| |
| |
| |
Boekbeoordelingen.
Afrikaanse Spreekwoorde en Verwante Vorm deur D.F. Malherbe, Professor in Afrikaans aan die Grey-Universiteits-kollege, Bloemfontein, 1924.
Een lijvig boekdeel bestaande uit zeven hoofdstukken, aanvangende met een studie over ‘Afrikaanse Spreekwoorde en verwante vorme’. Vervolgens wordt er op gewezen hoe de abstracte beteekenis van een woord voortvloeit uit de concrete, al kunnen wij dat bij vele woorden niet meer nagaan zonder kennis van de vroegere taalperiodes. Dit wordt toegelicht met het znw. voordeel, dat nog gemakkelijk ontleedbaar is in voor en deel. Voor den lezer heldert die ontleding de beteekenis van het woord echter niets op, als hij niet weet, dat de eig. bet. is: deel dat men bij een verdeeling het eerst ontvangt, vóórdat de rest onder anderen verdeeld wordt. De schrijver licht zijn bewering verder toe met het znw. huwelijk, waarbij hij aan lijk de beteekenis zang, lied toekent; liever: spel, dans (vgl. got. laiks, dans). Daarna wijst hij op de tijd- en afstandsmeting bij natuurvolken, die nog wordt teruggevonden in: so ver jy met 'n klip kan gooi of met 'n geweer kan skiet, terwijl Afrikaners vroeger meer dan nu den afstand aanduidden met den duur van 'n pijp tabak. Hier had hij ter illustreering kunnen wijzen op 't mnl. roepmael, scotmael, werpmael en steenworp; op mnl. mile, dat als tijdsbepaling voorkomt o.a. Pass. W. 34d: Men lyeten een mile weechs verre hanghen an die galghe (zie Mnl. Wdb. 4, 1602); op ndl. iemand met een natten vinger kunnen beloopen, het Zaansche ze keennen mekaar met een warme pankoek beloopen en het op Goeree en Overflakkee bekende: een vrouw en een paard moet je mei een brandende pijp kunnen beloopen, d.i. je moet ze niet te ver zoeken, niet verder dan je loopen kunt, terwijl je een pijp tabak uitrookt (Spreekwdb. 2406). In het volgende hoofdstuk tracht de schrijver het kenmerkend onderscheid te geven tusschen een spreekwoord, een spreuk
en een spreekwoordelijk gelegde, waarbij hij zeer terecht tot de conclusie komt, dat hier de grens moeilijk is te trekken, vlottend is. Een bewijs hiervan is m.i. ook dat vele bijbelsche spreuken
| |
| |
uit spreekwoorden zijn ontstaan. Wanneer evenwel als kenmerkend onderscheid wordt opgegeven, dat spreuken afkomstig zijn van schrijvers, dan zou ik dat willen verduidelijken door te spreken van dichters en denkers (wijzen). Het verband tusschen spreekwoorden en volkskarakter wordt daarna behandeld, met de gevolgtrekking dat men uit spreekwoorden niet den aard van een volk in zijn geheel kan afleiden, een conclusie waartoe ook F. Seiler in zijn Deutsche Sprichwörterkunde (München, 1922) komt, een studie, die niet zonder invloed op het boek van Malherbe geweest is. Na eenige bladzijden gewijd te hebben aan den vorm der spreekwoorden behandelt de schrijver de overneming, de wijziging en het ontstaan van nieuwe spreekwijzen. Als daarbij de jonge uitdrukking iemand voor stok kry in verband gebracht wordt met de mnl. Ylaamsche uitdr. ‘iemand voor den droomstok klagen’, iemand voor de balie, de rechtbank dagvaarden, dan komt me dat al zeer gezocht voor. Ik zie er niets anders in dan een dreigement, waarbij men met den stok voor iemand gaat staan. Ook behoeft die elmboog lig, veel drinken, niet in verband gebracht te worden met het 16e eeuwsche de elleboog roeren. De uitdr. laat zich gemakkelijk uit zich zelf verklaren: men licht immers bij 't drinken den elleboog; vgl. fr. hausser, lever le coude, waarnaar de schrijver zelf blz. 173 verwijst. Ook de uitdr. hij laat hom, nie vermaak nie, hij blijft op zijn stuk staan, laat zich niet afbrengen van zijn voornemen, zou ik niet in verband brengen met vermaken, fr. amuser, of bedriegen (?). Vermaken beteekent hier anders maken, veranderen (vgl. een kleedingstuk vermaken). Aardige voorbeelden van wijziging eener spreekwijze bij verandering van voorstelling worden in 't hoofdstuk ‘wijziging’ gegeven. De ndl. uitdr. de woorden ( = woerden) zijn goed, maar
de eenden leggen de eieren wordt door het niet begrijpen van ‘woorden’ (mannetjeseenden) gewijzigd tot: die plan is goed maar die hennetjies lê die eiers, wat natuurlijk nu onbegrijpelijk is. ‘In iemands vaarwater zitten’ wordt in het Afrikaansch ‘in iemands vaalwater zitten’ (denk aan de Vaalrivier); ‘in zijn kraam te pas komen’ wordt ‘in zijn kraam te pas komen’. Het onbegrepen kraam wordt dus vervangen door het Afrik. kraal (afgesloten ruimte, waarbinnen het vee wordt opgesloten; dorp van inboorlingen). Dat evenwel geen vinger verroer nie een wijziging zou zijn van geen vin verroeren is on waarschijnlijk; eerder zou ik denken aan een anglicisme; vgl. eng. not to move a finger. Dat zeer vele ndl. uitdrukkingen, enz., betrekking hebbende op de weersgesteldheid
| |
| |
(Januari is in Zuid-Afrika in 't hartje van den zomer), den handel en de scheepvaart, in het Afrikaansch on bekend zijn, spreekt van zelf. Daarentegen vindt men er een groot aantal, die ontleend zijn aan de jacht, den landbouw, de veeteelt en de dierenwereld, waarin de jakhals en de os een groote rol spelen. In het volgende hoofdstuk wordt de invloed van den bijbel, den godsdienst en de litteratuur behandeld; daarna wordt een hoofdstuk gewijd aan volkshumor, scherts en spotlust, voornamelijk op 't gebied van slaan, dronkenschap, bedrog en vrijen, waaronder zeer typische uitdrukkingen voorkomen als hy het nie al sy varkies op hok nie of hy het nie al sy veetjies (ossies, skapies) in die kraal nie, waarmede men wil zeggen dat iemand een geestelijk gebrek heeft; hij kan nie eenbeentjie staan nie, hij is dronken; syn. van hy het die bottel gesoen, die kereltje met die kurkhoed, gesoen, hy het deur die wingerd geloop. Vrijt men een meisje om haar geld, dan luidt het: dis nie om die hondjie nie maar om die halsbandjie. Aan het slot van dit hoofdstuk worden voorbeelden gegeven van schertsenderwijs aangewende eigennamen (vgl. Taal en Letteren II, 164) en van volksetymologie (oliekolonie voor cau de cologne; binnevet voor benefit). Ten leste volgt nog een caput over spreekwoordelike Persoonlikhede (historische, legendarische, fantastische). Dit alles wordt besloten met ± 350 pagina's spreekwoorden, enz. Een zeer groot gedeelte hiervan komt ook in het Ndl. voor, zoodat de heer Malherbe hier voor de verklaring of den oorsprong kon verwijzen naar de bekende woordenboeken. Enkele losse kantteekeningen mogen hier als bewijs van mijn warme belangstelling in dit werk volgen.
BI. 115 Agteros kom ook in die kraal, vgl. ndl. de slak kwam ook in de ark. Met een baadjie uittrek (mager worden) kan worden vergeleken een rokje uittrekken of een pak uittrekken. Naast een baan opskop vgl. ndl. veel stof opjagen. Bok op die muur wees is te vergelijken met de kat uit den boom kijken en bokspring met ndl. bokkesprongen of capriolen maken. Bij jou biesiespol kan nu verwezen worden naar de artikelen in Tijdschrift, XLVI over den objectsvorm van het pron. pers. 2de pers. als vocatief. Iemand in die bak spit (sny, werk) kan vergeleken worden met iemand op 't mad komen. Zouden wij in bak niet mogen zien het znw. bak, rug? Bij geld soos bossies, dat als typisch voor Zuid-Afrika met zijn eindelooze boschjesvlakten wordt aangehaald, zou ik willen wijzen op het ndl. bij bosjes, bij menigte, eig. bij bundels, waardoor het typische der uitdr. vervalt. Derde-
| |
| |
mannetjie speel, 'n verliefde paar met jou teenwoordigheid hinder, doet denken aan het fr. facheux troisième. Aan as iemand nie agter die deur staan nie, sal hy 'n ander ooit nie daar soek nie beantwoordt hd. man sucht niemand hinter dem Ofen, wenn man nicht dahinter gesessen hat, ndl. zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Dat bij hou maar dig moet worden gedacht aan een of ander voorwerp ‘wat jij dig kan toesluit’, is onnoodig. Ik zie er niets anders in dan ‘hou je mond maar dicht’; vgl. ndl. mondje toe of dicht! Met doodgegooi ivees (op 'n meisie) is te vergelijken doodelijk zijn van iem. Naast een-streep-deur, zonder ophouden, gedurig, staat ons eensstreeks, rechtstreeks - geskore wees heeft niets te maken met ‘den gek scheren’, evenmin met scheren. ordenen, doch is het verl. deelw. van scheren, snijden, villen, fig. plunderen, kwellen, plagen; vgl. nhd. einen ungeschoren lassen, iemand met rust laten. Bij ons bestaat ook de zegswijze eerst groote menschen en dan hangooren (zie o.a. Boekenoogen, 291), ieder naar rang en stand. Kinderen onderscheiden de menschen naar hun leeftijd aldus: van 1-10 jaar kind, van 10-20 hangoor. Het Afrikaansche langore zal hier wel een verbastering van zijn. Bij 'n man honderd zou ik niet denken aan ‘een man soos daar een uit honderd te vind is’, maar aan een man die zijn volle honderd procent waard is; 'n man duisend is dan een versterkte navolging. Iemand intrek, bedriegen vindt zijn parallel in het 17e eeuwsche iemand betrekken, dat ook nu nog in dilect bekend is, in iemand inleiden, hem misleiden, verstrikken, bedotten en in het lat. inducere, bedriegen. Jan Pampoen is te vergelijken
met ndl. Jan Kalebas. Zou iemand kafloop, iemand deur argumente stil maak, oormeester in 'n wedstrijd, die onderspit laat delwe, niet een verbastering kunnen zijn van een niet begrepen iemand bekaf (loopen)? Wanneer iemand verheugd, in zijn nopjes is, zegt men in 't Afrikaansch hy is in sy kluitjies, wat, zegt Malherbe, maklik uit die betekenis van kluit als grappige verdigsel af te lei is. Zoo heel gemakkelijk zal dat niet gaan, althans voor mij niet, vandaar dat ik liever vergelijk in zijn knollentuin, in zijn koeweide, in zijn klavergras, in zijn bouw, in zijn tuin zijn en dergelijke (zie Spreekwdb. 548 en 1201).
Dat Lazarus in Nederland ‘gelijkbeduidend is (l. was?) met melaats’ in de uitdr. hij is geheel en al Lazarus, is onjuist. Wij verstaan hieronder: hij is stomdronken. Parallellen van de uitdr. in die jaar nul, as die hingste vul vindt men in grooten getale
| |
| |
(zie Spreekwdb. 1036). Bij een broodetend profeet wordt volgens Malherbe door Laurillard, Zeeman en mij als bron Amos, 7: 12 genoemd. Dit is wat mij betreft eene vergissing (zie Spreekwdb. 1890). Naast randeier, 'n meisie wat by 'n openbare geleentheid nie die opmerksaamheid van die jongkêrels geniet nie, is te vergelijken ndl. muurbloem, nhd, Mauerblümchen, en naast streep-suiker gee het ndl. iemand een muilpeer geven en de in Spreekwdb. 1573 gegeven varianten als stocksuiker, kneppelkoek, kloppersboonen, slagkoeken, enz. Het op bl. 325 vermelde van stukkie tot beentjie is een verbastering van ndl. van stukje tot beetje (zie Ndl. Wdb. II, 1344). Voor hy is uitgeknip sy pa zegt het Ndl. uit iemands aangezicht gesneden zijn; hd. einem aus den Augen (oder aus dem Gesicht) geschnitten sein, terwijl vanmelewe se dae een verbastering is van het 17e eeuwsche van mijn levensdagen (zie Ndl. Wdb. VIII, 1791). De vroeger gegeven verklaring van buiten westen zijn door Malherbe overgenomen, is thans herzien en verbeterd in Spreekwdb.4 2558. - De vraag van den schrijver of deur die wind wees, niet heeltemaal by sy sinne wees nie, eigenlijk beteekent dat die hoof aan draai is weens aanhoudende blootstelling aan die wind, zou ik ontkennend beantwoorden. Het ndl. kent ook de uitdr. door den wind gaan, draaien met een zeilschip, zoodat men den wind eerst van voren en daarna van de andere zijde inkrijgt, doordraaien; overstag gaan, ook: aan den zwier zijn. Hieraan zal het Afrikaansch wel zijn beteekenis hebben ontleend. Naast wijnvlieg, dronkaard, kende het Ndl. ook biervlieg. Bij de mededeeling dat ysterperd, ijzeren paard, rijwiel, ook in het Nederlandsch voorkomt, had wel mogen worden
vermeld, dat dit woord alleen in één enkel Zuidneder-landsch dialect, in de Kempen, gebruikt wordt (zie Antw. Idiot. 946). Deze weinige opmerkingen doen niets af aan de waarde van dit vlijtig bewerkte boek, dat ons een welkome bijdrage is tot onze ndl. spreekwoorden-litteratuur.
Amsterdam, 1928.
F.A. Stoett.
|
|