| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. Febr.
In een samenvattend artikel Uit de Nederlandsche beschaving bespreekt H.T. Colenbrander o.a. met veel waardering de inleiding en de keuze van De Nederlandsche poëzie in honderd verzen door Dirk Coster, en de studie van Gerard Brom over Hollandsche schilders en schrijvers in de vorige eeuw. Scherp afkeurend oordeelt hij over G. Kalff's boek: Frederick van Eeden, de psychologie van den Tachtiger. - P.G. van Tienhoven bewijst uit een brief van Mevr. Bosboom aan zijn moeder, dat zij niet het model geweest is voor Francis in Majoor Frans.
| |
De Nieuwe Gids. Jan.
In deze aflevering begint een beknopte geschiedenis van The novel in the Netherlands, sedert het einde van de 18e eeuw, door de Engelsman J.A. Russell, waarin de Nederlandse lezer uiteraard niet veel nieuws vinden zal. - W. Kloos bespreekt de novellen Onder de zon van Mevr. H. Laman Trip-De Beaufort.
| |
| |
| |
Febr.
Elly Hoekstra schrijft over Het gevoel voor de natuur in de Italiaansche Letterkunde. - W. Kloos prijst de verzen van Hendrik Kroon (De Vreemde Wereld).
| |
Groot-Nederland. Jan.
Frans Ooenen herdenkt Het vijf-entwintig-jarig bestaan van Groot-Nederland, bij portretten van de stichters. - Henri van Booven publiceert Fragmenten uit ‘Het leven on werken van Louis Couperus.’
| |
Febr.
F. van der Goes vervolgt zijn Literaire Herinneringen tot de ondergang van De Nieuwe Gids in 1894 en de opkomst van het Tweemaandelijksch Tijdschrift.
| |
Elseviers Maandschrift. Febr.
H. Robbers bespreekt o.a. Het Grijze Kind van Theo Thijssen; Jo de Wit de roman Zuid-Zuid-West van Albert Helman.
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Febr.
Bern. van Meurs wijdt een opstel aan Heynryck van Veldeken. - J. Hellings bestrijdt in een artikel Dr. Kalff Jr. en de Bekeering van Frederik van Eeden deze biograaf, die over Van Eeden's bekering niet mag oordelen, omdat hij ‘tegenover de Katholieke levensbeschouwing nog absoluut onkundig is’. ‘Met dit groote boek heeft hij niemand goedgedaan, zichzelf in opspraak gebracht, velen onnoodig beleedigd.’
| |
Den Gulden Winckel. Jan.
Deze aflevering bevat een reeks Brieven van Marcellus Emants aan F. Smit Kleine, waarvan de voortzetting door Mevr. Emants - om onbegrijpelike redenen - verhinderd wordt. - E. du Perron geeft ‘enkele aanteekeningen’ over Arthur van Schendel. - De Kroniek van het Proza, door Gerard van Eckeren, handelt over De Nar uit de Maremmen van de Scharten's; de Kroniek der Poëzie, van R. Herreman is gewijd aan Richard Minne, J. Greshoff en E. du Perron.
| |
Febr.
G.H. 's-Gravesande hield een vraaggesprek met Jan Walch. - Over Karel van de Woestijne als Professor schrijft O. Dambre; zijn Proza wordt gewaardeerd door Gerard van Eckeren, zijn Poëzie door R. Herreman.
| |
De Boekzaal. Jan.
Anton van Duinkerken publiceert een Vraaggesprek met Henri Bruning.
| |
Febr.
Deze aflevering bevat, van dezelfde hand, een Vraaggesprek met Albert Helman.
| |
| |
| |
Paedagogische Studiën. Jan.-Febr.
In een artikel De onderwijzer en het dialekt wil I. van der Velde belangstelling wekken voor het vraagstuk, hoe de onderwijzer in de school tegenover de dialekten te staan heeft, en hoe de ontwikkeling naar het Algemeen Beschaafd bevorderd moet worden. Hij bespreekt en bestrijdt ten dele de opvatting van de Oostenrijker Luick, en dringt er op aan, dat de onderwijzer zelf dialektiese eigenaardigheden in zijn spreken zal afleggen.
| |
Stemmen des tijds. Jan.
Een artikel van J.C. van der Does handelt over Joannes Luiken in zijn brieven en in zijn afhankelijkheid van Jacob Böhme. De brieven blijken van belang voor zijn persoonlik verkeer en vooral voor zijn mening over de twistvragen op godsdienstig gebied in zijn tijd. De motto's zijn ten dele ontleend aan dergelijke motto's boven Böhnie's brieven, al is de inhoud verschillend van aard. Luiken's afhankelikheid van de Duitse mysticus Böhme toont de schr. met een reeks parallelplaatsen aan. Dat de Aurora-vertaling aan Luiken toegeschreven zou moeten worden, meent hij te moeten betwijfelen.
| |
Opwaartsche Wenen. Jan.
E.J. Smelick bespreekt met grote waardering De litteraire arbeid van Prof. Dr. Is. van Dijk, wegens zijn ‘ethisch, zedelijke persoonlijkheid en zijn positieve religieuze houding’. De verschijning van de Gezamenlijke Geschriften, in zes delen, gaf aanleiding tot dit opstel. - Wilma schrijft Iets over hel werk van Willem de Mérode, met warme genegenheid voor zijn verzen.
| |
Febr.
T. Schuyt geeft een inleidende beschouwing bij Een Mei van Vroomheid van Maurits Sabbe. - C. Tazelaar behandelt, in een afzonderlik artikel ‘Letje’ van Top Naeff, dat hij ‘literairvoortreffelijk’ noemt, maar waarvan z.i. ‘de critische waarde grooter is dan de bouwende’, zodat het emancipatie-probleem er niet in opgelost wordt.
| |
De Vlaamsche Gids. Jan.
Een beknopt artikel van Ad. van Loey dient om belangstelling te wekken voor Plaatsnaamkunde.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Jan.
Cyriel Verschaeve geeft een beschouwing Over het Christelijke Kunstwerk; heropbeuring van Christelijke kunst, waarin bij zowel uit de beeldende kunst als uit de dichtkunst voorbeelden put. M.E. Belpaire schrijft een woord van herdenking Bij de 25ste verjaring van Dr. Schaepmans dood. - Gerard Walschap geeft een satiriese ‘inleiding’ bij toekomstige Grondslagen voor een nieuwe Kunst. - In de
| |
| |
rubriek Nederlandsche Letteren bespreekt Aug. van Cauwelaert gedichten van A. van Duinkerken, A.J. Mussche, H. Marsman en Dirk Vansina.
| |
Febr.
Deze belangrijke aflevering is geheel gewijd aan Karel van de Woestijne, bij gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Vertegenwoordigers van de oudere en de jongere generaties uit Zuid- en Noord-Nederland werkten er aan mee, nl. U. van de Voorde, F. Toussaint van Boelaere, M. Roelants, Frederik van Eeden, Joris Eeckhout, Marnix Gijsen, I. Querido, Achilles Mussche, Anton van Duinkerken, Aug. van Cauwelaert, A. Kuyle, Em. de Bom. Enige onuitgegeven gedichten besluiten deze reeks.
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Aug.
J. Jacobs publiceert een studie over Het westelijk Zuidbrabantsch dialect op het einde der dertiende eeuw, een klank- en vormleer van niet-literaire teksten (1270-1300) ‘bepaald binnen binnen de grenzen van het arrondissement Brussel, dus ook uit de omstreken van het Rooklooster en het Zoniënbosch geschreven’. - Een lezing van Gustaaf Segers handelt over Nationale kunst, Nationale letterkunde, Nationaliteit, Vaderlandsliefde. - D.A. Stracke geeft een Een Lutgartcollatie, waarin alle plaatsen worden aangegeven waar de editie van Van Veerdeghem afwijkt van het Kopenhaagse handschrift.
| |
Sept.
Aan een merkwaardige plaats uit een homelie van bisschop Radbout van Utrecht (900-918) over de heilige Lebuinus ontleent J. van Mierlo het bewijs dat er een Oud-Nederlandsche dichtkunst in de IXe en Xe eeuwen bestaan heeft, want de daar aangeduide liederen zijn stellig oud-Germaanse heldenliederen geweest. - Een zeer uitvoerige verhandeling wijdt J. Muyldermans aan het leven en de geschriften Van twee Norbertijnen van Tongerloo in de XVIIe eeuw, n.l. Joan. Ludolf van Cray-winckel en Dionijs Mudzaerts.
| |
Okt.
J. Vercoullie behandelt de etymologie van het woord Suiker pinije (stukjes gedraaide suiker), uit het apothekers-Latijn afkomstig. - Een lezing van Omer Wattez heeft tot onderwerp: Normandië en Vlaanderen, vroeger en thans.
Tegelijk met deze laatste aflevering verscheen een volledig Register op de Verslagen en Mededeelingen van 1887-1926 en op de Jaarbocken, in een boekdeel van 190 blz., samengesteld door I. de Vreese en Jan van Straelen, die daarmede een zeer nuttig werk verrichtten.
| |
| |
| |
Nov.
M. Sabbe geeft in een voordracht Brabantsche en Vlaamsche Strijdgedichten uit de 17e eeuw een interessant kijkje in de verhouding tussen de Spaanse en Noordelike Nederlanden. In het biezonder heeft de Deventer Jan van der Veen door schimpdichten op de Brabanders en Vlamingen, door parodiëring van hun taal, de strijd uitgelokt, waaraan Antwerpenaars en Bruggelingen deelnamen.
| |
Leuvensche Bijdragen XIX, afl. 2.
In het vervolg van zijn studie Over Beatrijs stelt D.A. Stracke de vraag: Hoe oud is onze Beatrijs? Hij betoogt dat wij het gedicht in de dertiende eeuw moeten plaatsen, en tracht aan te tonen dat Diederik van Assenede, de bewerker van de Floris ende Blancefloer, de dichter zou kunnen zijn. Hij vindt overeenkomst in de proloog, in de opvatting van de liefde, en wijst op overeenstemmende en met voorliefde door de beide dichters gebruikte woorden.
| |
Museum. Jan.
A. Kluyver bespreekt de Inleiding tot de Taalwetenschap van H.J. Pos.
Febr. J.W. Muller oordeelt zeer waarderend over de Historische Grammatik der niederländischen Sprache van M.J. van der Meer, die hij een belangrijke aanwinst acht voor onze taalstudie.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Des.
D.B. Bosman geeft een overzicht van Die huidige stand van die ondersoek na die ontstaan van Afrikaans. In het biezonder bestrijdt hij Prof. Smith, die zich met zijn opvatting niet verenigen kon. - Belangrijk is het uitvoerige verslag van het verhandelde in de zestiende jaarvergadering van de Suid-Afrikaanse Akademie, in deze aflevering opgenomen. Daar werden o.a. de plannen voor het Woordeboek en de Bijbelvertaling besproken.
| |
Nebphilologus XIII, afl. 2.
J. van Dam bespreekt de dissertatie van Edda Tille: Zur Sprache der Urkunden des Herzogtums Geldern.
| |
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Jan.-Febr.
Een taalpsychologiese studie van Wilhelm Havers handelt over Die Unterscheidung von Bedingungen und Triebkräften beim Studium der menschlichen Reden.
C.d.V.
|
|