De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
‘Kusjens’ van Bilderdijk en Lessing.In de vergadering van het Historisch Genootschap te Utrecht van 24 Mei 1856 werden door Mr. B.J.L. de Geer eenige onuitgegeven gedichtjes meegedeeld van Bilderdijk, alle behoorende tot den tijd van zijn verblijf in Londen, ‘ten bewijze hoe hij ook in andere talen even gemakkelijk zong als in zijne door hem zoo hoog geachte, zoo vlijtig beoefende moedertaal.’ Van die versjes, meegedeeld in de Kronijk van het genoemde genootschap (twaalfde jaarg., 1856, 3e serie, 2e deel, p. 109 vv.) zijn er drie in het Fransch, een in het Engelsch en een in het Duitsch. Het laatste, ‘Die Küsse’, is, zooals uit onderstaande vergelijking blijkt, niets anders dan het onder dien titel bekende stukje van Lessing uit het jaar 1747,Ga naar voetnoot1) met enkele fouten en onbeteekenende veranderingen, weglating van een strophe en de vervanging van Lesbia door een andere dame.Ga naar voetnoot2) (Lessing)
Ein Küsschen, das ein Kind mir schenket,
Das mit dem Küssen nur noch spielt
Und bei dem Küssen noch nichts denket,
Das ist ein Kuss, den man nicht fühlt.
(Bilderdijk)Ga naar voetnoot3)
Ein Küschen das ein Kind mir schenket,
Das mit dem küssen nur noch spielt,
Und bey dem küssen noch nicht denket;
Das ist ein Küss, den man nicht fühlt.
| |
[pagina 82]
| |
Ein Kuss, den mir ein Freund verehret,
Das ist ein Gruss, der eigentlich
Zum wahren Küssen nicht gehöret:
Aus kalter Mode küsst er mich.
Ein Kuss, den mir mein Vater giebet,
Ein wohlgemeinter Segenskuss,
Wenn er sein Söhnchen lobt und liebet,
Ist etwas, das ich ehren muss.
Ein Kuss von meiner Schwester Liebe
Steht mir als Kuss nur so weit an,
Als ich dabei mit heisserm Triebe
An andre Mädchen denken kann.
Ein Kuss, den Lesbia mir reichet,
Den kein Verräter sehen muss,
Und der dem Kuss der Tauben gleichet:
Ja, so ein Kuss, das ist ein Kuss.
Ein Küss, den mir ein Freund verehret
Das ist ein Grusz, der eigentlich
Zum wahren küssen nicht gehöret;
Aus kalter Mode küst er mich.
Ein küss, den mir mein Vater giebet,
Ein wohlgemeinter Segensküss,
Zum Zeichen das sein Herz mir liebet
Ist etwas, das ich ehren muss.
Ein Küss, den mir Kerstindchen reichte
Den kein Verräther sehen muss,
Und der den Kuss der Tauben gleichte
Ja, das war eigentlich ein Kuss.
Dat Bilderdijk met dit gedichtje van Lessing reeds veel eerder goed bekend was, blijkt ook uit iets anders. Naar 't mij voorkomt is nl. een ander van zijn verzen een navolging er van. Het is het derde van de onder den titel ‘Kusjens’ in den bundel Bloemtjens van 1785 voorkomende stukjes.Ga naar voetnoot1) - In den Brief aan den Hoogleeraar Mr. J. Kinker, toegevoegd aan diens Beoordeeling van Mr. W. Bilderdijks Nederlandsche Spraakleer (Amsterdam 1829, p. 344) schreef M. Siegenbeek: ‘Reeds in zijne Bloempjes en Verlustigingen, voor vele jaren in het licht gezonden, treft men verscheidene navolgingen aan, die men, omdat de Dichter niet goed gevonden heeft de makers te noemen, van wie hij dezelve ontleende, ligtelijk voor oorspronkelijke dichtstukken zou houden.’ Ook in een aanteekening bij Mr. J. Pan's Aanwijzing der oude en nieuwere dichters door Mr. W. Bilderdijk en Vrouwe K.W. Bilderdijk overgebragt of nagevolgdGa naar voetnoot2) wordt gezegd: ‘in de Verlustiging en de Bloemtjens is het oorspronkelijke | |
[pagina 83]
| |
van eenige stukjes aan onze nasporing ontsnapt’ en onder de navolgingen, in Bloemtjens voorkomende, die laterGa naar voetnoot1) opgegeven worden, komt dit ook niet voor. Evenmin wordt het vermeld in de Bijvoegselen, hierbij gegeven door N. Beets in zijn Gesprek over Letterdieverij etc. (= Verscheidenheden VI; Haarl. 1873, p. 104 vv.Ga naar voetnoot2)). Da Costa in De mensch en de dichter Willem Bilderdijk (p. 44) spreekt van ‘dien stroom van deels oorspronklijke, deels en meest aan Anacreon, Catullus, Tibullus, Propertius, Horatius, ontleende lust- en liefdezangen, die den inhoud uitmaken van twee vermaarde Dichtbundels uit dezen zijnen tijd: Mijne Verlustiging in 1781, en Bloemtjens in 1785 uitgegeven.’ Kollewijn (l.c. I, p. 172) rekent de ‘Kusjens’ onder de oorspronkelijke gedichten uit den bewusten bundel; ook waar hij spreekt over Bilderdijk's verhouding tot Lessing (I, p. 313 vv.) wordt dit vers niet vermeld. - Ook nergens anders, voor zoover mij bekend is, wordt in de talrijke geschriften betreffende Bilderdijk op de overeenkomst gewezen. Toch lijkt het mij toe, dat, wanneer men het genoemde gedicht van Bilderdijk met het boven opgenomene van Lessing vergelijkt, dat dan toch de overeenkomst zoo groot is, dat van volkomen oorspronkelijkheid bij den eerste niet gesproken mag worden. Ik wil hier aan toevoegen, dat in lateren tijd hetzelfde versje van Lessing nog in onze taal is overgebracht, nl. door den bekenden Vlaming Theodoor van Rijswijck onder den titel ‘De Kus’. Het is - hier wordt er bij vermeld: ‘Naar Lessing’ - opgenomen in zijn Volledige Werken (Antwerpen - Gent 1865, p. 340) en was oorspronkelijk verschenen in het door hem uitgegeven jaarboekje Muzen-Album van 1846.
Amsterdam. A. Borgeld. |
|