De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Boekbeoordelingen.Spel vanden Heiligen Sacramente van der Nyeuwer vaert, met inleiding en aantekeningen van L.J. Rogier (Zonnebloemboekjes - Blaricum - ‘De Waelburgh’ - 1928).Dit merkwaardige mirakelspel verdiende stellig een afzonderlike goedkope uitgave. Maar waarom worden zulke ‘populaire’ reeksen, uiterlik meestal goed verzorgd, niet onder de hoede gesteld van een redaktie, die de medewerkers kiest, en voor het innerlik gehalte waakt? Met dezelfde kosten kregen we dan uitgaven van blijvende waarde, die aan wetenschappelike eisen voldeden. Een uitgave als deze bewijst dat de bewerker niet voor zijn taak berekend was, en blijkbaar verzuimd heeft, deskundige voorlichting te zoeken. Hij had de hulp van drie vroegere uitgevers: Verwijs, Moltzer en Leendertz, maar heeft daarvan geen krities gebruik gemaakt. De tekst neemt hij eenvoudig van Leendertz over; de emendaties van Verwijs en Moltzer blijven gewoonlik onvermeld. M.i. ten onrechte. Leendertz heeft immers ook op tal van plaatsen - die in deze herdruk onvermeld blijven - de tekst van het enige handschrift verbeterd. Een afschrijver die zo slordig te werk gegaan is en de zonderlingste fouten maakt, verdient weinig vertrouwen. Methodies heeft Leendertz gelijk, als hij allereerst tracht de overgeleverde lezing te verklaren, maar men behoeft tegenover een slecht afschrift niet even conservatief te zijn als tegenover een zorgvuldig geschreven tekst. Ik zou niet aarzelen om een aantal tekstverbeteringen van Verwijs-Moltzer over te nemen, b.v. brieschen vor vruechden (vs. 30), icker (vs. 34), gedelve (vs. 287), sbisscops (vs. 393), heb icker omme crevele (vs. 1238). Zelfs zou ik verder willen gaan door op een aantal andere plaatsen fouten van het afschrift te veronderstellen, die tenminste in een populaire uitgave door aannemeliker lezingen vervangen konden worden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 56]
| |
De tekstverklaring laat veel te wensen. Een onvoldoende kennis van het Middelnederlands toont de uitgever, als hij een enclyties et onderstelt op plaatsen waar dat in de Mnl. zinsbouw onmogelik is, nl. Proloog vs. 16: vant = vantet, waar het objekt in de volgende regel staat; vgl. vs. 229, waar het pronomen niet schuilt in betaemdt, maar in het voorafgaande dat. Qual (vs. 888) wordt ten onrechte als een vorm van quellen beschouwd, al lopen quellen en quelen in 't Mnl. dooreen (vgl. quellen in vs. 1226 en bequelen in vs. 1237). Beschee (vs. 411) is evenmin een afkorting van bescheet als bedie (vs. 1184) van bediet: beide ontstonden uit de datieven beschede en bediede.Ga naar voetnoot1) Onnauwkeurig of minder juist zijn de volgende woorden verklaard: bewys (Pr. vs. 11) = leerzaam voorbeeld; verwatert (vs. 64, 929) = overstroomd; de omschrijving van vs. 64 is in strijd met vs. 66: het verwkken van stormen is toch wel een daad van geweld!; misselijc (vs. 161) = vreemd, zonderling; wouwen (vs. 581, 1045) = wouden: de uitdrukking is een tegenhanger van God wouds; verhael (vs. 658) is eer met Verdam (Mnl. Wdb. 1787) op te vatten als: uitstel; segghen (vs. 682) zal wel de gewone betekenis hebben van: uitspraak, beslissing; soe (vs. 809) is liever als voegwoord op te vatten; van virtute (vs. 896) = iets buitengewoons; ramp (vs. 923) = kramp (vgl. vs. 1235); onsienlyc (vs. 981) kan hier onzichtbaar betekenen, maar ook de opvatting ontsienlyc = ontzagwekkend is mogelik. Bepaald fouten maakt de uitlegger op de volgende plaatsen: vs. 233: vrese is hier subjekt. Niet bij vs. 383, maar bij vs. 380 richten de begeleidende duivels zich tot Macharius. In vs. 382 is hem (plur.) dus niet Macharius, maar degenen die het Sacrament eren. Vs. 546: om vrueght vermeren = te doen toenemen is een zeer gewone rederijkersuitdrukking; vs. 653: gaet is hier imperatief; vs. 714: collacie is geen gebed, maar een (stichtelike) toespraak. ‘Maect ons een cortte collacie’ betekent dus: maak | |
[pagina 57]
| |
niet veel praatjes. Deze fout, reeds bij Leendertz (en Verdam in 't Mnl. Wdb.) is waarschijnlik ontstaan doordat deze woorden niet toegeschreven worden aan de derde heyden, maar aan Heer Wouter. In vs. 1106 zal gehouwen wel met hypercorrecte n staan voor gehouwe = gehoude = getrouw (vgl. in Mar. v. Nym. gehout). Gront in vs. 1175 is niet ‘bedoeling’, maar: aard, karakter. De verklaring van vs. 1249 lijkt mij onaannemelik. Ik zie slechts uitkomst door de interpunktie (ook die van Leendertz) te veranderen,Ga naar voetnoot1) door een punt te lezen na ghebruken, en ‘Al sou sij verwoeden!’ op te vatten als een verwensing: ze moest helemaal gek worden! Dat sluit juist aan bij de verwensing van de andere duivel in de volgende regel. Bij vs. 1278: van heeren gaf Leendertz twee verklaringen, waarvan deze uitgever m.i. de minst waarschijnlike kiest. Ik zou liever opvatten: van eeren, ongeveer gelijk aan: van virtute (vs. 896). Een zonderlinge fout wordt gemaakt bij vs. 1292, waar bij den lancken niet begrepen is als een bastaardvloek (vgl. ed. Leendertz, blz. 552). Op enige plaatsen had de schr. in het Mnl. Wdb. een andere, meestal aannemeliker verklaring kunnen vinden, b.v. vs. 118 hem verwandelen = zich afwenden; vs. 510 vervallen = in 't verderf storten; vs. 588 musenmeel = het afknaagsel dat een muis achterlaat. De verklaring die de schr. van Leendertz overneemt, is weinig geloofwaardig; vs. 869: de duvel hebs deel = moge er dank voor hebben. Bij vs. 367 wordt de verklaring van Leendertz (ook die van 't Mnl. Wdb.) overgenomen, nl. roest = gebraad, maar Verdam wijst er ook op, dat roest = rooster kan betekenen: het ovenvuur, en ‘der hellen roest’ dus: het helse vuur, een betekenis die hier m.i. beter past. Op de credit-zijde van de uitgever staat, dat hij op enige plaatsen een betere verklaring geeft dan Leendertz (zie vs. 24, 568, 570 en 825), maar daar staat tegenover dat hij andere twijfelachtige verklaringen zonder kritiek overneemt (b.v. vs. 34, 636, 679, 822 - onser = ons her lijkt mij onmogelik! - 919, | |
[pagina 58]
| |
sack wel pens, buik zal betekenen - 1033). Een woord dat verklaring behoefde, is boom (vs. 1229) = vleeswoekering in de buik, waarvan in t Mnl. Wdb. geen melding wordt gemaakt. De slotsom is dus, dat er bij een mogelike herdruk van deze uitgave heel wat te verbeteren valt. C.d.V. | |
Dr. G.S. Overdiep: Beknopte Nederlandsche Versleer, voor schoolgebruik en zelfstandige studie (Zwolle - Tjeenk Willink - 1928). (Prijs ƒ 0.75).Ter aanvulling van zijn Moderne Nederlandsche Grammatica, in deze aflevering besproken, gaf Overdiep een zeer verdienstelik overzicht van de Nederlandse versleer. Aanknopende aan het Oud-Germaanse vers beschrijft hij eerst het Nederlandse heffingsvers, zooals men dat bij Middelnederlandse dichters aantreft. Daarnaast zet hij het ‘klassieke’ vers, dat zich sedert de renaissance ontwikkeld heeft onder invloed van de Grieks-Latijnse versbouw. Afzonderlik behandelt hij ‘tempo en klank’, ‘de syntactische verbinding der verzen’, ‘de strofen en het sonnet’ en ‘de vrije vormen’. Evenals in de spraakkunst tracht de schrijver ‘langs inductieven weg uit de gegeven verzen de regelmaat te demonstreeren’, zonder zich te veel in historiese beschouwingen of verklaringen te verdiepen. Voor het onderwijs en voor oningewijden is dit de juiste methode bij deze moeielike stof. Wie er dieper in wil doordringen komt vanzelf tot de geschiedenis, en zal vooral de invloed van het Franse renaissance-vers niet over 't hoofd mogen zien, dat immers volstrekt niet jambies was. Voor het Nederlands komt als overgangsvorm tussen het heffingsvers en het ‘klassieke’ in de rederijkerstijd het vers met getelde syllaben, waarin het ritme aanvankelik zeer vrij was. In dat raam trachtten dan de renaissancisten hun jambies ritme ‘in te bouwen’. Een ‘opbouw’ van het vers uit een aantal ‘voeten’ is vaak een louter theoretiese constructie. Ook in deze studie toont Ouerdiep zich een scherp waarnemer, met een goed oor voor het versritme. Een enkele maal wil hij te veel systematiseren. Ik ben er niet zo zeker van, dat ook in het Middelnederlandse vers ‘de tijdsduur tussen twee heffingen steeds gelijk moet zijn’ (blz. 11). Zou hier geen onderscheid gemaakt moeten worden tussen het lied, het ver- | |
[pagina 59]
| |
haal en het didakties betoog? De schr. komt zelfs tot de onderstelling dat René de Clercq het vers ‘Héerlijke térwè’ met vier heffingen, even lang gelezen wil hebben als ‘Héerlijke térwe, vróomheid en vréugd’ (blz. 11). Al heeft de laatste regel een vlugger tempo, een gelijke duur is m.i. onaannemelik. In sommige gedichten van H. Roland Holst, o.a. op blz. 27, kan men moeielik meer van een ‘metrisch schema’ spreken. De meeste van deze regels zijn beter met vier dan met vijf heffingen te lezen. Maar al zal de kritiese gebruiker het wel eens meer omtrent de accentuatie met de schr. oneens zijn, het boekje blijft als grondslag voor een beschouwing van het Nederlandse vers zeer aanbevelenswaardig. C.d.V. |
|