Nog een achttiende-eeuwse ‘Vlaemsche spraekkonst’.
Na mijn voordracht te Leuven, in de vorige aflevering afgedrukt, kwam ik in het bezit van een mij nog onbekende Vlaemsche Spraekkonst, een schoolboekje in klein formaat, van 64 blz. Het titelblad was verdwenen en het Voorberigt (2 blz.) draagt geen ondertekening. Achterin staat een imprimatur van P.E. Nys, Deken van 't District van Dender-monde. Enige modelbrieven aan het slot zijn gedateerd: Brussel, Dender-monde en Gend 1785. Uit een exemplaar met titelblad, in het bezit van de Maatsch. der Ned. Letterk., bleek dit inderdaad het jaartal [van uitgave te zijn. De titel luidt: Inleyding tot de Grondregels der Vlaemsche Spraek- en Spelkonste, maar de auteur wordt nergens genoemd. Als voorgangers noemt hij Des Roches en B. Janssens, maar hij is een voorloper van J.F. Willems in zijn afkeer van de accenten op de ee en oo. Hij zegt o.a.: ,,Onze Voorvaders hebben deze Letter niet geteekent, wie zal de proef maeken, dat zy de zelve verschilliglyk hebben uytgesproken.’ De verschillende woorden kool hebben het ‘geluydteeken’ niet nodig: ,,wy zouden dommerikken moeten zyn om hun uyt den redenzin niet te konnen onderscheyden’ (blz. 19). Kan iemand ons de auteur van dit boekje aanwijzen?
Nog een kleine aanvulling bij hetzelfde artikel. Van Vlaamse zijde werd er ons op gewezen, dat Pirenne ten onrechte deze uitspraak aan Geulincx zelf toeschreef: hij legde die in de mond van Latium, de pleit bezorger voor het Latijn (vgl. De Sadeleer: Geulincx verongelykt (Brussel, 1919) en J. Salsman: Geulincx herdacht (Versl. en Meded. der K. VI. Acad. Jan.1924). C.d.V.