De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Deutscher, sprachatlas.Van den DSAGa naar voetnoot1) is thans afl. 2 verschenenGa naar voetnoot2), ze omvat de woorden mach(en) (+ een aparte kaart voor de uitgang -en), Brud(er) (+ een kaart van de uitgang -er) en laut. Van belang voor den Neerlandicus is in de eerste plaats de kaart van de uitgang -en. De grens tusschen westelijk make en oostelijk maken loopt van Coblenz af zigzagswijze in noordweste lijke richting - meestal een klein stukje oostelijk van den Rijn, een enkele keer ook even westelijk - op Nederland toe. De aansluitende Nederlandsche isoglosse (ik hoop haar later nauwkeurig te beschrijven) zet zich in precies dezelfde richting naar de Zuiderzee voort en eindigt bij Nijkerk. Bij Bruder doet zich het merkwaardige geval voor, dat er vier aan Nederlandsch gebied vastzittende protuberanzen met ö- (ü-)- uitspraak aan het licht komen, terwijl het overige Nederduitsche gebied dat onmiddellijk oostelijk van onze grenzen ligt, géén Umlaut in dit woord kent. Het vrijwel homogene oostfriesche ö-gebied zal men van het - eveneens homogene - Groningsche bruier-gebied wel niet kunnen scheiden. De drie ‘zakken’, waarvan resp. Neuenhaus (hoofdstad van Neder-Bentheim), Vreden en Kleef de centra vormen, hangen ongetwijfeld samen met een omvangrijk (Drentsch-)Geldersch-Overijselsch breur-gebied, waarvan ik de nauwkeurige grenzen niet kan aangeven.Ga naar voetnoot3) Hier - als in zoovele gevallen - is een bevredigende verklaring der taalverschijnselen in het uiterste westen van Duitschland slechts | |
[pagina 240]
| |
mogelijk, wanneer we de Nederlandsche feiten in hun volle omvang kennen. Van de vier genoemde gebieden zijn er althans drie, die zich ook in andere opzichten door ‘Nederlandsche’, soms zelfs ‘Hollandsche’, eigenaardigheden kenmerken. Van Oostfriesland en Kleef is dit algemeen bekend. Ook weet men, dat van de Graafschap Bentheim juist Neder-Bentheim bijzonder onder Nederlandsche invloed heeft gestaan,Ga naar voetnoot1) wat op de kaarten van Wenker's bureau telkens duidelijk aan het licht komt. Het ö-gebied omvat ook hier juist weer het gebied van Neder-Bentheim. Wie het artikel van A.G. van Hamel over Ons conservatieve klankstelselGa naar voetnoot2) gelezen heeft, zal moeten inzien, dat deze specifiek ‘Oostersche’ ö maar niet dadelijk door de eene of andere neogrammatische dooddoener verklaard zal kunnen worden. Ten opzichte van de laut-kaart zou ik kunnen volstaan met de opmerking, dat in Rijnland en Westfalen, evenals in de Hollandsche omgangstaal, hart gezegd wordt.Ga naar voetnoot3) Maar in de tekst wordt een verklaring van de vorm heller gegeven, waarop ik nog even dien in te gaan. Deze vorm, zoo lezen wij, is op te vatten als ‘ndl. helder mit Assimilation -ld- > -ll- und nicht Komparativ zu hell!’ ‘Und da ist es nun auffällig, dass in der weiteren Nachbarschaft dieses heller- Bezirks laut und hart auf unserer Positivkarte oft mit der Komparativendung erscheinen, so oft, dass hier auf S. 59 die Fälle besonders hervorgehoben werden durften, die sich bei Oldenburg und östlich von Bremen sogar zu lauter-, am Teutoburgerwald zu härter-Enklaven zusammenfassen lassen. Weitere Untersuchung gehört nicht hierher; aber aus dialektgeographischen Gründen drängt sich die Frage sofort auf, ob nicht diese lauter und härter ihre Endung einstigem heller verdanken!’ Bij deze op zichzelf scherpzinnige verklaring wordt geen rekening gehouden met het feit, dat er omtrent een Nederlandsch helder-gebied (helder in de beteekenis van ‘luid’) niets bekend is. Het komt mij niet waarschijnlijk voor, dat er in onze oostelijke provinciën (waar men het dan toch in de eerste plaats zal moeten zoeken) een dergelijk gebied bestaat. Hit het Mnl. Wb. III, 295 is niet ondubbelzinnig op te maken of het woord zeldzaam is, dan wel ‘tot heden in het mnl. niet gevonden’. Het Leidsche Wb. | |
[pagina 241]
| |
geeft wel-is-waar een bijbeteekenis ‘luidklinkend’, maar uit de voorbeelden blijkt, dat daarmede ‘niet dof of gesmoord’ bedoeld is. Vergelijkt men de 6 beteekenissen in Ter Laan's Niew Groninger Woordenboek, dan ziet men, dat ze zonder bezwaar tot de grond-beteekenis ‘clarus’ te herleiden zijn. Dat is voor mijn taalgevoel ook het Hollandsche helder en ik meen, dat de Overijselsche beteekenis daarvan nauwelijks afwijkt; alleen meen ik opgemerkt te hebben, dat het woord in Overijsel met bijzondere voorliefde voor ‘proper’ wordt gebruikt. Zonder nadere gegevens zal men het Westfaalsche heller dus niet als een ontwikkeling uit helder mogen beschouwen, maar eenvoudig als een comparatief, evenals lauter en härter. Erg veel diepzinnigheid lijkt me trouwens voor een verklaring dezer comparatieven niet noodig. Ook ten onzent kan men toch zeggen: ‘je moet hard spreken anders verstaat hij ons niet’ zoowel als: ‘je moet harder spreken’. Dat is een psychologische kwestie. De eenvoudige landman, die niet schreeuwt vóór hij geslagen wordt, zal dunkt me eerst rustig afwachten, tot de persoon tot wie hij zich richt een proeve van bekwaamheid in het spreken tegen een doove heeft afgelegd en dan eerst komen met zijn waarschuwing: ‘je moet harder spreken.’ De prachtig uitgevoerde kaarten (wat een moeite en geduld moet er aan zijn besteed!) geven ook verder nog veel belangrijks, maar de specifiek-Duitsche problemen, kunnen hier niet besproken worden. Hamburg, Juni 1928. G.G. Kloeke. Germanisches Seminar der Universität. | |
Naschrift.Dat het breur-gebied zich ver westwaarts uitstrekt, blijkt uit het materiaal van Van Schothorst, dat mij welwillend door den verzamelaar ter beschikking is gesteld. Alle plaatsen (ook de Utrechtsche) hebben breur (Schaarsbergen heeft de, hier niet ter zake doende, schrijfwijze bruur; het zeer onvolledig ingevulde blaadje voor Woudenberg heeft het, wel eenigszins bevreemdende, broeder). Ook Winkler geeft voor Soest breur, In Tschr. XLVI (1927), blz. 262 vermeldt Van Haeringen den vorm breur bij Breero. |
|