De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Toponymie. Het Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap is indertijd begonnen met de uitgave van de Nomina geographica Neerlandica. Het doel hiervan was in de eerste plaats, een behoorlike basis te vormen voor de spelling der aardrijkskundige namen, waarin veel onregelmatigheid en willekeur heerste. Dit bescheiden doel werd in de loop der publicatie voorbijgestreefd: de Nomina gaven allerlei onderzoek en materiaal betreffende de nederlandse toponymie. Het vijfde, in 1901 verschenen deel van deze reeks is lange jaren het laatste gebleven. Verleden jaar echter heeft het K.N.A.G., op voorstel van Prof. J.W. Muller, die sedert het 4e deel lid van de redactie was geweest, met een circulaire gepeild, of voldoende belangstelling bestond om de N.G.N. te doen herlevenGa naar voetnoot1). Deze peiling is blijkbaar zodanig uitgevallen, dat de uitgave kon worden hervat, en zo ligt tans het 6e deel der N.G.N. voor ons. Bij Prof. Muller hebben zich als redactieleden gevoegd Dr. Beekman als de geograaf, Prof. Gosses als de historicus van professie en verder Dr. Boekenoogen en Dr. Schönfeld, van wie de eerste reeds in zijn Zaansche Volkstaal een afzonderlik hoofdstuk aan ‘Zaansche Eigennamen’ had gewijd, en de laatste meermalen (o.a. nog kort geleden N.T. XVII, 196 vlgg.) van zijn toponymiese belangstelling heeft blijk gegeven. Dit 6e deel begint met ‘wenschen en wenken voor de verzameling van plaatsnamen.’ Daarna geeft Dr. Schönfeld een ‘overzicht van het onderzoek der plaatsnamen in de Nederlanden, voornamelik in de laatste tien jaren’, een omwerking van zijn artikel in het Zeitschrift für Ortsnamenforschung II, 168 vlgg. Hierop volgen de eigenlike bijdragen. Een histories-geographies onderzoek is dat van Beekman over Eemnes-binnen(dijks) en -buiten(dijks), waarin hij een vermoeden uit omtrent de dijk, waarnaar deze benaming oorspronkelik is gegeven. Op meer taalkundig gebied voert ons de korte verhandeling van dezelfde geleerde over Kallensoog, de z.i. juiste spelling van de naam in plaats van de gebruikelike Kallandsoog of Calandsoog. Op een eiland, dat oorspronkelik | |
[pagina 266]
| |
eenvoudig het 't Ooch ‘eiland’ heette, lag een. dorp Callinge, welke naam B. opvat als gevormd van de mansnaam Kalle. Door een in friese woorden gewone wijziging ging de g tot een s-klank over (‘assibilatie’) en zo ontstond de vorm Callens. Van dezelfde hand vinden wij verder iets over de eigenaardige betekenis, die uit- (uut-, ut-) in plaatsnamen soms heeft, nl. die van ‘beneden-’, ‘neder-’. Deze betekenis was, naar Beekman mededeelt, ook al vroeger door Mr. S. Muller Hzn. opgemerkt. Prof. Muller draagt een belangrijk artikel bij over -drecht in plaatsnamen, met de bekende volledigheid van materiaal en voorzichtigheid in conclusies. De resultaten zijn weinig positief: slechts als een vermoeden, waarvan de schrijver zelf de bezwaren ziet en uiteenzet, slaat hij voor het woord op te vatten als ‘een gewestelijke bijvorm van nl. drift.’ Verder schrijft hij over Oestgeest, Rijnsburg en Noordwijk, en stelt voor de eerste en de laatste naam met zekerheid, voor Rijnsburg met waarschijnlikheid onjuiste ‘reïnterpretatie’ vast, d.w.z. dat ze verkeerd zijn opgevat en tengevolge daarvan histories onjuist gespeld of ook gesproken worden. Bij Oestgeest (spelwijze die Muller reeds lang toepast, daar hij een nog gewenster Oesgeest te revolutionair acht) sluit zich aan de eerste van de ‘twee zeeuwsche -kerke-namen’, die Prof. Mansion behandeld heeft in een voordracht op hetPhilologencongres te Utrecht in 1927, welke voordracht hier is afgedrukt. Het eerste gedeelte van de naam Oosemondskerke is nl. Ôsmund (= oudengels Ôsmund). Deze ô is uit an- vóor s ontstaan en als zodanig een ‘ingwaeoons’ verschijnsel. Hetzelfde merken we op in Oes(t)geest < Ôsgäst < Ôsgêres-gêst, waarvan het eerste deel de genitief is van de naam, die in het Oudengels Ôsgâr, maar in het Oudhoogduits Ansgêr luidde. De conclusie van Mansion is, dat de taal van Zeeuws-Vlaanderen ‘in vroeger dagen een sterken Ingwaeoonschen inslag’ vertoonde. Ware deze conclusie, alleen op Ôsmund gebaseerd, dan zou men op goede gronden de geldigheid ervan kunnen betwijfelen: immers men kan denken aan ontlening van de naam, zoals Mansion zelf voor de Ôs-namen in het Oudgents vermoedt; vooral bij een naam op -kerke zou een benaming naar een niet in de streek wonend stichter of landeigenaar niet ondenkbaar zijn. Sterker spreekt echter de veel voorkomende persoonsnaam Everdei, en meer namen op -dei (‘dag’). De overige plaatsruimte van het deel wordt in beslag genomen | |
[pagina 267]
| |
door een tweetal bijdragen, die door de hoeveelheid van het materiaal naderen tot wat de redactie in haar ‘wenschen en wenken’ bouwstoffen noemt. De secretaris van Broek en Waterland, de heer W. van Engelenburg, geeft een verzameling ‘Waterlandsche Plaatsnamen’, waarbij echter ook pogingen tot verklaring niet ontbreken. De samensteller vermeldt met waardering de hulp, die Dr. Boekenoogen hem bij zijn werk heeft verleend. Zeer veel interessant, en veelal minder doorzichtig materiaal is verder vervat in de verzameling namen van ‘de gewaarde erven in het kerspel van Enschede’ door C.J. Snuif. Het is te hopen, dat de redactie zoveel belangstelling en medewerking ondervindt, dat de delen van N.G.N. voortaan in regelmatige recks elkaar kunnen opvolgen. C.B. van Haeringen. |
|