De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAug.André Jolles begint een studie over Het Sprookje in de wetenschap met een inleiding over het zogenaamde volkslied, waarin hij Percy's Reliques of ancient English Poetry en Herder's Stimmen der Völker behandelt. | |
De Nieuwe Gids, Julie.Van Deyssel publiceert fragmenten, getiteld: Uit mijn Gedenkschriften. - J.A. Russell vervolgt het opstel The Novel in the Netherlands - Kloos schrijft Over Romantiek, naar aanleiding van een boek van F.H. Fischer: De Romantiek in Duitschland. | |
Aug.Joannes Reddingius geeft het eerste gedeelte van een uitvoerig opstel over de dichter Jules Schurmann, met wie hij persoonlik bekend was. | |
Groot-Nederland. Julie.A. Hallema wijdt een beschouwing aan D.V. Coornhert's Boeventucht, in verband met het leven en streven van de auteur. - F. Coenen bespreekt o.a. De Nar uit de Maremmen van de Scharten's en De Minstreel van Kennemerland van A. Hendriks. | |
Aug.A. Hallema vervolgt het bovengenoemde opstel. - J. Walch bespreckt de uitvoerige bloemlezing Lyriek, verzameld door J. Greshoff en A.F. Mirande. | |
[pagina 268]
| |
Oud-Holland XLV, afl. 4.C.G.N. de Vooys publiceert, onder het opschrift Een allegorie van Willem van Haecht in woord en beeld, de proloog van een der apostelspelen van deze Antwerpse rederijker, waardoor een door hem ontworpen en uitgegeven allegoriese prent volledig wordt toegelicht. | |
Stemmen des tijds. Julie.C. Tazelaar verhaalt met voldoening hoe Huygens ‘Hofwijck’ in eere hersteld is. | |
Opwaartsche Wegen. Julie.W.A.P. Smit publiceert een ‘inleiding’, waarin hij, van Christelijk standpunt, zijn gedachten uiteenzet Over aesthetische kritiek. - In de rubriek Boekbespreking beoordeelt J. Haantjes het tweede deel van Jochem van Bruggen's Ampie. | |
Aug.H. van der Leek beoordeelt de Gedichten van Firmin van Hecke. - P.H. Muller vervolgt de Bibliografie van Jan Greshoff. | |
Roeping. Jan.-Febr.Ga naar voetnoot1)Een belangrijk, speciaal ‘Vlaams nummer’, waarin vooral Vlamingen aan het woord zijn. L Reypens geeft een lezing over De definitieve zichzelfwording der Nederlandsche vroomheid in de XIV e eeuw, waarin hij vooral Ruusbroec behandelt. Anton van Duinkerken overziet het Katholiek toneelhervormen van de jonge Vlaamse toneelschrijvers, wier uitingen ‘hoezeer verscheiden naar inhoud en vorm, hoezeer onderling ongelijkwaardig, door het gezamenlik streven onscheidbaar verenigd zijn.’ Hij wijst op Dirk Vansina, Anton van de Velde, Paul de Mont, Jozef Boon en de Limburger Mathias Kemp. Bij dit artikel sluit zich aan De aksie van het Vlaamse volkstoneel, door Paul de Mont, die in 't biezonder wijst op de verdienste van De Gruyter, die ‘het beschaafd nederlands inburgerde als toneeltaal.’ - Wies Moens beschrijft Vlaanderens strijd en streven, sinds 1830. - Gerard Knuvelder vraagt aandacht voor de Vlaamse poëzie, die ‘techniese perfeksie’ achterstelt bij de ‘schoonheidsopenbaring van de levende ziel.’ Dat is aan te tonen in het werk van Wies Moens, Karel van den Oever, Marnix Gijsen en Achilles Mussche. - De overige inhoud valt buiten het kader van deze rubriek. | |
Julie.In een artikel Een honderdtal heeft Th. de Jager vrijwat aan te merken op De Nederlandsche Poëzie in honderd verzen | |
[pagina 269]
| |
van Dirk Coster, dat hij vergelijkt met de dergelijke bundel van Albert Verwey. De ‘methode van het getal’ is z.i. te veroordelen. Door voorliefde voor het geestelike en religieus-getinte geelt de samensteller niet ‘de Nederlandse poezie.’ Toch acht de beoordelaar dat boek ‘de edelste, schoonste bloemlezing die in onze taal bestaat.’ De verklaring en verzorging van de teksten laten hier en daar te wensen. | |
Aug.Th. de Jager besluit zijn kritiese beschouwing van Coster's Een honderdtal, in de verwachting dat ‘zijn opbouwende kritiek iets zal bijdragen tot verpuring van volgende drukken.’ - Gerard Knuvelder toont aan, dat Albert Helman's kennis van het Middelnederlands tekort schoot toen hij de ‘Seven manieren van minne’ van Beatrijs van Nazareth ‘in nieuw-nederlandsch overbracht.’ Boven deze juiste terechtwijzing zet hij ‘Misbruik der mystiek.’ | |
Den Gulden Winckel. Junie.G.H. 's Gravesande publiceert een vraaggesprek met Noto Soeroto. - In de Kroniek der Poëzie bespreekt R. Herreman Al onder de Boomen van Hélène Swarth en De Twee Vaderlanden van A.J. Mussche. | |
Julie.Anthonie Donker herdenkt de jong gestorven dichter J.G. Danser. - In de Kroniek der Poëzie beoordeelt R. Herreman de bloemlezingen van Dirk Coster en Dicherland van W.L.M.E. van Leeuwen. | |
Boekzaal der geheele wereld. Julie.L.J.M. Feber ziet in Het Bruegelbock van Felix Timmermans ‘een machtigen opgang van zijn maker.’ Timmermans is hier ‘gegroeid en verdiept, gestegen en bezonken.’ - H. van der Mark beoordeelt Simson de godgewijde van Is. Querido, een boek met mooie fragmenten, ‘maar het zieledrama van den sterke en toch zoo zwakken Godgewijde bleef ongeschreven.’ | |
Studiën. Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en kunst. Aug.W.M. bespreekt de rectorale rede van Jac. van Ginneken; De geschiedenis der Mnl. letterkunde in het licht der ethnologische literatuur-wetenschap. - J. Salsman bespreekt het geïllustreerde boek van W.M. Frijns: Vondel en de ‘Zeestar’, waarin Vondel's verering van de Heilige Maagd uit zijn werken wordt toegelicht. | |
Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde XLVII, afl. 2.P. de Keyser en Jan de Vries gaan na, welk tovergebruik bedoeld wordt met de uitdrukking Den zouter omme te doen gane, | |
[pagina 270]
| |
die in de Coninx Summe voorkomt. - C.H. Ebbinge Wubben vond een Fragment van een handschrift van de mnl. bijbelvertaling van 1360, in oostelik getint afschrift. - A.C. Bouman onderzocht De betekenis van het woord ‘arch’ als adjektief bij personen in het Middelnederlands: het woord heeft nog heelwat bewaard van zijn oud-germaanse kernbetekenis ‘onkuis.’ - W. de Vries behandelt Nogmaals de verkleinuitgangen. In verschillende opzichten wijkt hij af van Kloeke's uitkomsten, o.a. door naast -ken (< kijn) een suffin -ke (< ko) aan te nemen,, en een vorm -tkîn te onderstellen, geabstraheerd uit verkleinwoorden als straetkijn, hontkijn, waardoor het z.i. overbodig wordt aan een mouillering van -kyn te geloven. - R. van der Meulen verklaart Romeinsche vellen of ‘Romenijse vellen’, zoals Roemer Visscher dit bontwerk noemt, uit de plaatsnaam Romano in Lombardije. - A. Goslinga brengt Nog eens Reinaert vss. 3006-3007 ter sprake. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Julie.Gerlach Royen bespreekt het verschijnsel van Vrouwentalen bij primitieve volken en de verschillende verklaringen van hun oorsprong. Hij ziet daarin hoofdzakelik een taboe-verschijnsel, maar acht ‘een uniforme simplistiese oplossing van het bilinguisme onmogelik.’ - Jef Notermans toont aan dat 't Klooster ‘ten bekeerden sonderssen’, waarvan aan het slot van Mariken van Nieumeghen melding gemaakt wordt, het Maastrichtse Witte Vrouwenklooster moet zijn. - D.A. Stracke publiceert een zeer klein Liturgisch en didactisch fragment van een Mnl. handschrift. Het laatste geeft een aantal halve verzen van de Heimelijkheid der heimelijkheden. - H.J.E. Endepols beoordeelt Verdeyen's uitgave van de Colloquia septem linguarum, Jos. J. Gielen Vondels Vers van Albert Verwey, H.H. Knippenberg: Hollandse schilders en schrijvers in de vorige eeuw van Gerard Brom, P. Maximilianus de Geestelijke Peilingen van Karel van den Oever, Ed A. Serrarens de Gedenkdagen van Jules Persijn. | |
Neophilologus XIII, afl. 4.Jac. van Ginneken besluit zijn studie over Een Fransch voorvoegsel in het Nederlandsch of een oer-Europeesch prae-indogermaansch relict. Hij toont aan dat het praefix her in het Nederlands dezelfde betekenissen heeft als het Franse re, ook in nominale funktie, en dat beide door tmesis gescheiden kunnen worden van het werkwoord, een verschijnsel dat in het Oud-Iers reeds voorkomt en z.i. uit een oudere taallaag verklaarbaar is. Zelfs kan in het Nederlands | |
[pagina 271]
| |
het woordje her zelfstandig worden. De oude rijkdom, van schakering is eigenlik alleen in Zuid-Nederland bewaard. - W. Flemming behandelt Vondels Einfluss auf die Trauerspiele des Andreas Gryphius, zugleich eine methodologische Besinnung, omdat de vroegere behandeling van dit vraagstuk door R.A. Kollewijn en door Paul Stachel hem niet bevredigt. | |
De Vlaamsche Gids. Julie.Lambrecht Lambrechts besluit zijn artikel over Het Lied te Gent door de Eeuwen heen, waarin hij de negentiende-eeuwse dichters en componisten van populaire liederen bespreekt. - C. Debaive beoordeelt de studie van O. Dambre over Justus de Harduijn. Zijn kritiek is ‘hoofdzakelijk bibliografisch’. | |
Aug.In de Vlaamsche Kroniek bespreekt Lode Monteyne o.a. Maurits Sabbe's bundel Letterkundige Verscheidenheden en de Gedenkdagen van Jules Persijn. De novellenbundel Kerels van Cyriel Buysse geeft hem aanleiding om te wijzen op het ‘ongeëvenaard verteltalent’ van deze Vlaming. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Febr.Zeer uitvoerig schildert Kan. J. Muyldermans de vurig Vlaamsgezinde dorpspastor Constant Duvillers (1803-1885) in ‘zijn leven en zijne schriften’. De studie wordt met tal van aanhalingen uit zijn gedichten toegelicht. - E.H. Jan Paquay bezorgde de uitgave van een Kroniek der Luiksche Oorlogen uit de XVe eeuw, die ook uit taalkundig oogpunt van belang is, omdat de vijftiende-eeuwse auteur een sterk-Limburgs gekleurde taal schrijft. - J. Salsman gaat in een voordracht over Vondels levensbeschrijving van Brandt tot Sterck na, in welke opzichten wij nu juister ingelicht zijn dan door de mededelingen van G. Brandt. - Is. Teirlinck brengt het vervolg en slot van het merkwaardige handschrift Den Grooten ende nieuwen Reynart De Vos, waarvan het eerste gedeelte in de jaargang 1927 gepubliceerd is. | |
Leuvensche Bijdragen XIX, afl, 3-4.Fr. Baur geeft onder het opschrift Huyghensiana eerst een reeks kritiese aantekeningen bij Eymael's uitgave van Hofwyck. Dan wijst hij op een tekort in deze editie: ‘tot een ruime rijke, stilistische kenschetsing van Huygens' werk is Eymael nergens gekomen.’ Hij acht het nodig ‘dat aan Huygens' techniek een liefdevolle studie worde gewijd.’ Ook voor de geestelike physionomie van de dichter levert Hofwijck vele trekjes. Daarna bespreekt hij het proefschrift | |
[pagina 272]
| |
van G.J. Buitendijk over C. Huygens' letterkundige opvattingen (1923) als bijdrage tot een volledige monografie. Daarin mist hij o.a. een hoofdstuk over Huygens' verhouding tot de grote dichters van zijn tijd. - De verdere aflevering is gewijd aan het Toponymisch Onderzoek, en geeft een overzicht van wat daaromtrent op het Gentse Filologenkongres verhandeld is. | |
Bijblad. Afl. 4.J. Leenen beoordeelt G.G. Kloeke: De Hollandsche expansie in de zestiende en zeventiende eeuw. - H. Logeman schrijft een aankondiging van Dr. J.M. Toll, Niederländisches Lehngut im Mittel-Englischen (1926), een studie die parallel loopt met het gelijktijdig verschenen Nederlandse werk van Dr. Bense. | |
Dietsche Warande en Belfort. Julie-Aug.In de bijdrage Het ontstaan der Middelnederlandsche Letterkunde schetst J. van Mierlo in grote trekken, wat hij in zijn onlangs verschenen Geschiedenis van de Oud- en Mnl. Letterkunde uitgewerkt heeft. Onze Dietse woordkunst heeft een vroege bloei gekend. Na Karel de Grote, onder de druk der Latijnse beschaving, volgt een tijdperk van kwijning. Na de 12de eeuw werd zij door de nieuwe, geleerde en beschaafde kunst van Frankrijk op andere banen geleid, en krijgt men achtereenvolgens de ridderlik-feodale, de burgerlik-patriciese en de volkskunst der rederijkers. | |
Ons Geestelijk Erf 1928.In een drietal afleveringen wijst L. Reypens Nog een vergeten mystieke grootheid aan, namelik de anonyme schrijfster van de Evangelische Peerle (1535) en Van den tempel onser sielen (1543). Zij werd rond 1463 uit een adellik geslacht, waarschijnlik te Oosterwijk of in de omgeving geboren en behoort tot een ‘merkwaardige Brabantsch-Keulsche mystieke kring.’ In de laatste aflevering tekent de schr. haar leer en persoonlikheid. | |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Junie.S.P.E Boshoff put Boustowwe vir die geskiedenis van Afrikaans uit oude reisverhalen, in de eerste plaats van de Engelse zendeling Latrobe (1816). - Ook J.L.M. Franken geeft Bydrae tot die Afrikaanse Kultuur en Taalgeskiedenis. - D. Hopwood vervolgt zijn fonetiese waarnemingen over Nasalering in Afrikaans. De aflevering wordt besloten met de handelingen van de Suid-Afrikaanse Akademie. C.d.V. |
|