De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nieuwe Gids. Julie.De Historische afdeeling geeft enige perskritieken over de eerste aflevering van 1885. Willem Kloos tracht in de Literaire Kroniek iets te schrijven over de Letterkundige almanak Erts. - Alfred A. Haighton publiceert het eerste gedeelte van een artikel Over Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, waarbij hij uit het omvangrijke werk van deze vruchtbare schrijfster een keuze doet die hij representatief acht. | |
Augustus.De Historische afdeeling geeft notulen van de eerste redaktievergaderingen. - Alfred A. Haighton vervolgt zijn bovengenoemd artikel. - Willem Kloos schrijft over Maurits Wagenvoort. | |
Groot-Nederland. Julie.F. Coenen bespreekt met grote ingenomenheid de laatste roman van Alie Smeding: Tyne van Hilletje. | |
[pagina 268]
| |
Vragen des tijds. Julie - Augustus.A.G. van Hamel geeft een beschouwing over De talen der aarde, in 't biezonder naar aanleiding van de werken en onderzoekingen van Schmidt en zijn school en van de geniale Italiaan Trombetti. | |
Nu. Augustus.Een artikel van M. Wolters: Herman Gorter, De dichter van Pan bevat een afbrekende kritiek van W. van Ravesteyn's boek over dit onderwerp. | |
Stemmen des tijds. Julie.J.A.L. Hovy schrijft een artikel over Tantalus van Jo van Ammers-Küller, een ‘oprecht en leerzaam boek’, maar dat ‘de ontzettende armoede van onzen overbeschaafden tijd, op ontstellende wijze in het licht stelt’. - C. Tazelaar bespreekt onder het opschrift Verhoudingen een drietal Nederlandse romans. | |
Augustus.J.C. van der Does wijdt een opstel aan Johan Georg Gichtel's verblijf in Nederland en zijn verhouding tot Jan Lùyken. Hij acht het hoogst waarschijnlik dat Jan Luyken door Gichtel gekomen is tot de verering van Böhme. - C. Tazelaar bespreekt vertaalde en Nederlandse romans onder het opschrift Verwikkelingen. | |
Opwaartsche wegen. Julie.A.J. van Dijk noemt De Lichtstreep van Willem de Merode Een kostbare bundel. - J. van Ham ziet in de dichtbundel Doodendansen ‘Een wending bij Jan Eekhout’. | |
Augustus.Naar aanleiding van Fenna de Meyier's ‘Vergeefsche Vlucht’ en ‘De Moeilijke keuze’ schrijft C. Tazelaar Iets over den roman van het huwelijksprobleem. - W.A.P. Smit beoordeelt De bundels van Anthonie Donker, nl. Acheron en Grenzen. | |
Roeping. Julie.Anton van Duinkerken beschouwt in een artikel De grenzen van de dood Jan Eekhout's bundel Doodendansen niet alleen uit aestheties oogpunt, maar in de eerste plaats als religieus document, als uiting van een doodsbeschouwing die hij verwerpt. - Dezelfde schrijver beoordeelt Natuur en Dichter van W.L.M. E, van Leeuwen. | |
Augustus.Gerard Knuvelder beoordeelt in een artikel De school der Schoonheit de Schets van de geschiedenis der Nederlandsche Letteren door J.L. Walch, die hij prijst als leesbaar en smaakvol, maar waarin het het ontbreken van de jongste periode betreurt. Daarnaast toont hij zich ingenomen met de uitvoerige behandeling van de laatste periode in de Korte schets | |
[pagina 269]
| |
van W.L.M.E. van Leeuwen, al kan hij zich met de indeling niet verenigen. Verder worden nog beoordeeld Van Leeuwen's bloemlezing De Nederlandsche Dichtkunst sinds 1880 en Lyrick van J. Greshoff en A.F. de Mirande. | |
Den Gulden Winekel. Julie.Gaston Burssens schrijft over Paul van Ostayen en de kritiek. - De Kroniek van het proza, door Johan Theunisz, met de sensationele titel ‘Het LevendLijk en de fossielen’, handelt over ‘Frans Erens en zijn litteraire meeningen’. - G.H. 's Gravesande hield een vraaggesprek met Anthonie Donker over ‘Interviews, dichters, poëzie en critiek’. | |
Eigen Volk. Julie.Dirk Nieland geeft, als ‘proeve van Yankee-Dutch’ een schetsje: Vijf en twintig jaar gemerried, gevolgd door een woordenlijst. | |
Augustus.Een schetsje in West-fries dialekt, door A.C. Bol-Denijs, is getiteld Van Krelis Krelissen die won skoiden. - L. van Breen geeft een bijdrage over Zeeuwse volkspoëzie. | |
De Vlaamsche Gids. Julie.Lode Monteyne bespreekt in de Vlaamsche Kronick o.a. reisverhalen van Geo de la Violette, De Jasz-speler van Maurice Roelants en Onze Smid van Ernest Claes. - Paul de Keyser bespreekt het boek van Maurits Sabbe over Peeter Heyns en de Nimfen uit den Lauwerboom. | |
Augustus.In de Vlaamsche Kroniek prijst Lode Monteyne o.a. de Bloemekens van den Vlaamschen Rozelaar, ‘een reeks geschreven portretten van Vlamingen van beteekenis’. | |
Dietsche Warande en Belfort. Julie - Augustus.Deze gehele aflevering is aan Scandinavië gewijd. In een laatste artikel behandelt Lode Backelmans bibliografies de Skandinaafsche literatuur in Nederlandsche vertalingen. | |
Vlaamsche Arbeid XXIV, afl. 3-4.E. Rombauts geeft een uitvoerige bijdrage over Vondel en Zuid-Nederland, ter gelegenheid van de 250e verjaring van Vondel's afsterven, waarin hij o.a. aantoont, hoeveel Zuid-Nederlandse dichters, b.v. Poirters, aan Vondel danken. - J. Persijn beschouwt Omer Waitez en zijn Werk. - Van der Hallen verlevendigt de herinnering aan Tony Bergman. - Jan Grauls schrijft over de afkomst van het ‘typies-Belgiese’ woord Schampavie. | |
Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde XLVIII, afl. 4.C. Cath. van de Graft geeft een beschouwing over Eenige Vondel-varianten, ‘ten einde de verkieselijkste redactie van elk | |
[pagina 270]
| |
der stukken (die zij voor haar Bloemlezing koos) te kunnen bepalen.’ - L. Koch bestrijdt in een artikel over Bredero's laatste jaren en Bredero's studiejaren de z.i. te fantastiese en ongegronde onderstellingen van J.B. Schepers, o.a. omtrent Bredero's verhouding tot Goltzius en zijn leerjaren te Haarlem. - M. de Jong Hzn. publiceert een uitvoerig Vondel-opstel, getiteld Het beeld des hekeldichters. Hij wijst er op, dat Bakhuizen in zijn studie zonderling omsprong met de chronologie, en plaatst dan naast elkaar de voorstellingen van Kalff en Te Winkel: Kalff plaatst de Barneveltiana tussen 1618 en 1623; Te Winkel ‘pompt de periode van 1618-25 zoo goed als leeg en plaatst de Barneveltiana met de andere hekeldichten na 1625.’ Daarop betoogt hij dat het gedicht Op de jonghste Hollantsche Transformatie, dat in 1618 geschreven moet zijn, niet van Vondel's hand kan wezen: het gezag van Brandt in dezen weigert hij te erkennen. Het Jaergetyde is door Vondel zelf als zijn werk aangeduid; de GeusevesperGa naar voetnoot1) en het Gesprek op het graf heeft hij daarentegen nimmer als de zijne erkend. Het laatste, stellig van 1619, kan z.i. niet van Vondel zijn. De Geusevesper acht hij wel Vondel's werk, maar dan moet het, mèt het Jaergetyde tot ongeveer 1625 verschoven worden. De strijd en de val van de Advokaat heeft Vondel in zijn hekeldicht niet ‘miterlebt’, maar ‘nacherlebt’. De Barneveltiana en de ‘ecclesiasticana’ komen dan ongeveer op hetzelfde niveau te liggen. Daarvan zijn de laatste waarschijnlik primair: Vondel heeft eerst omstreeks 1622-23 partij gekozen in de strijd tussen Raadhuis en Consistorie; de Oldenbarnevelt-cultus is daaruit voortgekomen. - Albert Verwey meent dat Spieghel met de raadselachtige riviernaam Simon (Hertspiegel IV) de Gimone bedoelt. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Julie.W.H. Beuken publiceert zijn kongresvoordracht Rondom het Vanden levene ons heren-vraagstuk, waarin hij een parallel trekt met het geestelike drama en in 't biezonder de ‘Mariënclaghen’ behandelt. - Anton van Duinkerken schrijft over Johannes van Vloten, naar aanleiding van het proefschrift van Mea Mees-Verwey. - Jos. J. Gielen wijst op een zeldzaam boekje van 1673: d'Oude Spraeckkonst verworpen, door Bartel Piélat, dat voornamelik handelt over de methodiek van de Franse spraakkunst, uitgaande van | |
[pagina 271]
| |
de levende taal. Over naamvallen te spreken bij Franse substantieven, zegt hij o.a., is ‘schoolswetserie’, ‘aangesien de Fransche Naamwoorden geene vallen hebben.’ - Een Vondelianum van P. Bartholomeus Marco O.F.M. wijst op de merkwaardige overeenkomst van het gedicht Op Huigh de Groots verlossing en een Ode van Horatius (lib. III Ode 16). - H.W. Beuken bespreekt het opstel van J.W. Muller over De Moedertaal en het Gymnasium onder het opschrift Taalfascisme en taaldemokratie. - H.H. Knippenberg beoordeelt het derde deel van L. Simons: Het Drama en het Tooneel in hun ontwikkeling, Br. Robertus beoordeelt gunstig Natuur en dichter van W.L.M.E. van Leeuwen. | |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Junie.F.E.J. Malherbe opent de aflevering met een degelik artikel over Moderne grammatika, waarin hij Jespersen's werk aanbeveelt en de moderne Nederlandse boeken van Van Ham en Hofker, en van Overdiep waarderend bespreekt. - F.J. Haarhoff brengt ter sprake Die skrywe van klassieke eiename in Afrikaans. - J.W. Pont behandelt, in aansluiting bij een vroeger artikel over hetzelfde onderwerp, Suid-Afrikaanse plantname in ou geskrifte oor Suid Afrika. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Maart.J. Jacobs beantwoordt de vraag Waarom het gebruik der Fransche taal in Oudwest-Vlaanderen zoo aanzienlijk toenam van ± 1217 tot ± 1300. ‘Vóór 1214 is West-Vlaanderen zelfstandig; daarna zijn de graven en gravinnen gewillige werktuigen in handen van den opperleenheer.’ | |
April.Irma de Jans schrijft Iets over Cornelis de Bie als navolger en plagiaris. Deze Lierse rederijker (1627 - ± 1711) heeft niet alleen Spaanse voorbeelden nagevolgd, maar ook Noord- en Zuid-Nederlandse schrijvers, o.a. Richard Verstegen en Willem Ogier, onbeschaamd nageschreven. - Een uitvoerige studie wijdde Frank Lateur (Stijn Streuvels) aan Genoveva van Brabant: de bronnen en de bewerkingen van de legende worden daarin achtereenvolgens besproken. | |
Mei.Maurits Sabbe behandelt Een Gedicht op den Slag te Calloo, 1638. - De Keurraden brengen hun verslag uit over de prijsvragen voor 1929. Een studie over De Nederlandsche metriek in de 15e en de 16e eeuw wordt geen bekroning waardig geacht; wèl een Toponymiese studie over de gemeenten Elsene en Ukkel, | |
[pagina 272]
| |
en een over Leven en werken van R. Versteganus. - Maurits Sabbe vervolgt zijn onderzoek naar Brabantsche Strijdgedichten uit de 17de Eeuw (De Veldtocht van 1635-36). | |
Junie.J. van Mierlo pleit Voor Willem als eenig dichter van Reinaert I. Hij vergelijkt de werkmethode van de Dietse dichter met het Franse gedicht Li Plaid en vindt dezelfde kunstprocédés terug in het eerste gedeelte. Op grond daarvan neemt hij aan dat de gehele Reinaert I het werk van één dichter is. Tevens polemiseert hij tegen een te oppervlakkige studie van M. Delbouille, die de superioriteit van de Franse dichter volhield op sommige punten. - Al. Walgrave bestrijdt, in Gezelliana, de mening dat Gezelle's poëzie besloten zou blijven in landelike kring. | |
Leuvensche Bijdragen, XXI, afl. 1.B.M. Woodbridge behandelt in een Frans artikel de veelbesproken definitie die Aristoteles gaf van het tragiese: Katharsis et les Modernes. - J. Leenen licht de mogelike verkorting van Albigenses-Beghini toe met de parallel van Boche uit Alboche. - F. Baur bespreekt onder zogenaamde Thematologische Werken het boekje van Gerard Brom De Dominee in onze litteratuur. | |
Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, XXII, afl. 2.F.W. Grosheide bestudeerde de bijbeltekst in Bibliotheca Reformatoria I, om na te gaan welke bijbelvertaling de eerste hervormden gebruikten. - W. van Hooff - Gualthérie van Weezel stelt de vraag: Zijn de spelen van Coornhert ooit opgevoerd? Inderdaad blijkt Van de Blinde voor Jericho in 1584 door scholieren te Deventer opgevoerd te zijn. Daarom meent zij dat Coornhert zijn spelen voor opvoering bedoelde ‘zoowel voor het onderricht der jeugd in de zaivere taal als voor het verspreiden van zijn denkbeelden’. | |
Museum. Julie.K.H. de Raaf beoordeelt W. van Ravesteyn's boek over Herman Gorter, de dichter van Pan, dat hij door ‘overhaasting en voorbarigheid’ minder geslaagd acht. | |
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Julie - Augustus.Een bijdrage van Hermann Pongs is getiteld: Zur Methode der Stilforschung. C.d.V. |