De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Het 17de-eeuwse versterkingswoord ong(e)naartich.In Bredero's kluchten, blijspelen en liedjes komt dikwijls het woord ongenaartich voor, met de bijvormen ongnaartich, ong(e)-neertich (een enkele maal ongneerstich; Symen 62, var.). Het doet in het algemeen de dienst van bijwoord van versterking;Ga naar voetnoot1) verschillende vbb. vindt men in 't Ndl. Wdb. (i.v. onaardig) en bij Van Rijnbach (aant. op Symen 62). Van R. verklaart het als bijvorm van onaardig; ook De Vooys en Nauta in hun uitgaven van de Sp. Brab. doen dat. Deze verklaring gaat terug op het Ndl. Wdb., dat in ongnaartich het woord onaardig ziet met de ‘in de volkstaal gewone neusklank ng als verbastering van n’ (Ndl. Wdb. X, 894). Het vb. dat aldaar ter illustratie wordt gegeven, Dingsdag naast Dinsdag, is onjuist, gelijk men weet; maar blijkbaar bedoelt het Wdb. de in 17de-eeuws Amsterdams veel voorkomende gutturalisering als in hongd voor hond. Past men dit toe op onaardig, of liever op onaartig,Ga naar voetnoot2) dan ontstaat ongaartig, een vorm, die zover ik weet, nooit voorkomt. Nauta heeft blijkbaar gevoeld, dat de formulering in het Wdb. niet juist kon zijn; altans hij spreekt van ‘een ingevoegde neusklank’, wat, als constatering, ongetwijfeld juister is. Er rijst nog een bedenking tegen de door het Wdb. gegeven verklaring: gutturalisering treedt in het Amsterdams van de 17de eeuw op in de verbinding nd, nt, ns,Ga naar voetnoot3) maar nooit bij enkele, auslautende of intervokaliese, n. Dat Nauta's verklaring geen verklaring, alleen een constatering van het phoneties verschil tussen onaardig | |
[pagina 143]
| |
en ongnaartig is (en waarschijnlik nog een onjuiste; zie beneden) behoeft geen nader betoog. Zij maakt de opvatting van het Wdb. niet waarschijnlik: tussen ŏ en n zou een ng ingeschoven zijn? Men zou gaarne de condities voor deze zonderlinge ‘invoeging’ wensen te weten, en andere vbb. willen horen. - De vorm ong(e)naartig is nog niet op bevredigende wijze opgehelderd. Ik hoop dat de hier volgende verklaring dichter bij de waarheid zal zijn dan de tot dusver gangbare. Krachtens zijn gebruik behoort ongenaartig tot die grote groep van bijwoorden van wijze, die tot bijwoorden van graad of intensiteit, tot versterkingswoorden zijn geworden. De gang van dit proces kan met verschillende vbb. geïllustreerd worden, daarvoor verwijs ik naar het Ndl. Wdb. Maar in 't algemeen komt het hier op neer: de oorspronkelike begripsinhoud raakt in een bepaald verband op de achtergrond en de functie dezer woorden wordt: maataanduiding + een zeker daarmee samenhangend gevoelselement, een affekt tot uiting brengen. Verzwakt door veelvuldig gebruik dit emotionele element, dan verliezen ze op den duur hun waarde als krachttermen, ze krijgen neutraler betekenis, worden tot kleurloze maataanduidingen, die juist door gemis aan gevoelswaarde ook voor diè functie minder geschikt worden geacht. Vandaar op dit terrein de voortdurende behoefte aan verandering, vernieuwing; het gaat met deze woorden als met scheldwoorden, vleiwoorden, vloeken en dgl.Ga naar voetnoot1) Het spreekt dus vanzelf, dat in oudere taal verschillende van die woorden voorkomen, dikwijls met beperkte gebruikskring, die nu verdwenen zijn, terwijl de hedendaagse een groot aantal dergelike krachttermen kent, die, in diè functie altans, betrekkelik jong zijn. Uit welke sfeer ze bij voorkeur genomen worden, blijkt voldoende uit woorden als het hedendaagse vervloekt (koud), gruwelik (mooi), schandalig (duur), beestachtig, beestigGa naar voetnoot2) (rijk) enz. Ook het 17de-eeuws kent verschillende dergelike krachtwoorden uit verwante sfeer, eveneens met van huis uit sterke gevoelswaarde. Ook deze moeten - tenzij hun vorming op analogiewerking berust - krachtens hun oorspronkelike | |
[pagina 144]
| |
betekenis aanvankelik alleen in gebruik zijn geweest ter nadere bepaling, dan ter versterking van als onaangenaam gevoelde, ongunstige begrippen. Als vb. neem ik het woord ondieft, dat zooals bekend is, oorspronkelik ongepast, onbehoorlik betekent. Het Mnl. ondievelike sterven staat nog niet zo ver van die betekenis af; ook in 't 17de -eeuws is die nog niet geheel verloren gegaan (ondiefte raserny; zie Ndl. Wdb.), maar in onze kluchten en blijspelen van die tijd zien we het woord talloze malen gebruikt in de betekenis: in hoge mate, buitengewoon (bijw.) - prachtig, mooi enz. (bijv. nw.). De oorspronkelike betekenis is zodanig verbleekt, dat het woord zelfs bij voorkeur ter versterking van gunstige begrippen wordt gebruikt en ten slotte uit een dergelik verband zelf een gunstige betekenis absorbeert, en o.a. gebruikt wordt als epitheton ornans voor vrouwen. Ik neem juist dit vb. uit 17de-eeuwse taal, omdat het Friese onfoech (met û) een aardige parallelle ontwikkeling vertoont. Onfoech betekent, evenals ondieft oorspronkelik, onvoegzaam, ongepast en die betekenis leeft nog, maar daarnaast wordt het als bijw. van graad gebruikt, b.v. in onfoege moai = buitengewoon mooi. In alle vbb. die het Ndl. Wdb. van ondeugdelijk als bijw. van graad geeft, zien we het gunstige begrippen versterken; men vergelijke ook de ontwikkeling van besuckt (besucht), euvelyckGa naar voetnoot1), verbranst enz. Tot deze groep van woorden behoren ook het 17de-eeuwse onaardig (onaartig)en ongenadig, die zoveel punten van aanraking hadden, dat uit die beide als contaminatieproduct ong(e)naartig is ontstaan. Dat is althans mijn mening, die ik hier nader wil verduideliken. Voor het 17de-eeuws dient men 2 woorden onaardig te onderscheiden, het eene uit onaard + ig, dat ook reeds in 't Mnl. voorkomt (daarbij onaerdelike en onaerdichlike = op een boosaardige wijze), het andere, een veel jonger, niet in 't Mnl. Wdb. opgetekend woord, uit aardig (ook nog niet Mnl.) + on. De betekenis dezer twee woorden is oorspronkelik verschillend, maar Kiliaan en Plantijn houden ze reeds niet meer uit elkaar en het is te begrijpen, dat ze ten slotte voor het taalgevoel één zijn | |
[pagina 145]
| |
gewordenGa naar voetnoot1). Of doet men beter te zeggen: het eerste onaardig is in onbruik geraakt? Ons onaardig wordt in ieder geval niet meer gebruikt in de betekenis, die onaardig I in Mnl. en 17de-eeuwse taal had; ontaard - vroeger weinig in gebruik - kan ten dele daarvoor in de plaats zijn getreden. Dit onaardig (onaartig) nu - ik laat daar of het I is of II, of misschien het ene, beïnvloed door het andere - komt in de 17de-eeuw in gebruik als bijw. van wijze met de betekenis: oneigenaardig, onbetamelik, onbehouwen; dan ook als bijwoord van hoeveelheid of intensiteit. Het Ndl. Wdb. geeft één vb. uit Vondel: Zijn oude vrijster Baers, die keeck onacrtigh bang; in Bredero's Van Fobert en Lobbetjc (Br. III, 233) heeft de var. in vs. 15: o't is onaertich moy ekuyst. En nu ongenadig. In 't Mnl. worden ongenadelike en ongenadichlike gebruikt voor: op een wrede, hardvochtige, onbarmhartige wijze. Men ziet dat deze betekenis niet zover afstaat van onaardig I.Ga naar voetnoot2) Ook ongenadig komt in de 17de eeuw in gebruik als bijwoord van graad, in welke functie wij het nog kennen; in 't 17de-eeuws, evenals onaartig, ook bij gunstige begrippen: Bredero's klucht Van een Huysman en een Barbier 179, je bent te ongenadighe moy. Het Ndl. Wdb. maakt (X,898) de opmerking, dat ongenadig als versterkingswoord ‘misschien niet zonder invloed van het bijna gelijkluidende ongenaertich in gebruik is gekomen.’ Dat ongenadig, ook zonder de klankovereenkomst met ongenaertich, de weg kon gaan, die hierboven is beschreven, blijkt, naar het mij voorkomt, voldoende uit de hierboven gegeven, in betekenis en gevoelswaarde verwante woorden, die eenzelfde weg gingen. Maar - ook het Wdb. acht een zeker contact mogelik. Dat dat contact geheel anders is geweest, dat ongenaertich (dus dan ook met oorspr. uitspraak on-genaertich) een compromisvorm, een contaminatieproduct is van ongenadig en onaartig, hoop ik in het bovenstaande aannemelik te hebben gemaakt. Ik moet nog op een omstandigheid wijzen, die contact, compromisvorming kan hebben bevorderd. In een woord als aardig | |
[pagina 146]
| |
(aartig), waar op de r een dentaal volgt, is die r in hedendaags Hollands sterk gereduceerd; velen in Amsterdam laten die consonant dikwijls geheel achterwege. Ik zelf, als Fries, doe dat ongetwijfeld in de meeste gevallen. Boekenoogen noemt in zijn Zaansche Volkstaal § 125 enkele vbb. van r-uitval, vocalisering van r uit het Zaanse dialect en zegt: ‘Eertijds schijnt dit echter meer te zijn voorgekomen’, waarop dan enig bewijsmateriaal volgt. Voor het Amsterdams uit Bredero's tijd wijs ik op een rijm besmette: herte in Br.'s Koortsigh Lietje (Br. III, 256),Ga naar voetnoot1) zodat men gerust mag aannemen, dat naast de uitspraak aardig de uitspraak âdig bestond, al komt de schrijfwijze zonder r niet aan de dag.Ga naar voetnoot2) Dan heeft dus de volkstaal in Br.'s tijd twee bijwoorden van wijze, graad gekend, die - de t-vorm in aartig buiten rekening gelaten - als onâdig en ongenadig ongeveer in dezelfde verhouding tot elkaar gevoeld kunnen zijn als onvoeglijk en ongevoeglijk, onlijk en ongelijk en dgl. Opmerking verdient echter, dat niet de d, maar de t zich heeft vastgezet in de contaminatievorm; dat wijst dus op sterke invloed van onaartig. Bredero gebruikt gaarne de t-vormen in aardig en de afleidingen daarvan; vbb. vindt men bij Nauta § 39; volgens het Ndl. Wdb. hebben ook in later tijd de dames Wolff en Deken voorliefde voor de vormen met t. Is ongenaertich alleen in Noord-Holland in gebruik geweest of heeft het in nog beperkter sfeer geleefd? Bredero gebruikt het; ook Hooft, maar andere vbb. zijn mij niet bekend. En het schijnt al lang in onbruik te zijn. Het is bekend dat op dit terrein, evenals op dat der scheldwoorden enz., contaminatie welig tiert. Zij voorziet voor een groot deel in de behoefte aan nieuwe vormingen, schept nieuwe woorden, die ook vaak een kort leven en een beperkte gebruikskring hebben.Ga naar voetnoot3) Zo schijnt dan ongenadig ook nog meegewerkt te hebben bij het ontstaan van een andere krachtterm, nl. van lammenadig, dat volgens 't Ndl. Wdb. misschien geboren is uit de versmelting van lam en ongenadig (zie ook Franck-Van Wijk), zoals lamzalig naar analogie van rampzalig en armzalig | |
[pagina 147]
| |
gevormd is. Bij het doorbladeren van Het Kruiningensch Dialect door J. Dek trof mij het woord lammetiekig, synoniem van lammenadig (rheumatiekig en lam?). Maar de vbb. van compromis- en analogievorming op dit gebied in hedendaagse taal liggen voor 't grijpen; zij mogen tot versterking dienen van mijn hypothese over 't ontstaan van ongenaartich. Amsterdam, Febr. 1929. A.A. Verdenius. |
|