| |
| |
| |
Uit de tijdschriften. (Maart-April).
De Gids. April.
J.C. Bloem herdenkt de gestorven dichteres Henriette Labberton-Drabbe, en beoordeelt onder het opschrift Bij het lezen van een Nederlandsch boek de bundel Kerels van Cyriel Buysse. Zijn artikel begint met een klacht over onze hedendaagse romankunst. Voor de auteur van Ezelken daarentegen beeft hij veel lof.
| |
De Nieuwe Gids. April.
Alfred A. Haighton trekt te velde tegen A.M. de Jong's pleidooi voor spellingvereenvoudiging in het tijdschrift Nu. De Kollewijnse spelling wordt voor de zoveelste maal gebrandmerkt als Een Aanslag op de Nederlandsche Taal. Zijn ondeskundigheid toont hij door de stelling: ‘De grammaticus moet het afslijten der taal naar vermogen tegengaan’. Intussen schrijft deze criticus zelf op de eerste bladzijde van zijn artikel: ‘In geen enkele gezonden staat wordt met de spelling geknoeid!’ Is zulke anarchie te verkiezen boven een nieuwe orde? - J.A. Russell vervolgt zijn studie over The Novel in the Netherlands: hij bespreekt daarin Belgian realisls and symbolists. - Weinig belangrijk is een persoonlike herinnering van W. Kloos aan de verhouding van Jan Veth en Willem Kloos. - Frans Erens beoordeelf Th. Rutten's proefschrift over Felix Timmermans.
| |
Stenunen des Tijds. Maart.
In de Literaire Kroniek bespreekt C. Tazela.nr Kalff's boek over Frederik van Meden. Hij prijst de volledigheid van materiaalbewerking, maar oppert zijn bezwaren tegen de toon van dit ‘requisitoir’. Onder de romans beoordeelt, hij De avonturen van den muzikant, door Augusta de Wit, en Eva, door Curry van Bruggen.
| |
Opwaartsch Wegen Maart.
In hot opstel Afrikaans Proza tekent J. Haantjes de ontwikkeling van Jochem van Bruggen, de auteur van Ampie, als ‘een markante overgang van romantiek tot realisme, van romantiese tragiek tot verzoende humor’. - A.J. van Dijk bespreekt Twee verzenbundels van zeer verschillende aard, nl, Narrenwijsheid, door J.C. van Schagen, en Verzen
| |
| |
door Agatha Seger. - J. van Ham beoordeelt Een bundel Christe-lijke poëzie: Louteringen, door Jan H. Eekhout. - J. Haantjes bespreekt de tweede druk van Schoonees' proefschrift Die Prosa van die hoede Afrikaanse beweging. - P.H. Muller geeft een uitvoerige Bibliografie over Henriette Roland Holst.
| |
April
P.H. Muller wijdt een artikel aan Merijntje Gijzen's jeugd. - W.A.P. Smit verstigt de aandacht; op Een vergeten gedicht van Revius.
| |
Roeping. Maart.
Anton van Duinkerken besluit zijn opstellen over Het nagelaten werk van Gerard Bruning en over Katholiek Toneelhervormen, waarin hij het dramatiese werk van jongere Noord- en Zuid-Nederlandse schrijvers behandelt.
| |
April.
Th. de Jager geeft het eerste gedeelte van een zeer uitvoerige, scherp afbrekende bespreking van Moller's Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde, die hij ‘een onwaardig en waardeloos product’ acht. Boven, zijn artikel zet hij Een val, omdat hij van de schrijver iets goeds verwacht had.
| |
Vragen des Tijds. April
Onder het opschrift Ceci tuera cela stelt Ph. J. Simons de vraag of de gesproken taal van de vergaderzaal en de radio de ‘schrijftaal’ zal verdringen of tenminste sterk beïnvloeden. In verband met dit vraagstuk wijst hij er op, hoe belangrijk het is, de verhouding van spreken en schrijven van stilisties standpunt te bestaderen. De boektaal zal verjongd en verfrist worden door de gesproken taal, zonder te vervallen tot ‘praatzinnetjes’. De ware stijlkunst is ‘een kunst die natuurlik lijkt en daarom het hoogst bereikbare is, ‘kunst zonder kunst’, zeiden de Ouden paradoxaal maar raak’.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Maart
Vict. Groot kenschetst Cornelis Everaerdt als ‘de heksluiter van een tijdperk’, gelijk o.a. blijkt door een parallel met Erasmus. - Gerard Walschap houdt bespiegelingen over Grondslagen eener nieuwe kunst. - Bernard Verhoeven beschouwt het gedicht Frans Hals als Schaepman's levensbiecht en zwanenzang. - Jef Notermans wijdt, een beknopt artikel aan Heynrijck van Veldeken. - In de rubriek Nederlandsche Letteren beoordeelt Aug. van Cauwelaert zeer ongunstig de Beknopte Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van Dr. Moller als ‘kromme kritiek en valsche voorlichting’. In het biezonder toont hij zich ontevreden over de eenzijdige on partijdige behandeling van de Zuid-Nederlandse letterkunde.
| |
| |
| |
April.
Deze gehele aflevering is gewijd aan Jules Persijn, die zijn vijftigste verjaardag viert. Een lange reeks schrijvers verkondigt zijn lof als veelzijdig Vlaams letterkundig criticus en litteratuurkenner en als biograaf van Schaepman.
| |
De Vlaamsche Gids. Maart.
G.L. van Roosbroeck stelt de waag: Zijn de moderne Dichters decadent? Hij meent dat deze naam ten onrechte toegepast wordt op de symbolisten die na 1885 optraden. - H.J. de Vos schrijft een artikel over de dichter Achilles Mussche en zijn bundel De twee Vaderlanden, ‘een getuigenis van een schoon en rijk leven’.
| |
April
Rob. Roemans publiceert een hoofdstuk uit een te verschijnen biografie van J.F. Willems, getiteld: Jan Frans Willems en de Belgische Omwenteling. - Hugo van Walden overweegt de Moderne opvoering en Lucifer, naar aanleiding van Johan de Meester's opvatting. - In de rubriek Hollandsche Letteren oordeelt Franz De Bacher zeer gunstig over de biografie van Frederik van Eeden door G. Kalff Jr.
| |
Vlaamsche Arbeid Afl. 1-2.
Dr. Van der Hallen vervolgt zijn opstel over Tony Bergmann en zijn letterkundig werk, waarbij hij nadruk legt op de betekenis van zijn novellen. - In de rubriek Nederlandsche Letterkunde schrijft O.D. met grote ingenomenheid over Kalff's biografie van Brederik van Eeden.
| |
Leuvensche Bijdragen. Bijblad. Afl. 2-3.
E. Rombouts wijst op de verdiensten van de monografie, die O. Dambre wijdde aan De dichter Justus de Harduijn: Ook 'n daad van eenvoudige rechtvaardigheid. - Verder bevat deze dubbele aflevering een lange reeks boekbesprekingen, zowel van Noord- en Zuid-Nederlandse als van Duitse, Franse en Skandinaviese werken.
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap on letteren. Febr.
J. Hellings schrijft over Dr. Kallf Jr. en de Bekeering van Frederik van Eeden, op scherp afkeurende toon. - B. van Meurs geeft een beknopt samenvattend artikel over Heynryck van Veldeken.
| |
Maart
B. van Meurs besluit het bovengenoemde artikel.
| |
Neophilologus XIII, afl. 3.
Een artikel van Jac. van Ginneken en Fransch voorvoegsel in het, Nederlandsch of een oer-Europeesch prae-indogermaansch relict brengt de verrassende vondst, dat
| |
| |
het praefix her, gelijk men weet, specifiek-Nederlands, wel eens aan het Frans ontleend zou kunnen zijn, namelik als omzetting van re, met voorgevoegde ‘halve h’. wegens het accent en de veel voorkomende hiaatstelling. In allerlei Romaanse dialekten, in het biezonder in Picardië en Henegouwen wordt re tot er of ar. Zulke woorden konden ‘met huid en haar’ overgenomen worden, b.v. repenser - arpenser.- arpeinsen; recouvrer - ercouvrer - erkoeveren. Naast de Franse voorbeelden met re-werden dan later, ook door geleerde schrijvers, zuiver Nederlandse met (h)er gemaakt. Ook de betekenissen van re- in het Oud- en Nieuw Frans ‘keeren getrouwelijk in ons her- terug’. Met overvloed van materiaal wordt deze zeer aannemelike onderstelling toegelicht.
| |
Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde XLVI, afl. 4
P.J.J. Diermanse verzamelde al wat hij vinden kon over Knol als typeerende achternaam in het Nederlandsch. - In aansluiting bij een vorig artikel (XLVI, afl. 1) wijst C.B. van Haeringen op De Zuidnederlandse afkomst van j uit intervocaliese d in woorden als kwaaje, rooje, goeje. Opmerkelik is dat de Hollandse volkstaal van omstreeks 1600 deze vormen nog niet schijnt te kennen. Dat bleek o.a. uit een onderzoek van Breero's taal. Eerst in de tweede helft der 17de eeuw vertonen, zich goeie en kwaaie als eerste voorlopers, In Brabant daarentegen waren zulke vormen sinds lang in zwang, maar weer niet in Vlaanderen. Mogelik heeft Antwerpen als uitstralingsplint weer gewerkt op Limburg, nog voordat de Hollandse expansie invloed kreeg. - L.C. Michels wijst Bij het akroslichon in Reinaeri I op dergelijke ‘Spielereien’ in andere M.-E. teksten. - J.W. Muller komt op tegen R. Verdeyen's betoog over De taal en de herkomst der zoogenaamde ‘abele spelen’ en sotterniën. Terwijl Verdeyen deze teksten afkomstig acht uit Limburg wijst hij op de duidelike Brabantse eigenaardigheden in de taalvormen. Ook de latere M.-B. drama's zijn overwegend Brabants. Dit zou kannen leiden tot de onderstelling ‘dat het drama gedurende de middeleeuwen in Brabant een grooteren bloei beleefd heeft dan in Vlaanderen’. Ten slotte merkt hij op, dat ‘abel spel’ in de M.-E. geen vaste term geweest zal zijn, maar dat ‘abel’ eenvoudig op te vatten is als epitheton ornans. - De bronnen van Vondel's Maria Stuart zijn, gelijk Albert Verwey mededeelt, niet alleen te zoeken in de Protestantse Annales van Camden, maar ook in een aantal geschriften van
| |
| |
Rooms-Katholieke schrijvers. - D. de Man publiceert een nieuwe redaktie van een bekend Mnl. exempel Uit een handschrift geschreven ie Deventer in 1517. - C.G.N. de Vooys stelt de vraag: Bestond er een Dietse prozavertaling van de ‘Bestiaire d'amour’? Achter de Middelnederfrankiese tekst, door John Holmberg in 1925 uitgegeven, meent hij namelik een Middelnederlands origineel te ontdekken, omdat de woordvoorraad, op een enkel woord na, meer Vlaams-Brabants dan Neder-rijns is, al zijn de taalvormen consequent omgezet in de taal van Geldern. - Mej. R. Pennink publiceert Een nieuw fragment van ‘Vanden levene ons heren’, gevonden in een boekband op de Haagse bibliotheek.
| |
Tijdschrift voor Taal on Letteren. Jan.
In het artikel Kommunisme in de Middelnederlandse letterkunde antwoordt Ed. A. Serrarens de vraag of Maerlant met recht een Christelik kormmunist genoemd is, in ontkennende zin. - Th. Goossens meent dat Het geboortejaar van Pater Poirters overeenkomstig zijn eigen opgave, 1606 (Aug.) geweest is. - J. Moormann besluit zijn woordenlijst van Bargoens uit het midden der achttiende eeuw. - H.J.E. Endepols bespreekt het populair bedoelde boekje van Piet Schepens over Hendrik van Veldeke.
| |
Paedagogische Studiën. Maart.
R. Kuitert schrijft Wat over het onderwijs in Nederlands en ook nog wat over andere vakken. Voor de lagere school stelt hij als doel van het taalonderwijs: ‘kunnen praten, stellen, spellen, lezen’. Voor taalinzicht is het kind op de lagere school nog niet rijp; taalvaardigheid moet alleen het doel zijn. Voor de middelbare school is nodig dat ‘volgens oen voor de gehele school en elk docent geldend principe saalonderwijs wordt gegeven’, en dat ‘de verschillende vakken elkaar steunen’.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Des.
Al. de Maeyer verzamelt en rangschikt alle plaatsen waar in Middeleeuwse rekeningen sprake is van ‘spel’ en ‘spelen’. - Jos. van Mierlo pleit in een zeer opmerkelik artikel Voor Arnout's oorspronkelijhheid. In een scherpzinnig betoog tracht hij aan te tonen, dat de Franse dichter van het Franse Plaid een oorspronkelik gedicht van Arnout, de dichter van Reinaert Ia voor zich had en vertaalde. Op verschillende plaatsen
| |
| |
begreep hij het Vlaams onvoldoende of moest hij tot rijmstoplappen zijn toevlucht nemen. Ook de afwezigheid van anthropomorfisme in Arnout's werk wijdt op hoge ouderdom, evenals het rijmsysteem. De Franse dichter heeft dan aan Arnout's werk een onbeholpen slot toegevoegd. Volgens deze opvatting zou onze oorspronkelike Reinaert dagtekenen uit 1170-1180. Tot deze conclusie was P. Stracke reeds op inwendige gronden, gekomen. - L. Simons geeft een uitvoerige beschouwing Naar aanleiding van een minder beleend, meesterdichtje van Vondel, namelik Chrisielijk Geduld, waarschijnlik in 1637 geschreven.
| |
Het Boek. Jan.-Febr.
R. Fruin tracht in een artikel Het oeralinda-boek mysterie tegenover Dr. De Jong te betogen, dat Over de Linden de eigenlike auteur is, en dat Verwijs ‘geen medeplichtige geweest kan zijn’.
| |
Museum. Maart.
J. Vercoullie beoordeelt het boek van Jozef Jacobs over Het Westvlaamsch. Hij ontwikkelt zijn principieel bezwaar tegen de titel: er zijn geen WestVlaamse dialectteksten; bijna alles is in ‘literatuurtaal’ gesteld, min of meer gewestelik getint. De samensteller heeft ‘de “inlegknnde” scherpzinnig gehanteerd’. Een dergelijk boek, meent hij, moest gemaakt zijn, door een man uit de streek, en niet door een Brabander. Hij wijst ten slotte de fouten aan, die daaruit voortvloeiden.
| |
April.
F. Kossmann geeft een beknopte beoordeling van Sterck's Leven van Joost van den Vondel.
| |
Berichten en Mededelingen van de ‘Vereniging van leraren in levende talen’. Maart.
C.B. van Haeringen beoordeelt degelik en uitvoerig het boek van Jozef Jacobs over Het Westvlaamsch. Hij laakt de vooropgezette mening van de. auteur dat ‘het Westvlaams in duizend jaar vrijwel stabiel is gebleven, voor welke stelling de bewijzen niet gegeven worden. De verdeling in drie scherp gescheiden ‘hoofddialekten’ vindt hij ‘enigszins ouderwets’, terwijl hij met een lange reeks kanttekeningen aantoont dat ‘het taalhistoriese deel van Jacobs' boek niet zonder waakzame kritiek kan worden gebruikt’. - H.J. Schneiders bespreekt het proefschrift, van Mej. Dr. Wirth over Een Eeuw Kinderpoëzie.
C.d.V.
|
|