heeft zijn overigens van veel ijver getuigende studie veel schade gedaan. Na deze opmerkingen over de wijze waarop de twee schrijvers hun stof behandelden, volgen nu enkele woorden over de conclusies waartoe zij kwamen. Het spreekt van zelf dat deze conclusies in vele onderdelen gelijkluidend moesten zijn. Dit was vooral daar het geval, waar het uitsluitend, of bijna uitsluitend, aankwam op een histories onderzoek, op het verzamelen en rangschikken van het historiese materiaal. Echter bevatte deze studie ook onderdelen die zich leenden voor een meer subjectieve beoordeling. Vooral daar, waar het naast nauwkeurig verzamelen ook aankwam op aestheties inzicht, kon het oordeel van de een anders uitvallen dan van de ander. Inderdaad is dit ook het geval. Popma beschouwt Beets als de voornaamste Nederlandse vertegenwoordiger van de Byroniaanse poëzie; hij gaat zelfs zo ver dat hij aan diens Byroniaanse gedichten een apart hoofdstuk wijdt. Schults daarentegen meent te mogen vaststellen dat Beets wel de meeste Byroniaanse gedichten | |
[pagina 102]
| |
geschreven heeft, maar niet de beste; hij stelt de Byroniaanse poëzie van van der Hoop, van Meyer boven die van Beets. Hoger dan van der Hoop en Meyer staat voor hem echter weer Potgieter, die er in slaagde, de sterke invloed die er van Byrons poëzie uitging, zelfstandig te verwerken; met de woorden van Schults zelf: ‘het enige, maar grote geval van waardering voor Byron zonder zelfverlochening, het enige geval tijdens het Byronianisme in Nederland, van achting en bewondering, zoals die van een dichter jegens een gelijke gevoeld kunnen worden.’ Volgens Schults staat onder de schrijvers die de invloed van Byron en het Byronisme ondergingen, Potgieter vooraan. Popma noemt deze echter slechts in een noot. Hij doet dit omdat hij de invloed van Byron op Potgieter niet onmiddellik genoeg oordeelt; zijn boek, tans reeds een 400 blz. groot, zou zeker te uitgebreid worden, zo hij ook deze minder directe beïnvloedingen nog ging behandelen. In zeker opzicht heeft Popma gelijk. Toch is deze uitschakeling van Potgieter bedenkelik, en wel uit een aestheties oogpunt. Uit een aestheties oogpunt bezien, vertoont het boek van Popma, hoe uitvoerig ook, een doorlopend tekort. Steeds weer bedient de schrijver zich van dezelfde, aangeleerde maatstaf; nergens laat hij een persoonlik-aetheties gevoel spreken. Om maar iets te noemen, Popma weet precies aan te geven wat Byrons beste lyriese vers is, wat überhaupt Byrons beste gedicht is. Een dergelike uitspraak herinnert aan de handelwijze van het dagblad dat eens verschillende van zijn medewerkers liet schrijven over de vraag welke de mooiste beschrijving van een liefdesverklaring was, die zij ooit gelezen hadden! Met zulk een oppervlakkig litterair onderscheidingsvermogen komt men moeilik tot betrouwbare resultaten. Inderdaad, met alle eerbied voor Beets' Byron-vertalingen - ook Schults prijst deze - kan men toch moeilik zijn oorspronkelike Byroniaanse gedichten tot de beste Byroniaanse poëzie rekenen die er in Nederland geschreven werd. Het oordeel van Schults is hier dus veel zuiverder. Helaas heeft, wat dit onderdeel betreft, het boek van de laatste een ander tekort. Schults besteedt slechts één enkel hoofdstuk aan de Byron-vertalingen, en eveneens slechts één, nog korter, hoofdstuk aan de oorspronkelike Byroniaanse gedichten. Het gevolg is dat hij zich telkens weer genoodzaakt ziet zich te | |
[pagina 103]
| |
beperken tot het geven van zijn, overigens meestal juiste, conclusies, zonder voldoende gelegenheid te vinden om de lezers met hem te laten oordelen en hen zo deze conclusies zelf te laten vinden. Juist omdat Schults op dit terrein tot een oordeel komt dat zozeer afwijkt van dat van Popma, valt deze beknoptheid hier te betreuren. Men zou misschien kunnen denken dat het door deze twee schrijvers behandelde onderwerp, weinig roemvol als het is, niet belangwekkend is. Maar dan vergist men zich toch. De geschiedenis van het Byronisme in Nederland is weliswaar niet groots of indrukwekkend, maar toch opent zij de gelegenheid tot interessante bespiegelingen, roept ze belangrike vragen op. Laat ik even enkele van deze vragen mogen opsommen. In hoever is het mogelik te spreken van een specifiek Nederlands Byronisme? In hoever heeft het Byronisme schade gedaan aan onze nationale cultuur, heeft het deze cultuur verrijkt? In hoever heeft de Byroniaanse poëzie de rethoriese eigenschappen, die onze negentiende-eeuwse litteratuur toch reeds kenmerkten, versterkt? In hoever heeft zij, met haar voor ons ongewone onderwerpen, het uitdrukkingsvermogen van onze taal vergroot? In hoever is de minderwaardigheid der Byroniaanse poëzie in Nederland te wijten aan artistiek onvermogen en in hoever aan verschil in levensinzicht? Men ziet het, de vragen die deze twee boeken oproepen, zijn niet alleen talrijk, maar ook belangrik; te belangrik om hier, in de lijst van een boekbespreking, te worden beantwoord. Ik noem er dan ook slechts enkele, om daarmee aan te tonen dat de twee hier besproken boeken van grote betekenis zijn voor onze negentiende-eeuwse letterkunde. Zij kunnen ons inzicht in deze letterkunde verbreden en verdiepen. J. Haantjes. |
|