sche woordenboeken. Het was een voor zijn tijd uitstekend werk, alhoewel niet zoo volledig en uitgebreid als de Trésor van Oudin. Tot het begin der 20ste eeuw toe is het door geen ander woordenboek gevolgd, want het Spaans en Nederduits Naam-en-Vertaalboek van Dav. de Torres, Amsterdam, 1746, kan op den naam woordenboek geen aanspraak maken.
Toch is ook dit een zeer practisch en handig werkje geweest, zooals er in later tijd in Nederland niet meer verschenen zijn. David de Torres is ‘Taal-Meester en Beëedigt Translateur t' Amsterdam’ geweest en heeft, zooals op de slotpagina te lezen valt ‘op de hoek van de Zwaanenburg-Straat, over het Diaconie-Weeshuis’ gewoond, alwaar hij dit boekje, ‘als meede Spaansze en Neederduitsze Gramaticas’ ‘voor een civiele prijs’ verkocht. Hij schijnt van privaatlessen geleefd te hebben en heeft zijn boekje onder de nederigste bewoordingen aan één zijner leerlingen, den heer Harman van de Poll opgedragen. Zooals uit de inleiding aan den lezer blijkt, was hij zelf zeer over zijn werk te spreken; hij geeft echter toe, met opzet den leerling niet ál te behulpzaam te zijn, want men moet weten ‘dat men de bijstand van de Meester moet hebben, die dezelven (den uit-praak en het converseeren en andere noodige omstandigheden) met leevendige stemmen te kennen geeft’.
De woorden heeft hij in rubrieken onderverdeeld, eerst de substantieven in 12 soorten van: I ‘naamen van God en den Heemel en deszelfs Toeëigening’ tot XXI ‘Van ziektens’ toe; daarna volgen lijsten telwoorden, bijwoorden, werkwoorden enz. Behalve woorden geeft hij ook enkele spreekwoorden, die hij zijn best gedaan heeft, op rijm te vertalen, bv.: ‘Nadie sediga bien fadado, Hastaque sea soterrado y olvidado, (Niemant moet zig gelukkig heeten, Tot dat hij is begraaven en vergeeten); Loco es el Paciente y Grosero, Que de su Caudal dexa al Phisico herredero (Zot is den Pacient en Bruttaal, Die den Docter laat Erfgenaam van zijn Capitaal).’
Opmerkelijk is nog, dat hij in het eerste hoofdstukje alleen die woorden op God en den Hemel betrekking hebbende geeft, die niet in strijd zijn met het Joodsche geloof, hoewel overigens het werkje in het geheel geen confessioneel tintje heeft. Uitgebreid zijn de hoofdstukjes over handel en kantoor, waaruit men kan zien, dat toen reeds evenals nu het grootste aantal dergenen die zich in ons land voor Spaansch interesseerden, dit deden uit commercieele overwegingen. Door de Vreese, in zijn boven