De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPerk en Lodenstein.‘Mij is gemeenzaam, wie even eenzaam
Het leven verlangende slijt,
En die in tranen zijn vreugde zag tanen...
Doch liefelijk lacht, als hij lijdt!’
Voor dit slot van Iris heeft Perk vooral het rijm van gemeenzaam en eenzaam tot een verrassende muziek weten te maken. Opvallend is 't daarom, hoe juist hetzelfde rijm met hetzelfde ritme verschijnt bij Lodenstein en wel in een regel, die aan 't einde van alle strofen weer terugkomt: ‘O salig eensaam! Met Godt gemeensaam!’Ga naar voetnoot1) Las iemand dit stichtelik gezang ooit van zijn leven, dan moet hij de negen keer herhaalde regel wel voorgoed in zijn hoofd houden. Bestaat er nu kans, dat een niet al te belezen Perk de verzen van een minder bekend dichter uit de zeventiende eeuw eens onder ogen heeft gehad? Die kans lijkt tamelik groot, want ze stonden om hun ‘teederheid en zangerigheid’ aangehaald in Simon Gorter's studie over Lodenstein, eerst opgenomen in De Gids en dan in een bundel, die in 1877, toen Perk zich zelf aan 't vormen was, opnieuw verscheen met een inleiding van Prof. de Hoop Scheffer.Ga naar voetnoot2) Deze vrijzinnige theoloog was evenals de gewezen predikant Simon Gorter een geestverwant van Perk's vader. Zou Jacques het opstel dus niet persoonlik gelezen hebben, dan schijnt het toch allerminst uitgesloten, dat de bewuste regel in 't domineeshuis een ander op de lippen lag. Komt het verder met de aard van Perk overeen om zo'n vreemde versregel in een eigen gedicht te verwerken? Hij schreef aan Vosmaer, dat het slot van een sonnet (‘wanneer ik roerloos wacht op d' ochtendstond’) een herinnering aan Homerus vormde. En Kloos heeft indertijd reminiscenties aan verschillende dichters, ook in Iris zelf, aangewezen.Ga naar voetnoot3) G.B. |
|