De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Van Effens spectatoriale geschriften in hun verband met de Duitsche.Het oordeel over onze spectatoriale literatuur luidt - bij alle erkenning van het nuttig gebruik, dat ervan gemaakt wordt - doorgaans niet gunstig. De gronden, waarop dit oordeel berust, zijn bekend; in hoofdzaak komen ze overeen met de bezwaren, welke dikwijls zoo belemmerend kunnen werken bij de bestudeering van het achttiende-eeuwsche geestelijk leven ten onzent. Hetgeen we echter licht uit het oog verliezen, is, dat, hoe voelbaar deze bezwaren ook zijn, ze een naar evenredigheid ongunstig oordeel slechts tot op zekere hoogte rechtvaardigen. Immers, dat wij ons over de geestelijke beschaving van onze voorouders een juist denkbeeld zouden kunnen vormen, blijft toch altijd een illusie; onze waarneming in dezen strekt zich slechts over enkele gebieden uit en we meten een ‘cultuur’ af naar hetgeen we daarvan binnen dien beperkten gezichtskring ontwaren. Dat met name de beoordeeling van een tijdperk als de achttiende eeuw ongunstig beïnvloed wordt, door een waardeering, die in hoofdzaak literair is, valt niet te ontkennen. En een voor dit tijdperk zoo kenmerkend verschijnsel als het moralistische periodiek vergaat het eigenlijk nog slechter, waartoe het feit, dat de onwillekeurig als vergelijkingsobject gebruikte engelsche ‘Spectator’ naast andere ook aesthetische kwaliteiten vertoont, het zijne bijdraagt. Ongetwijfeld is er voor deze literatuur nog wel meer dan zuiver letterkundige belangstelling geweest. Deze gold echter òf de daarin geschilderde maatschappelijke toestanden òf de wijsgeerige en religieuse denkbeelden, welke ze verkondigde, òf tenslotte - voor zoover het Van Effens geschriften betreft - de gegevens, die men daarin hoopte te vinden aangaande den auteur zelf. Nimmer heeft intusschen deze belangstelling kunnen leiden tot een aanvaarding van het spectatoriale geschrift als een eigen genre, als een merkwaardige uiting van het toenmalige geestesleven, op zijn beurt voor dit laatste weer van een wel moeilijk te bepalen, maar toch zeker niet te onderschatten beteekenis. Als gevolg hiervan heeft men zich eigenlijk ook nooit | |
[pagina 243]
| |
begeven in een bestudeering van de verhouding tusschen de spectatoriale literatuur in ons land en daarbuiten, een studie, die - gelijk we met het in dit opstel te bespreken voorbeeld hopen aan te toonen - tot belangwekkende uitkomsten voeren kan. In het tijdschrift ‘Englische Studien’ van 1901 heeft H. Kraeger gewezen op de verwantschap tusschen het Duitsche spectatoriale geschrift ‘Der Patriot’ en een Engelsch werk ‘The German Spy’Ga naar voetnoot1). Dit laatste boek, waarvan in 1738 een eerste, in 1740 een tweede druk in Londen verscheen, bevatte 48 brieven door een Engelschman op zijn reis over Noordduitsche steden geschreven, dateerende uit de jaren 1726-1727, zonder dat het blijkt, wie de schrijver is. Van belang is het echter, dat deze ter afwisseling een aantal verhalen, allegorieën en visioenen invlecht, die grootendeels ontleend zijn aan den hierboven genoemden ‘Patriot’. Eigenaardig genoeg heeft er hiernaast blijkbaar op sommige punten ook een beïnvloeding in omgekeerde richting bestaan. Dit zou dan volgens Kraeger zoo verklaard moeten worden, dat de anonyme briefschrijver in ‘The Spy’ naar alle waarschijnlijkheid tijdens zijn verblijf in Duitschland met den kring der uitgevers van den ‘Patriot’ in betrekking stond, van wie een dus in ieder geval zijn brieven onder oogen moet hebben gehad. Wat dit eenigermate ingewikkeld geval voor ons zijn belang geeft, is, dat er in onze literatuur een figuur valt aan te wijzen, wiens werk in een dergelijke dubbele verhouding staat tot den ‘Patriot’ nl. Justus van Effen. Een van de meest beteekenende ‘moralische Wochenschriften’ van Duitschland krijgt hiermede ook voor onze vaderlandsche letterkunde een zeker gewicht. ‘Der Patriot’, van 1724-1726 in Hamburg verschijnende, is een der eerste en misschien wel het beste der talrijke Duitsche spectatoriale geschriften geweest. Medewerkers waren onder leiding van den bekenden Michael Richey de leden van het in 1724 in Hamburg opgerichte ‘Patriotische Gesellschaft’ en hun verhandelingen hadden een zoo groot succes, dat het blad het eerste jaar reeds 5000 abonné's telde. Ook in een zeer groot aantal geschriften voor en tegen den ‘Patriot’ deden de tijdgenooten van hun niet altijd welwillende belangstelling blijkenGa naar voetnoot2), | |
[pagina 244]
| |
w.o. door den naam van den auteur, J.J. Bodmers ‘Antipatriot’ (1728) nog niet geheel onbekend is. Toch heeft de bestrijding blijkbaar aan de algemeene waardeering geen afbreuk gedaan; herdrukken zagen in de jaren 1728/29, 1737/38, 1747 en 1765 het lichtGa naar voetnoot1). Nog Herder - om ons tot zijn waardevol getuigenis te bepalen - verklaart, als hij in zijn ‘Briefe zur Beförderung der Humanität’ over het optreden van Brockes, Bodmer en Breitinger te spreken komt: ‘Immer bleibt Deutschland diesen Reformatoren des Geschmacks, so wie den Hamburgischen Patrioten Dank schuldig; sie thaten, was sie zu ihrer Zeit thun konnten’Ga naar voetnoot2). Het is niet zeer moeilijk bij de lectuur van Van Effen, die vrij openhartig is met het vermelden van zijn voorbeelden, op het spoor van den ‘Patriot’ te komen. Zijn langzame wending van Frankrijk naar Engeland is alleen reeds uit de veelvuldig vermelde namen der door hem nagevolgde schrijvers af te lezen. In ‘Le Misantrope’ vinden we voornamelijk La Bruyère genoemd, in ‘La Bagatelle’ prijst hij naast dezen reeds meermalen Addison en Steele, terwijl hij in den ‘Hollandschen Spectator’ het voorbeeld der laatsten geheel tracht te volgen. Tevens echter heeft hij dan ook voor Duitschland aandacht over. ‘Engeland, Duitsland, Vrankrijk en Holland’, zoo lezen we bij hem, ‘hebben de boekvertrekken van eene ontelbare menigte van menschen met zulke zedeschriften vervult, het dikwijls herdrukken en vertalen derzelver vertoont genoegzaam de algemeene toestemming, die ze verkreegen hebben’Ga naar voetnoot3). En wat Duitschland hier beteekent, vinden wij nader omschreven in een ander vertoog: ‘Ik heb hoe langs hoe meer moed, dat met'er tijd de Hollandsche Spectator, nog de Britsche schriften van dezelfde natuur, nog de Duitsche Patriot, waarvan ik in 't kort mijn gevoelen uitvoerig meen te opperen, weinig zal behoeven te wijken’Ga naar voetnoot4).- Al komt hij later nog eens op deze belofte terugGa naar voetnoot5), hij geeft er tenslotte geen gevolg aan. Wel noemt hij de ‘deftige Hamburger Patriot’, gelijk deze in een zijner vertoogen heet, herhaaldelijkGa naar voetnoot6). Staat het dus vast, dat Van Effen den ‘Patriot’ kende, minder | |
[pagina 245]
| |
zeker is het, of hij het Duitsche origineel ook heeft gezien. Immers, in 1732 was onder den titel ‘De Patriot of duitsche zedemeester’ te Leiden een Nederlandsche vertaling van den hand van Mattheus de Ruusscher verschenenGa naar voetnoot1). De eerste maal, dat Van Effen in zijn ‘Hollandschen Spectator’ op het tijdschrift schijnt te doelen, is in het 81e Vertoog van 4 Augustus 1732. En ook het grootste gedeelte van de hierna te behandelen ontleeningen valt in of na het jaar 1732. Slechts één geval van overeenkomst is er namelijk, dat van vroegeren datum is. Naar aanleiding van de met hun degens op de beurs paradeerende kooplieden geeft Van Effen in vertoog 9 van den 15en October 1731 een beschouwing over deze mode ten beste, die door haar punt van uitgang wel eens geïnspireerd kon zijn op een zinsnede in het 24e stuk van den ‘Patriot’, waarin het heet: ‘Op onze beurs vertonen zich zo veel rode kleren en degens, dat zij meêr een krijgsraad van officiers, als een gezelschap van kooplui gelijkt’Ga naar voetnoot2). Dat op dergelijke wijze een enkele zin voor Van Effen aanleiding geweest is voor een lange uitweiding, zien we meer. Zoo verhaalt in nummer 126 de ‘Patriot’ over een kwaadsprekende, spionneerende buurvrouw Falconia: ‘Niet alleen moeten de kinderen en dienstboden haar spions zijn, maar zij houd eige oude wijven, die hier en daar een boodschap moeten maken, en haar, wat zij gehoort en gezien hebben, aanbrengen’Ga naar voetnoot3). In den ‘Spectator’ is deze zin tot een beschouwing van eenige bladzijden uitgedijd, waarin niet alleen het navragen bij dienstboden en het uithooren van kinderen besproken wordt, maar ook het exploiteeren van een ‘zoort van gevaarlijke Vrouwluiden, die al werken ze niet, wel een fortuintje maken .... bekend onder den naam van Labeyen’Ga naar voetnoot4). Soms is het dezelfde anecdote, als van die eenvoudige van geest, die, vol verwachting toegesneld, om het voorbijrijden des konings van nabij te zien, teleurgesteld wordt, omdat het | |
[pagina 246]
| |
maar een mensch blijkt te zijn, welke ons zoowel de PatriotGa naar voetnoot1) als de Hollandsche Spectator vertellenGa naar voetnoot2). Er vallen naast dergelijke ontleeningen op kleinere schaal ook eenige stukken aan te wijzen, die in keuze en behandeling van onderwerp zoozeer overeenstemmen, dat het voorbeeld van den ‘Patriot’ hier wel van invloed moet zijn geweest. Ongetwijfeld - een der hierna te vermelden gevallen zal dit nog eens aantoonen - begeeft men zich hier op een gevaarlijk terrein. In de spectatoriale literatuur komen een aantal vaste onderwerpen voor, die men op voorgang van Addison en Steele vrijwel overal in de verschillende navolgingen behandeld vindt, zoodat zonder nadere gegevens elke conclusie omtrent ontleening eigenlijk onmogelijk is. Anders wordt het natuurlijk, wanneer de overeenkomstige verhandelingen zaken betreffen, die òf niet òf op geheel andere wijze in de bekende Engelsche geschriften besproken worden. Een dergelijke overeenstemming nu is het, waarmede we, naar ik meen, in het volgende te doen hebben. Het burgergastmaal, ons door ‘Patriot’ en ‘Hollandschen Spectator’ beschreven, treft door talrijke elkaar gelijkende details: de tafels overladen met spijzen, waarvan aanblik en geur alleen reeds bij voorbaat den eetlust doen verdwijnen; de dwaze, overdreven plichtplegingen, voordat een ieder tot zitten komt; het misbruik van het drinken op steeds weer nieuw bedachte gezondheden; het hinderlijke aandringen van den gastheer, toch vooral niet matig te zijn bij een zoo welvoorzienen disch; de trek tenslotte, dat zoowel de Spectator als de critische gast in den ‘Patriot’ na afloop van den maaltijd aan het gezelschap der dames bij koffie en thee den voorkeur geven boven dat der heeren, die zich met wijn en pijp vermakenGa naar voetnoot3). Op niet onaardige wijze wordt verder in beide tijdschriften met een bepaald soort Fransche literatuur dier dagen de spot gedrevenGa naar voetnoot4). Dit geschiedt in den vorm van een brief door een petit-maître geschreven, waarin deze zijn bijzondere kwaliteiten als zoodanig ophemelt en om bemiddeling verzoekt, teneinde zijn verhandelingen op het gebied der galanterie gedrukt te krijgen. In beide brieven, die eenzelfde mengelmoes van Fransch en moedertaal vertoonen, vindt men een lijst van deze verhande- | |
[pagina 247]
| |
lingen aan het slot. Daarbij zien we in den ‘Patriot’ titels vermeld als: ‘Les révolutions du Toppé’Ga naar voetnoot1), waaraan toegevoegd een ‘Dictionnaire historique et critique des frisures anciennes et modernes’, ‘Méthode de jurer galamment’, ‘L'équivoque solide’. De Spectator geeft een opsomming in denzelfden geest, waarin o.a. voorkomen: ‘De l'effronterie excusable’, ‘De l'art de dire des équivoques sans faire rougir’, ‘De l'origine des Toupets, et comment on les doit friser’. Het stuk in den ‘Patriot’ werd aan dit blad gestuurd door den l8-jarigen Friedrich von Hagedorn, ons hoofdzakelijk als een vroeg vertegenwoordiger der Anakreontiek bekend, doch die toch nooit zijn neiging tot het moralistische verloochend heeftGa naar voetnoot2). Dat hij hiermede het model heeft geleverd voor den brief in den ‘Hollandschen Spectator’ is wel zeker, al geeft deze, gelijk ook in de andere gevallen, ons een zeer zelfstandige bewerkingGa naar voetnoot3). Een karakteristiek staal van deze werkwijze vinden we tenslotte in een van de bekendste vertoogen van Van Effen nl. dat over ‘Thijsbuurs Os’Ga naar voetnoot4). De ‘Patriot’ grijpt meermalen de gelegenheid aan uiting te geven aan zijn bewondering voor Hamburgs bloei als handelsstad, waarbij hij vooral den nadruk legt op het verschijnsel, hoe uit alle oorden der wereld de gebruiksartikelen hier samenstroomen. Op dergelijke wijze verheugt hij zich in een zijner stukken over de groote menigte vee, dat tegen den winter in zijn stad ter slachtbank wordt geleid, wat hem een teeken is van den welstand van Hamburgs burgerijGa naar voetnoot5). Om dit beter tot | |
[pagina 248]
| |
zijn lezers te laten doordringen, verhaalt hij van een door hem bijgewoond gastmaal, dat ter gelegenheid van de slacht was aangericht. Ten huize van den gastheer vond hij dan naar 's lands gebruik een paar geslachte ossen hangen. ‘Het gezelschap was even bezig met dezelve te bezien’, zoo lezen we, ‘en ik betrachtte op mijn beurt zo wel de grootte als de ongemene vetheid dezer dieren, maar het meest de cierlijkheid van het zo wel doorgroeide vleesch, dat geen schilder het schoner zou hebben kunnen schilderen’Ga naar voetnoot1). Bij Van Effen verklaart Thijs, opgetogen over de gunstige resultaten van het slachten van zijn os, met woorden, die onwillekeurig aan den ‘Patriot’ herinneren: ‘Maar 't was wel wat anders te zeggen, toe 't opgehakt wierd, waar men 't voelde 't was overal even dik, en Nierbedden, Nierbedden, geen schilder kon ze beter schilderen’. Er is echter meer. In het verhaal van den ‘Patriot’ deelt de gastheer mede, gewoon te zijn bij de slacht, dankbaar Gods weldaden gedenkend, een kleinen maaltijd te geven, zonder extra kosten, daar hij het voor ‘onverantwoordelijk hield, dat men bij zulke gelegenheid zoveel, en dikwijls meêr verteerde, als de hele os gekost had’Ga naar voetnoot2). Is in deze passage niet juist het euvel geformuleerd, dat in het Hollandsche stuk de woede van Thijsbuurs ega opwekt en dat aan dit stuk eigenlijk den zin en de komische kracht geeft? Wanneer we het meest typische moment van de levendige schets van Van Effen in beeld moesten brengen, dan zou ongetwijfeld voor alles in aanmerking komen de figuur van Thijs, den ganschen ochtend doorbrengende met over zijn onderdeur te leunen, een pijpje in den mond en verdiept in de beschouwing van zijn aan de stoep vastgebonden os. Juist dit beeld nu is het, dat we in het Duitsche verhaal terugvinden. ‘Het gantsche gezelschap stemde eindelijk toe,’ zoo luidt het daar in een verslag van het tafelgesprek, ‘dat het een burgerman, die een grote huishouding had, een ongelooflijk vergenoegen moest geven, als hij zijn huis, door een ordinare slachting, gedurende den winter verzorgt zag - Van diergelijk vergenoegen, viel een van het Gezelschap daar tusschen in, ben ik noch dezen morgen een ooggetuige geweest: ik ging door een zekere straat in de nieuwstad, en vond voor mijn Barbiers huis een taamlijk groten Os | |
[pagina 249]
| |
gebonden. De Man, dien hij toequam, had zich een stoel voor zijn deur laten zetten, daar hij opzat, en met een pijp in den mond zijn Os met zo veel genoegen aanzag, dat ik 'er mijn zonderlinge lust aan had’Ga naar voetnoot1). De bescheiden beteekenis, die de ‘Patriot’ voor den ‘Hollandschen Spectator’ gehad heeft, is voor onze beoordeeling van den laatste toch van een zeker gewicht, omdat wij nu eenmaal over Van Effen heen steeds weer naar Engeland willen zien en belangstelling, voor wat Duitschland bood, bij hem in de laatste plaats verwachten. Opmerkelijk is het echter, dat de verwantschap Spy-Patriot, waarvan we in het begin van dit artikel uitgingen, ook daarin met de verwantschap Van Effen-Patriot overeenstemt, dat het Duitsche blad evenzeer ontvangen als geschonken heeft. Hoe dit bij ‘The Spy’ mogelijk was, vermeldden we reeds; dat Van Effen hier voorbeeld zijn kon, dankte hij zijn Fransche moralistische geschriften. Het eerste periodiek van Van Effen, ‘Le Misantrope’ begon te verschijnen in Mei 1711, toen ‘The Spectator’ nog slechts twee maanden oud was; ‘La Bagatelle’ zag in 1718 en 1719 het licht, toen door Fransche vertalingen de Engelsche moralistische weekbladen aan Europa werden bekend gemaakt. Het staat immers vast, dat de Engelsche spectatoriale literatuur, met name in Duitschland, waar zij een zoo geweldigen opgang gemaakt heeft aanvankelijk voornamelijk in Fransche vertalingen van invloed kon zijn. We behoeven ons dus niet te verwonderen, wanneer Van Effens eigen getuigenis omtrent ‘Menschenhaater’ en ‘Bagatelle’ als zouden deze ‘agting bij de braaffste verstanden van Europa verdient en verkreegen hebbenGa naar voetnoot2) een gedeeltelijke bevestiging blijkt te vinden in het feit, dat navolging ook van deze Fransche geschriften meermalen bij de soortgelijke buitenlandsche literatuur aan te wijzen is. Een bijdrage in dezen was jaren geleden het artikel van Baebler, waarin deze de verwantschap tusschen ‘La Bagatelle’ en het van 1722-'23 verschenen ‘Bernisches Freytagsblättlein’ behandelde en aantoonde, dat ‘Spectateur’, ‘Babillard’ en ‘Bagatelle’ de bronnen voor dit blaadje geweest warenGa naar voetnoot3). Een dergelijk geval zien we thans hier bij den ‘Patriot’. | |
[pagina 250]
| |
Een bewijs, dat ons land voor het Hamburgsche blad op dit gebied iets beteekende, schijnt wel, bij een debat over de vooren nadeelen van den ‘Patriot’, de uitlating van een der twistenden: ‘Wat Patriot, wat Patriot! de man moet weten, dat hier in Hamburg diergelijk schrijven niet aangaat. In Engeland, Vrankrijk, en Holland, laat ik het passeren, maar hier komen zulke bladen slecht te pas’Ga naar voetnoot1). De hierna volgende plaatsen, weinig in aantal en op zichzelf van geen groot belang, zijn toch voldoende om het vermoeden te wettigen, dat met ‘Holland’ in deze passage zeker ook op Van Effens geschriften gedoeld zal zijn. In ‘Le Misantrope’ komt in een overigens zeer weinig beduidend vertoog een teekening voor van een wereldsch geestelijke in conversatie met een viertal dames: ‘Tandisque ce Galanthomme négligemment couché dans un Canapé, disoit de jolies bagatelles, ou qu'il mordoit ses lèvres en étudiant des minauderies dans un miroir de poche, toute la Compagnie s'empressoit à lui servir du Caffé, à y mettre la doze de sucre qu'il faut pour un Ecclésiastique, et à lui présenter des Confitures’Ga naar voetnoot2). Zou het deze ‘abbé’ niet zijn, die den ‘Patriot’ bij de volgende uitbeelding van een saletjonker tot model gezeten heeft? ‘Ik merkte inzonderheid,’ zoo verhaalt de bezoeker van het salet, ‘dat de meeste dames het druk hadden, om een jongen welgemaakten edelman te onderhouden, die eerst onlangs van zijn reyzen te rug gekomen was. De eene schonk hem koffy, de andere deed 'er zuiker in, de derde langde hem het kopje over, en de vierde presenteerde hem confituren: onderwijl dat de gelukkige gunsteling met zijn snuifdoos, orlogie, zak-spiegeltje en waaier beurt om beurt speelde’Ga naar voetnoot3). Een geheel ander voorbeeld geeft ons het 135e nummer van den ‘Patriot’. Hier kan feitelijk niet van een ontleening gesproken worden, daar de keuze en behandeling van het onderwerp geheel zelfstandig zijn. Toch stemt in denkbeeld en geest dit opstel zoo treffend overeen met een dergelijk stuk in ‘La Bagatelle’, dat er moeilijk aan een toeval gedacht kan worden. De ‘Patriot’ dan geeft in den vorm van een brief een parodie op de al te gereede wijze, waarmede men in de wereld der ge- | |
[pagina 251]
| |
leerden de loftrompet steekt over elkanders verdiensten. ‘De ware oorzaak,’ zoo zegt de schrijver, ‘van het gebrek eener diepe geleertheid is, mijns dunkens, geen andere, als dat de geleerden zelf elkander niet meêr vlijtig genoeg prijzen. Daar hoorden meêr levensbeschrijvingen, meêr eeregedachtenissen, meêr lofschriften van geleerden in de wereld te zijn’Ga naar voetnoot1). Hij verzoekt nu steun bij de uitwerking van een geniaal plan, dat daaraan tegemoet zon komen. Naar het voorbeeld van een z.g. .‘doodkas’, een begrafenisfonds dus, stelt hij zich nl. voor onder de geleerden een fonds op te richten met opgewekter naam en strekking, een ‘Levenskas’. Al diegenen, die geleerd zijn en vooral zij, die daarvoor willen doorgaan, dragen tot deze kas bij, waarvoor dan na hun dood hun nabestaanden een naar den eisch opgesteld levensbericht zullen ontvangen, meer of minder uitgebreid al naargelang van de bijdrage. Dit denkbeeld wordt dan verder uitgesponnen, terwijl de ontwerper tenslotte meedeelt reeds 200 lofschriften in voorraad te hebben, waartoe hem de personen alleen nog maar ontbreken. Hij stelt voor deze lofredenen te verloten, daar de geleerde, die een dergelijk stuk wint, het met geringe moeite geheel pasklaar maken kan. Met een verwant verschijnsel drijft op gelijke, wijze ‘La Bagatelle’ den spot. Vertoog 34 bestaat hier uit een - natuurlijk gefingeerden - brief, waarin er op gewezen wordt, hoe verbazend groot het aantal schrijvers is, die de wereld overstelpen met hun boeken, doch hoe het tevens te betreuren valt, dat deze werken dikwijls ontsierd worden door weinig geslaagde opdrachten. Om daarin te voorzien heeft de schrijver van den brief opgericht ‘une Manufacture de Dédicaces’, waar tegen bepaalde prijzen opdrachten in allerlei soorten te verkrijgen zijn. Naam noch persoonlijke hoedanigheden van den te loven Maecenas behoeft hij te weten; slechts opgaven omtrent geslacht, leeftijd, beroep en dergelijke wetenswaardigheden zijn gewenscht. Een groote verzameling van opdrachten heeft hij reeds in voorraadGa naar voetnoot2). Een zoo groote overeenstemming kan eigenlijk slechts twee oorzaken hebben: òf ‘La Bagatelle’ is voor den ‘Patriot’ het voorbeeld geweest òf beide hebben .uit eenzelfden bron geput, hetgeen dan een der geschriften van Addison en Steele zou moeten zijn. Daar nasporingen in deze richting echter niets hebben | |
[pagina 252]
| |
opgeleverd, geloof ik wel tot de eerste veronderstelling te mogen besluiten. Dat men intusschen op het bestaan van een gemeenschappelijk voorbeeld bedacht moet zijn, leert ons het volgende geval. Men kent de voorliefde voor fabels en allegorieën bij de moralistische weekbladen. Ook de ‘Patriot’ begeeft zich vrij dikwijls op dit terrein en verhaalt o.a. meermalen van bijzondere - meestentijds ‘oostersche’ - instrumenten en middelen, die hem in staat stellen onder den uiterlijken schijn de ware eigenschappen zijner medemenschen te herkennen. Een dezer instrumenten. - naar welks model ook de overige misschien wel verzonnen zijn - wordt ons uitvoerig beschreven in nummer 34 van den ‘Patriot’Ga naar voetnoot1). Het is een kunstig soort thermometer, afkomstig van een Arabisch philosoof uit de ‘Americaansche stad Suriname’, wat inderdaad uitheemsch genoeg klinkt. Gevuld met een blauw vocht, reageert deze thermometer niet op de hoogere of lagere temperatuur, doch doet hij dienst als ‘Weerglas des verstands’. De eigenschappen van dit weerglas zou de Patriot bij de lectuur van zijn schrijvers ontdekt hebben: met groote nauwkeurigheid werd een boek, in de nabijheid van het instrument gebracht, naar zijn geestelijke hoedanigheid, ja ook de afwisselende waarde der passages bij een bepaalden auteur, geregistreerd. En zoo kon de ‘Patriot’, na op grond van tal van proeven een schaalverdeeling ontworpen te hebben, waarvan ‘gezond verstand’ het midden vormde, zich met dit kostbaar bezit in gezelschappen begeven, teneinde ook de hier aanwezige personen aan zijn proeven te onderwerpen. Wat - want waartoe diende anders deze uitvinding - tot velerlei nuttige beschouwingen leiden moest. Het in den aanvang van dit opstel aangehaalde artikel van Kraeger vermeldt als een der ontleeningen van ‘The German Spy’ aan zijn Duitsche voorbeeld ook dit vertoog over het ‘Wetterglas des Verstandes’, dat als ‘intellectual Thermometer or Weatherglass of the Understanding’ in ‘The Spy’ voorkomt. Terecht meent de schrijver dan, dat deze thermometer niet ‘made in Germany’ is, maar van prima Engelsch fabrikaat en hij wijst in dit verband op een stuk in ‘The Spectator’, dat ‘the dissection of a Coquet's heart’ tot onderwerp heeft. In dit voor den schrijftrant der Engelsche auteurs zeer typische stuk wordt de uit het | |
[pagina 253]
| |
hart van de gestorvene gewonnen vloeistof ook als vulling van een thermometer gebruikt, om over bepaalde menschelijke eigenschappen inlichtingen te verstrekkenGa naar voetnoot1). Aan het gevaar, dat men loopt, wanneer men bij de gelijkheid van onderwerpen in de spectatoriale literatuur te weinig van deze geschriften in zijn onderzoek betrekt, is intusschen Kraeger met zijn stamboom: Spectator-Patriot-Spy niet ontkomen. Immers ook Van Effen wijdt in ‘La Bagatelle’ een vertoog aan een dergelijk instrumentGa naar voetnoot2). Bij hem is het een ‘thermomètre de sanctification’, waarmede nauwkeurig de zaligmakende invloed van orthodoxie en geestdrijverij bij tal van personen wordt aangetoond. Ook hier zijn de verschillende graden door namen, die met het doel van dit hulpmiddel verband houden, en waarbij ‘demi-béatitude’ bovenaan staat, aangeduid. En daarmede is onze instrumentenverzameling nog niet complect. Van Effen nl. heeft ongetwijfeld naar een Engelsch voorbeeld gewerkt, doch het is vrijwel zeker, dat hem dit niet door ‘The Spectator’ is verschaft. Immers in het door Kraeger genoemde stuk vinden we het thermometer-motief slechts in het laatste gedeelte behandeld, als een niet meer dan vluchtige herhaling van wat ons ‘The Tatler’ veel uitvoeriger geeft. Hier is het een ‘Church thermometer’, die - hetgeen in ‘The Spectator’ o.a. in 't geheel niet voorkomt - ook weer een uitvoerig besproken schaalverdeeling vertoont en zich aldus tot het nemen van proeven leentGa naar voetnoot3). Op dezelfde gronden als bij ‘La Bagatelle’ kan natuurlijk ook voor den ‘Patriot’ wel aangenomen worden, dat deze aan ‘The Tatler’ dit gegeven te danken heeft. De vraag, waarop het echter voor ons aankomt, is of hierbij door Van Effens blad een bemiddelende rol is gespeeld. Met zekerheid is op deze vraag geen antwoord te geven; dat er intusschen wel het een en ander vóór pleit om het in bevestigenden zin te doen uitvallen, leert ons een beschouwing van het volgende. Allereerst hebben we te bedenken, dat ‘The Tatler’, hoewel ouder dan ‘The Spectator’ eerst dank zij diens beroemdheid vrij wat later en dan nog in mindere mate bekend werd. In | |
[pagina 254]
| |
overeenstemming daarmede is dan ook van invloed van ‘The Spectator’ op den ‘Patriot’ en andere Duitsche bladen zeer dikwijls, van invloed van ‘The Tatler’ zelden of nooit sprake. Daartegenover is bekendheid met ‘La Bagatelle’ bij de auteurs van den ‘Patriot’ tamelijk zekerGa naar voetnoot1). Verder is er een merkwaardig verschil tusschen het gebruik, dat Steele van zijn vinding maakt en de functie, die haar bij de twee andere bladen toebedeeld is. Steele vond hier slechts gelegenheid in een soort fabelvorm nog eens zekere toestanden te bespreken, die te bekend waren, om, op de gewone wijze behandeld, belangstelling te wekken. Zijn ‘State weatherglass' is een politieke barometer, inlichtende omtrent den algemeenen staatkundigen toestand des lands - de ‘gazetteer’ Steele verloochende zich hier niet! - en zijn ‘Church thermometer’ geeft, ook niet geheel vrij van politiek, de houding weer, die men in bepaalde milieu's en gedeelten van het land tegenover de kerk aannam. De auteurs van ‘Bagatelle’ en ‘Patriot’ echter hebben bij de aanwending van dit motief vooral de bedoeling een welkome afwisseling te brengen; ze behandelen de uiterlijkheden met een zekere liefde en de lichte ironie, die Steele voor eigen fantasieën had, is hier verre. Opmerkelijk is het tenslotte, dat eerst bij Van Effen het instrument tot het doen van waarnemingen bij personen wordt gebruikt, wat ook in het stuk van den ‘Patriot’ als hoofddoel opgegeven wordt. Met deze op zichzelf weinig gewichtige voorbeelden van ontleening moeten wij ons vergenoegen. Niet, dat andere punten van overeenstemming ontbreken zouden; doch deze betreffen doorgaans onderwerpen, die, schoon wel van belang, tevens van een te algemeenen aard zijn om als bewijs voor onderlinge beïnvloeding dienst te kunnen doen. | |
[pagina 255]
| |
Geven wij ons thans rekenschap van de beteekenis, die de verhouding tusschen Van Effens geschriften en den ‘Patriot’ heeft, dan is het duidelijk, dat deze, ondanks de uiterlijke gelijkenis, boven het incidenteele geval Spy-Patriot uitgaat. De afhankelijkheid van den ‘Hollandschen Spectator’ draagt wel een toevallig karakter, maar dan toch zonder eenig persoonlijk element, terwijl het feit, dat reeds in die jaren een Duitsche publicatie zoozeer de aandacht trok, voor de beoordeeling van de voor de achttiende eeuw zoo karakteristieke wijziging, die Duitschlands positie ten opzichte van ons land onderging, van belang is. Vooral echter zijn het de verwante trekken bij Van Effens Fransche geschriften en den ‘Patriot’, die op een verschijnsel van wijder omvang en beteekenis wijzen, dan de overeenstemming tusschen enkele willekeurige periodieken. Bij de onderzoekingen nl., aan de zeer talrijke Duitsche spectatoriale geschriften gewijd, is het gaandeweg gebleken, dat met name in de eerste jaren ‘The Spectator’ niet in zijn origineele gedaante, maar in Fransche vertalingen het voorbeeld is geweestGa naar voetnoot1). Die Fransche vertalingen nu stamden echter vooral uit Holland, waren afkomstig uit het ons zoo meesterlijk door Joseph Texte beschreven milieu der Fransche émigrés, die met hun bedrijvige journalistieke werkzaamheid in tijdschrift en vertaling de Engelsche cultuur aan het continent van Europa ontslotenGa naar voetnoot2). Wat is nu waarschijnlijker, dan dat naast de Fransche vertalingen der Engelsche spectatoriale literatuur de oorspronkelijke, in het Fransch geschreven, doch in Engelschen geest gedachte, geschriften van Van Effen, die in dit milieu een vooraanstaande plaats heeft ingenomen, eveneens in Duitschland belangstelling gevonden hebben? De hierboven aangehaalde voorbeelden van ‘Freytagsblättlein’ en ‘Patriot’ zijn niet voldoende, om een zoo algemeen geformuleerde stelling te bewijzen; wèl, om van een onderzoek in deze richting resultaat te mogen ver- | |
[pagina 256]
| |
wachtenGa naar voetnoot1). Een resultaat in dien zin, dat Van Effen niet alleen door milieu en belangstelling, gelijk Texte, of door denkbeelden, gelijk Zuydam heeft aangetoond, internationaal blijkt te zijn, doch evenzeer door de verbreiding en werking zijner geschriften. Ons land zou aldus ook hier weer de taak van cultuurbemiddelaar hebben vervuld, welke het door alle eeuwen heen toebedeeld geweest is. L. Brummel. |
|