datgene eruit, wat hem als schrijver op dat oogenblik boeit. Hij zou hier anders op het gebeuren zijn vooruitgeloopen, want op dat tijdstip is het Kindeken nog niet geboren, terwijl het bij Rembrandt het centrale punt vormt.
Eveneens in: Het Kindeken Jezus in Vlaanderen vindt men op blz. 83: ‘en toen begon de zwarte reus op eenen koehoren te blaaskaken’ en het even verder voorkomende ‘geronk van doedelzak en fijn geluid van vedel en klarinet.’ Het valt niet moeilijk hier verband aan te nemen met werken als: ‘de aanbidding der herders’ van den meester van Flémalle (Dijon) of van Hugo van der Goes (Berlijn).
Op blz. 115 en 121 laat Timmermans Sander zoowel als Kruisduit verhalen van kemels, dromedarissen en olifanten, hetgeen ons in verband met het voorgaande doet besluiten tot herinnering aan een Vlaamsch schilder. Wij zouden het meest gevoelen voor een ‘aanbidding’ van P.P. Rubens, vooral wanneer wij op blz. 128 ‘paarden en voetvolk, ruige kemels en olifanten met opgestoken trompen, gele, bruine en grijze gezichten, naakte moorenlijven, die glommen als mahoniehout’ voor ons zien. Meer zekerheid hiervoor verkrijgen wij op blz. 134, waar wij duidelijk een figuur herkennen van Rubens' ‘aanbidding der drie Koningen’ in Brussel: ‘Melchior lachte zijn tanden bloot in zijn van olie blinkend, bruin gezicht. Het was als een gebarsten kastanje.’
Op blz. 135 heet het: ‘Er hongen er in de boomen, zij klommen op het doorzakkende dak.’ Wij meenen hiervoor te mogen aanwijzen: ‘De Aanbidding der drie Koningen’ van Jeroen Bosch (Madrid).
Voor de beschrijving op blz. 163 van het voorttrekken van Maria op den ezel gezeten met haar slapend Kindeke, terwijl Jozef, ernaast voortsjokkend, met zijn hoornen lantaarn bijlicht om den weg te vinden door het donkere bosch, zouden wij gaarne naar een ets van Rembrandt verwijzen, ware het niet, dat het schema te veel gemeen goed was onder de schilders der 16e en 17e eeuw. Toch spreekt het Rembrandtieke lantaarnlicht voor ons vermoeden, vooral in verband met blz. 192, waar Jozef platuit ligt en Maria met het hoofd tegen een boom en het Kind op haar schoot, ‘Wat verder had het ezeltje zich neergelegd.’
Tenslotte vraag ik mij af, of op de laatste bladzijde van het ‘Kindeken Jezus in Vlaanderen’ ook niet tendeele de invloed merkbaar zou zijn van Gerard David's ‘Maria en liet Kind