| |
| |
| |
Internationalisme en moderne cultuur-talen.
Alle volken, die een zeker beschavingsniveau bereikt hebben, hebben op de duur naast en boven de lokale en regionale dialekten een algemene taal geschapen, met vaste klankvorm der afzonderlike woorden, vaste buigingsvormen, syntaktiese usus en woordgebruik. Deze ‘vast’-heid is hier evenmin als elders in de taal absoluut. Er zijn schommelingen in het gebruik, allerlei vrijheden zijn geoorloofd, maar zij bewegen zich binnen zekere grenzen, welke de normen dezer algemene talen bepalen. In elk afzonderlik geval had de ontwikkeling langs andere wegen plaats, hetgeen afhing van de zeer verschillende condities van nationaal en intellectueel leven, waaronder de algemene talen opkwamen; Vendryes heeft op pagina 308-316 van zijn boek Le langage Parijs, 1921) de herkomst van een aantal dezer ‘langues communes’ geschetst, daarbij nagaande, in hoeverre deze zich in samenhang met een ‘langue éerite’ of een ‘langue littéraire’ hebben ontwikkeld. Had hij ook het Nederlands behandeld, dan had hij de aandacht op de voor deze taal karakteristieke verhouding tussen ‘langue commune’ (algemeen beschaafd) enerzijds en ‘langue éerite’ (schrijftaal) anderzijds kunnen vestigen: twee geografies en sociaal zeer verbreide talen, deels van gelijke deels van verschillende afkomst, niet geheel uit elkaar te houden door hun gedeeltelike identiteit en de natuurlike onvastheid van elker grenzen.
De ‘langues communes’ en niet minder de schrijftalen (die trouwens bij vele volken weinig of niet van het algemeen beschaafd afwijken) der verschillende volken hebben onderling een groot aantal gemeenschappelike elementen, dank zij de intensiteit van het internationale leven. Evenals het middeleeuwse Latijn zijn termen had voor religieuze en andere culturele begrippen van internationale geldigheid, hebben de landstalen, die tans als voertuig der gedachten het Latijn bijna geheel hebben verdrongen, onderling gelijkwaardige termen daarvoor moeten vormen, waarbij zij veelal de weg van overname of vertaling kozen. Tegen overname komen de puristiese neigingen der mensen sterker in opstand dan tegen vertaling, ofschoon het toch nauweliks een reëel verschil genoemd kan worden, wanneer de Duitsers voor Frans impression en expression de woorden eindruck, ausdruck (in het Nederlands indruk, uitdrukking)
| |
| |
hebben gekozen inplaats van eenvoudig impression, expression (Ndl. impressie, expressie) te gebruiken. ‘Pour ce qui exprime la civilisation il y a dans nos langues, en dépit des amour-propres nationaux, beaucoup de bien commun, presque pas de bien particulier’, - met die woorden besluit Meillet zijn interessante voordracht over ‘Les interférences entre vocabulaires’ (Parijs, 1925), waarin ook het bovengenoemde voorbeeld impression enz. voorkomt. Hoezeer de ‘algemene talen’ der beschaafde volken (en tot zekere hoogte ook de volkstaal en volksdialekten, die nergens vrij zijn van cultuur-invloeden van boven) in afhankelikheid van elkaar zich ontwikkeld hebben en elk op zijn wijze een gemeenschappelike beschaving tot uitdrukking brengen, dat heeft ieder herhaaldelik gevoeld, die veel talen heeft moeten bestuderen: hoe gewoon is het daarbij te constateren, dat allerlei talen van sterk afwijkende structuur toch ongeveer geheel gelijkwaardige woorden of uitdrukkingen voor dezelfde begrippen en relaties bezitten. En wanneer wij deze eigenaardigheid der algemeen-beschaafde idiomen niet als iets hinderliks voelen, dan komt dat door de lange duur en de geleidelikheid van het ontwikkelingsproces: de talen, waarmee wij plegen te doen te hebben, hebben eeuwen lang de functie van ‘algemene taal’ of ‘schrijftaal’ gehad: het opnemen der internationale elementen ging niet ineens; de geleidelikheid van het inburgeren maakte, dat de phonologiese, morphologiese en syntaktiese structuur der taal betrekkelik weinig werd aangetast, dat allengs onmerkbaar een aantal nieuwe elementen volkomen burgerrecht verkreeg en spoedig niet meer als vreemd gevoeld werd: wie analyseert onder het spreken en schrijven de woorden uitdrukking, invloed en honderden andere? Wie voelt ze als minder Nederlands dan bijvoorbeeld druk of vloed?
Anders wordt het, wanneer in een zekere periode een exceptioneel sterke invloed van uit den vreemde op een taal werkt, zo bijvoorbeeld toen in de laatste halve eeuw de reusachtige opbloei van de Duitse wetenschap, welke niet alleen de specialisten op allerlei gebied, maar ook de ontwikkelde mensen in het algemeen imponeerde en boeide (met de wetenschap ontwikkelde zich ook het sociale en techniese leven met grote snelheid!), de taal van talrijke Nederlanders deed wemelen van germanismen; deze werden door hun aantal en het snelle tempo hunner invasie zo sterk als zodanig gevoeld, dat er weldra een krachtige reactie tegen kwam. Inderdaad ontnemen zulke indringelingen aan
| |
| |
een taal veel van haar specifieke kleur en schoonheid; trouwens, ook wanneer het infiltratie-proces geleidelik en onmerkbaar plaats heeft, wordt de ‘algemene taal’ allengs minder karakteristiek en minder intiem; dat is de vloek, die elke ‘algemene taal’ van haar ontstaan af heeft meegekregen, maar die men eerst sterk voelt, wanneer er naast deze taal een bloeiende volkskunst voortbestaat, en te sterker nog, wanneer deze tevens aan grote kunstenaars de bezieling en de vormen voor hun werken geeft. Van de taal geldt hier hetgeen van alle cultuuruitingen geldt: hoe sterker de invloed ener vreemde of internationale cultuur werkt, des te meer gaat het typiese, eigene te loor.
De dingen, die ik hier neerschreef, heb ik te meer aanleiding om telkens te overdenken, daar mijn studie van Oosteuropese talen mij herhaaldelik in aanraking brengt met vrij jonge ‘langues communes’ of schrijftalen, welker kunstmatig karakter aan de buitenstaander in nog sterker mate dan aan de leden der taalgemeenschap zelf opvalt en zelfs irriterend kan werken.
Het C̆echies werd reeds in de Middeleeuwen veel geschreven en reeds toen had men een schrijftaaltraditie van betekenis. Maar de contrareformatie en de vervolging van 't nationaal-C̆echiese degradeerden in de 17e en 18e eeuw de C̆echiese taal van schrijftaal en beschaafde omgangstaal tot keuken- en plattelandstaal, en toen in de negentiende eeuw de nationale renaissance begon, moest in een kort tijdbestek deze taal pasklaar worden gemaakt aan de hogere behoeften, waaraan zij nu moest voldoen. Dit ging samen met een sterk purisme, dat liever met vertaling dan met ontlening werkt. Zo noemt men een sekretaris tajemnik, een theater divadlo, enz. Ik moet bekennen, dat dergelijke vertalingen mij meer het idee van afhankelikheid en kunstmatigheid geven dan zovele wel eens geïncrimineerde Poolse leenwoorden als gatunck < duits gattung, ratunck < rettung, handlować < handeln. Intussen zijn die ‘leen-vertalingen’ in het C̆echies zo ingeburgerd, dat de C̆ech zelf ze niet meer als zodanig voelt. Maar in dit opzicht is het onbehaaglikheidsgevoel van de vreemdeling geheel gegrond. Helaas constateert het een vervlakking van het taalleven, die in de moderne tijd wel onvermijdelik zal zijn.
Lees ik een artikel in het schrijf-Litaus, dan kan ik mij slechts bedroeven, dat diezelfde taal, waarin zo lieflike liedjes gezongen
| |
| |
worden, zo onaestheties aandoet, als zij voor ‘hogere’ onderwerpen wordt gebruikt. Soms begrijpt men een tekst het best, wanneer men sommige woorden en woordgroepen voor zichzelf even in het Duits vertaalt. Een taal, die zo onvoorbereid de officiële taal van een staat wordt en opeens èn voor administratieve èn voor wetenschappelike èn voor allerlei andere culturele doeleinden moet gebruikt worden, verraadt door haar stroeve onbeholpenheid de afhankelikheid der cultuur, die zij reflecteert, van die der andere volken in veel sterker mate dan een geleidelik gevormde cultuurtaal zoals Nederlands, Frans, Pools.
Wat van 't Litaus gezegd is, geldt ook voor andere talen van oostelik Europa, o.a. voor het zogenaamde Ukraïens (Kleinrussies). Onze opmerkingen zijn echter geen verwijt: het snelle creëren van een schrijftaal of algemeen-beschaafde taal is in deze gevallen een noodzakelik kwaad, voortvloeiend uit het zich ontwikkelen van een nationaal voelend en tegelijk zich tot het internationale beschavingspeil opwerkend intellect. Waar dit echter niet aanwezig is en men toch een schrijftaal gaat construëren, maakt zulk een constructie wel eens eenvoudig de indruk van een komies experiment. Nergens ter wereld vindt men zoveel van die experimenten als in de Sowet-staat, waar de regering het gebruik als schrijftaal ostentatief aanmoedigt van tientallen idiomen, die totnogtoe de noodzakelikste voorwaarden voor dit gebruik misten. Even onnatuurlik als het gewelddadig opleggen van een nieuwe cultuur aan daarop niet voorbereide volken is het snel in-elkaar-timmeren van een schrijftaal voor een volk, bij hetwelk de behoefte aan zulk een taal nog niet gerijpt was. Zulk een geval hebben wij o.a. vóór ons bij het Witrussies. Menige hoogleraar van de universiteit van Mensk (Minsk) zal u verklaren, dat hij veel beter Grootrussies spreekt dan Witrussies, en een intellect, waarbij zich de Witrussiese schrijftaal op natuurlike wijze ontwikkeld had, bestond niet op het ogenblik, toen theoretiese overwegingen, slechts zeer ten dele van taalkundige aard, en de eerzucht van sommige meer ontwikkelde Witrussen tot het construëren van zulk een taal voerden. Het gevolg is een geweldig aantal neologismen en kunstmatige formaties, die bewijzen, hoe vreselik ver de gewestelike volkscultuur, die wij kennen uit het folklore, afstaat van wat men hogere wereldcultuur pleegt te noemen. De bij van ouds internationalere volken aanwezige schakels tussen deze tweeërlei cultuur ontbreken hier. Intussen is het best mogelik,
| |
| |
dat de kunstmatig gepropageerde schrijftaal inderdaad tot de ‘langue commune’ van een nieuwe Witrussiese samenleving wordt, een origineel cultuurtype wordt evenwel op zulk een wijze niet geschapen en het ware wellicht beter geweest, als dit volk als algemeen-beschaafde taal het Grootrussies was blijven gebruiken, evenals het voor de Limburger of Drentenaar bij ons verkiesliker is, dat hij op zijn scholen Nederlands leert dan een kunstmatig tot cultuurtaal omhooggewerkt dialekt.
Nog nooit heeft een wereldcultuur zich zo snel opgedrongen aan de volken van allerlei landen en werelddelen als tans. Daarbij wordt telkens de leus verkondigd, dat de afzonderlike volken tegelijk hun oude, eigen beschavingselementen moeten bewaren en zodoende de internationale elementen op een nationale wijze verwerken en een eigen cultuurtype vormen. Een mooie leus, die echter niet verhindert, dat de winst aan de ene zijde met een verlies aan de andere samengaat. Dit geldt voor allerlei cultuurfactoren, o.a. voor de taal: de schrijftalen en algemene omgangstalen verliezen door het dienen van een internationale beschaving steeds meer van hun specifieke trekken, te meer daar door het algemeen wordend schoolonderwijs de plaatselike en gewestelike dialekten snel aan terrein verliezen. Deze vervlakking der voor ‘hogere’ cultuur-doeleinden dienende talen voelt men het sterkst daar waar deze talen gloednieuwe formaties zijn, maar ook hij die zich van een oudere, geleidelik ontwikkelde cultuurtaal bedient, bespeurt telkens de vervlakking van deze zijn taal, vooral wanneer hij zelf op een of andere wijze actief deelneemt aan het moderne internationale leven en daardoor, misschien tegen zijn eigen wil in, het tempo van het nivelleringsproces verhaast. Een opzettelik streven naar zulk een nivellering, dat is ons in het algemeen onsympathiek en wij zijn geneigd het als een afkeurenswaardig amerikanisme te beschouwen. Sterk is het echter ook in Sowet-Rusland, dat wel de taalautonomie van daarvoor rijpe en onrijpe volken bevordert, maar niet zozeer om elks biezondere geaardheid tot zijn volle recht te doen komen - dit moge wel het hoofddoel zijn van Sowet-russiese geleerden, maar bezwaarlik van de staat en de Communistiese partij - als wel om al die talen de uitdrukkingsvorm te doen zijn van het streven naar een universele toekomstbeschaving en, als deze eenmaal veroverd zal zijn, dan van deze zelf.
Leiden.
N. van Wijk.
|
|