De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJunie.J.C. Bloem beoordeelt het jongste werk van J. van Oudshoorn: Pinksteren, dat hij ver achterstelt bij de vorige werken van deze auteur. | |
De Nieuwe Gids. Mei.Dit Willem-Kloos-nummer bevat o.a.L. van Deyssel: Eerste ontmoeting met Willem Kloos; A.W. Timmerman: Willem Kloos als vriend; verder een reeks kleinere stukken en gedichten van P.C. Boutens, Fr. Erens, Jac. van Looy, Joh. de Meester, en uit Vlaanderen van Vermeylen, Buysse, Streuvels, Timmermans e.a. | |
Junie.Ter aanvulling brengt deze aflevering nog L. van Deyssel's Toespraak tot W. Kloos. | |
Groot-Nederland. Junie.Fr. Coenen bespreekt E. de Bom's Dagwerk voor Vlaanderen, ontmoetingen en portretten. | |
Stemmen des tijds. Mei.Een opstel van Everard G. Gewin, getiteld Van drie Studenten, is gewijd aan Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele en Jan Both Hendriksen, die te Utrecht academie-vrienden waren. Uit hun korrespondentie put de schr. interessante gegevens voor de geestelike sfeer waarin ze, na hun ‘bekering’, leefden. - K. Heeroma behandelt in het opstel Kloos en de Poëtiek de vraag welke waarde Kloos als theoreticus heeft. Z.i. is Kloos slechts ‘dilettant in de | |
[pagina 221]
| |
poëtiek’, en is ‘zijn enige wezenlike verdienste op het gebied van de poëtiek, dat hij met nadruk heeft gewezen op de plastise betekenis van de klank.’ - J.C. van der Does bewijst Jan Luyken's afhankelijkheid van Johannes Tauler: niet alleen Böhme, maar ook de Middeleeuwse mystieken en inzonderheid Tauler hebben op Luyken grote invloed uitgeoefend. | |
Opwaartsche wegen. Mei.H.A. Mulder besluit zijn studie over Vondels dichterschap. - W. Kramer beoordeelt Twee voeten door Ina Boudier-Bakker, waarin hij, ondanks het pessimisme waartoe de materialistiese levensbeschouwing voert, het ‘diep menselike meegevoel’ waardeert. | |
Junie.J. van Ham schrijft over De dichter Van Oosten en zijn laatste bundel ‘His Master's Voice’. - J. Haantjes beoordeelt Twee mooie verzenbundels, nl. Eldorado van J. Slauwerhoff en Het uur der sterren van J.J. van Geuns. | |
Studia Catholica. Mei. Vondel-nummer.J.F.M. Sterck schrijft over Vondels bekeerlinge, nl. Maria Tesselschade. - Jac. van Ginneken bepleit, in een artikel Vondels Spelen en Beleven het opvoeren en voordragen van Vondel's poëzie door ‘atelier- en fabrieksmeisjes’ om het ‘Oude Testament invoelend te leeren begrijpen, en het uitvoerend te leeren beleven.’ - Ad. van den Biggelaar handelt over De Doodenpoëzie bij Vondel, ‘in verband met de ethnologische relicten der oude doodenklacht.’ - Een uitvoerige studie van B.H. Molkenboer is gewijd aan Vondel en Erasmus. - De aflevering besluit met enige Varia Vondelica. | |
Studien. Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Junie.Een opstel van N. Perquin handelt over Wereldbeschouwing en literatuurgeschiedenis. De schrijver betoogt dat op de grondslag van de Katholieke wereldbeschouwing een veelzijdige literatuurgeschiedenis mogelik is, die ‘niet intransigent en gesloten is voor de invloeden van buiten, die verrijken kunnen.’ - J. Heesterbeek bespreekt de nieuwe uitgave van ‘Van den levene ons heren’ door W.H. Beuken. | |
Den Gulden Winckel. Mei.R. Herreman karakteriseert Jan Greshoff als ‘een ongegeneerde dichter’, naar aanleiding van zijn Confetti en Bij feestelijke gelegenheden. - Johan Theunisz. schrijft over Marie Schmitz als novelliste en romancière met het opschrift Onze vaderlandsche kunst en détail: ‘de echt hollandsche | |
[pagina 222]
| |
belangstelling voor het détail verwordt (soms) tot de echt hollandsche zwakheid: gebrek aan groote kijk.’ | |
Junie.Lod. van Deyssel geeft Herinneringen aan Willem Kloos. - Afkeurend oordeelt Anthonie Donker over Een bloemlezing uit Couperus' werk door Dr. A.J. de Jong en Jacob Hiegentlich. - H.C. Mayer schrijft over De Wageningsche Student en de Litteratuur. - R. Herreman beoordeelt een eerste verzenbundel van Paul Rogghé: Uit 's Levens Koorts. - G.M. 's Gravesande hield een vraaggesprek met de jubilerende Maurits Wagenvoort. - Theun de Vries oordeelt zeer waarderend over De Bries van Albert Kuyle. | |
Dietsche Warande en Belfort. Mei.Jo van Tol gaat in een artikel Vondel en de Muziek na, in hoeverre uit Vondels werk zijn aanleg en liefde voor muziek blijkt, met welke musici hij in betrekking gestaan heeft, en welke muziek bij zijn gedichten en reien gecomponeerd is. - Anton van Duinkerken wijdt enige gevoelige bladzijden aan de ‘dóór en dóór smartelike kunst’ van Prosper van Langendonck, en zijn betekenis voor de Nederlandse dichtkunst. | |
Junie.Gerard Walschap bespreekt een boek van Eduard Engel: Was bleibt? waarin nagegaan wordt aan welke eisen letterkundig werk moet voldoen om duurzaam tot de wereldlitteratuur te behoren. - Aug. van Cauwelaert behandelt in de rubriek Nederlandsche Letteren drie dichtbundels van de jongste generatie: André Demedts, Pieter Buckinx en Daan Boens. | |
Vlaamsche Arbeid. Afl. 2.De beschouwing van Antoon Jacob over De Vlaamse gedachte en het eenheidstreven aan het slot van de Oostenrijkse tijd, voornamelik handelend over G.F. Verhoeven en zijn verhandeling over de taal (1780), sluit zich aan bij zijn opstel over Verloo in het Album-Vercoullie. | |
De Vlaamsche Gids. Junie.Lode Monteyne bespreekt in de Vlaamsche Kroniek het laatste werk van een drietal oudere Vlamingen: Streuvels, Felix Timmermans en Cyriel Buysse, en daarnaast, beknopt, prozawerk van enkele jongeren. | |
Ons Geestelijk Erf. April.J. van Mierlo beoordeelt uitvoerig de uitgave van Van den Levene ons Heren door W.H. Beuken. Z.i. heeft de uitgever niet voldoende getracht de oudste vorm van het gedicht te karakteriseren, al geeft hij toe dat een restauratie van het oude gedicht onmogelik zou zijn. | |
[pagina 223]
| |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XLVIII. Afl. 3. J.de Vries behandelt uitvoerig de geschiedenis van het woord Dinsdag, waarvan hij de verschillende dialektvormen in de Nederlanden in kaart bracht. Zijn resultaat is, dat de grondvorm dīsdag geweest is, zodat de oude verklaring uit de naam van een vooronderstelde god Thingsus verworpen moet worden. Eer moet men uitgaan van een West-Germaanse godennaam Tīwaz (verwant met Lat. dīvus), in 't biezonder de ‘krijgsgod’, met Mars gelijkgesteld. - J.A.N. Knuttel betoogt tegenover Van Rijnbach en Olivier (N. Taalg. XXII) dat De Hoochduytschen Quacksalver en de Vermeerderingh niet het werk van Bredero kan zijn, omdat taal en stijl te zeer van de zijne afwijken. Mogelik schreef Bredero een deel van de Quacksalver, dat door een ander aangevuld werd. - W.A.P. Smit geeft een ‘naschrift’ bij Revius' Postillonlied: Revius blijkt een Antwerps strijdgedicht gevolg te hebben, dat weer op een Franse tekst teruggaat. - J.W. Muller schrijft Nogmaals over eenige oude benamingen van hel en duivel, nl. over de uitdrukking Nobis (kroeg), Nobis gat, Bommel of Bommelaar. - Dezelfde schrijver verzamelde Een en ander over oudere Stichtsche taal, om aan te tonen dat het materiaal niet zó schaars is, als Dr. A. Beets meende. Daaraan is een uitweiding toegevoegd over het woord nennen, ninnen = drinken, een stamelwoord uit de kindertaal. - J.W. Muller bespreekt verder De naam Anslo, die van Noorse herkomst blijkt te zijn. - W. de Vries wijst op Analogiese praeteritumvormen bij en naar verba met ou. - J. Heinsius zoekt een verklaring van Verbindingen als ‘tot barstens toe’, en onderstelt analogieformatie ‘naar andere verbindingen die een genetief in verband met den tijd bevatten’, b.v. tot 's avonds toe. Ten slotte bevat de aflevering nog een drietal Kleine Mededeelingen. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. April.P.J. Meertens geeft nog een bijdrage, met gegevens ook uit oudere taal, voor de G-h-wisseling in het Zeeuws. - Jos. J. Gielen beproefde een afdoende verklaring van De knikkerscène in de Spaansche Brabander, op grond van de beschrijvingen van Het Nederlandsche kinderspel door Mej. J.W.P. Drost. - J.A. van Praag behandelt Nederlandsche vertalingen van werken van Don Juan de Palafox y Mendoza. - Een bijdrage van H.H. Knippenberg is getiteld Eenige namen toegelicht. - Jef Notermans vond 'n Fragment van de Spieghel Historiael, dat slechts onbeduidende varianten | |
[pagina 224]
| |
opleverde. - H.H. Knippenberg bespreekt Nieuwe Vondeliana, Een boek over de tachtigers, nl. het proefschrift van Dr. Dekker over de invloed van Keats en Shelley, en de herdruk van Moller's Beknopte Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. | |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Maart.D. Hopwood vervolgt zijn studie over Nasalering in Afrikaans. - J. Verduyn den Boer bespreekt Suid-Afrikaanse plantname in ou geskrifte oor Suid-Afrika. - D.F. Malberbe wijdt een beschouwing aan Volksgeloof en taal met ‘voorbeelde uit die planterijk’. - H.v.d. Merwe Scholtz beoordeelt uitvoerig de omgewerkte druk van Die Prosa van die Twede Afrikaanse Beweging door Dr. P.C. Schoonees. | |
Ons Eigen Blad.P. Gerlach Royen geeft weer een reeks pittiggeschreven artikels onder het opschrift Spraakkundig Oud Nieuws, (VI-XV), waarin hij met aardig voorbeeldenmateriaal de oude taalbeschouwing bestrijdt en de weg voor het nieuwe inzicht baant. Hij schrijft o.a. over dubbelvormen, over dialekt en koinè, over als en dan, en over kakografieën en slecht taalonderwijs. | |
Museum. Mei.J.W. Muller bespreekt de Bibliographie van de Vlaamsche plaatsnaamkunde van H.J. van de Wijer. | |
Revue Belge de Philologie et d'Histoire, VIII, No. 1.R. Verdeyen beoordeelt uitvoerig het boek van Jozef Jacobs: Het Westvlaamsch, van de oudste tijden tot heden. Hij betoogt dat het oudste materiaal, als de glossen uit het Kruidboek, ‘eerst aan een scherp critisch onderzoek onderworpen moeten worden’, eer men er West-Vlaams in zoekt. Met veel lof bespreekt hij verder Kloeke's Hollandsche Expansie in de zestiende en zeventiende eeuw. Daarbij wijst hij op de waarschijnlikheid dat aan de onmiskenbare Hollandse expansie ‘een Brabantse expansie voorafgegaan is, die niet alleen het terrein heeft voorbereid, maar waarschijnlik reeds gedeeltelik overrompeld had.’ | |
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Mei-Junie.Alfred Goetze behandelt, als groeptaal, de Akademische Fachsprache, onder sterke invloed van het Latijn ontwikkeld. C.d.V. |
|