Asselijn's Jan Klaaz als marionettenspel.
In de zeventiende eeuw konden predikanten noch kerkeraad gedoogen, dat er in Rotterdam werd tooneel gespeeld. Herhaaldelijk wendden zij zich tot de stedelijke regeering met het verzoek, het optreden van comedianten binnen de jurisdictie der stad te beletten. Zelfs wenschten zij, dat burgemeesteren een verbod zouden uitvaardigen tegen het aanplakken van affiches, die tooneelvoorstellingen in Delfshaven aankondigden.
Het is geen wonder, dat de kerkeraad bijzondere bezwaren had tegen Thomas Asselijn's Jan Klaaz, een stuk, dat immers reeds in Amsterdam de gemoederen zoozeer in beroering had gebracht. Een speelverbod dreigde. Heeft toen een handig tooneelspeler het populaire stuk als marionettenspel vertoond, in de hoop, dat het spel der poppen geen aanstoot zou geven? Deze conclusie zou men kunnen trekken uit hetgeen op 30 Augustus 1684 in den bijzonderen kerkeraad verhandeld werd:
‘Is rapport gedaen van de gecommitteerde over de vuijlicheden van Jan Klaasz etc. ende namen den Heeren Burgemeesteren aen, haer op die saek te informeeren ende dan na bevint van saecken daerin te handelen. De gecommitteerde sijn bedanckt, doch is naerder gesien, dat biljetten staen geaffigeert van het speelen van marionetten; ende dat opentlijk op de straet voor de Boterhal drie beelden staen, uijtdruckende Jan Claesz ende Saertje Jans met een kint in den arm. De vergadering vint goet, dat de Praeses uijt naem deser vergaderinge ernstig sal versoecken, dat alle de speelen, van wat soort sij sijn, op Saturdagh mogen werden weggenomen, ende ten eersten de voorgenoemde beelden van Jan Claesz.’
A.C. Kersbergen.