De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Des.N(ijhoff) beoordeelt A.M. de Jong's roman Onnozele kinderen, die hem na de vorige delen van deze cyclus teleurstelt. | |
De Nieuwe Gids. Nov.J.B. Schepers handhaaft zijn mening dat Bredero toch waarschijnlik Carel van Mander's Levensbeschrijver is, tegenover de bestrijding door L. Koch (in Oud-Holland, XLIV). | |
Des.S. Kalff geeft een opstel over Abraham Capadose, de medestander van Da Costa. | |
Groot Nederland. Nov.F. Schmidt Degener geeft zijn met veel piëteit geschreven Herinneringen aan Leopold, de bekende dichter. - J. Saks vervolgt zijn Multatuli-studie met een hoofdstuk over Lebak: De Conferentie en het Verraad, waarin het verhaal van Havelaar getoetst wordt aan historiese dokumenten en feiten. | |
Des.J. Saks besluit het bovengenoemde artikel. - F. van der Goes vervolgt zijn Litteraire Herinneringen aan de crisis in De Nieuwe Gids en publiceert daarop betrekking hebbende brieven. - Frans Coenen laat een lezing Over Romantiek afdrukken, en beoordeelt o.a. een roman van J.P. Zoomers-Vermeer (Janna), De Vader van A. Thiry en Werkmenschen van Stijn Streuvels. | |
De Stem. Nov.J. Welders bespreekt in een opstel Gorter de socialist, hoe de dichter tot het socialisme kwam. - Een opstel van Urb. van de Voorde: Het Mysterie der Poëzie, is gewijd aan Marsman's verzen. - Onder Boekbespreking beoordeelt Anth. Donker de verzen van de ‘Protestantse’ dichter W.A.P. Smit (Feesten van 't Jaar) en Intermezzo van Henrik Scholte. | |
[pagina 62]
| |
Des.Dirk Coster schrijft, in afkeurende zin, over Het Boek van dit Jaar: De Zondaar. - Enige bladzijden over Dirk Raf. Camphuyzen geven een proeve van Dirk Coster's onlangs verschenen werk De Nederlandsche Poëzie in Honderd Verzen. | |
Elseviers Maandschrift. Des.Jo de Wit beoordeelt o.a. A.M. de Jong's roman Onnozele Kinderen en H. Robbers de jongste bundel van Albert Verwey: De getilde last. | |
Nu. Des.A.M. de Jong, de auteur van Merijntje Gijsen, bestrijdt in een artikel Schrijvers en spelling op overtuigende wijze de ‘domheden’ van Cornelis Veth, die namens de Vereniging van letterkundigen onlangs als autoriteit in het spellingvraagstuk meende te kunnen optreden. | |
Tijdschrift voor Taal on Letteren. Nov.Deze aflevering is bijna geheel gevuld door een opstel van J. Moormann over Bargoensch uit het midden der achttiende eeuw. De schrijver onderzocht namelik twee handschriften, op het Rijksarchief bewaard, en vergeleek de daarin opgenomen woordvoorraad met de van elders bekende gegevens. - De Kleine mededeelingen van L.C. Michels betreffen het woord fasol en de uitdrukking: Veel geschreeuw en weinig wol. | |
Stemmen des Tijds. Nov.P.J. Molenaar bespreekt Een nieuw tijdschrift, namelik Nu, opgericht door Is. Querido en A.M. de Jong. De recensent stelt zijn christelik beginsel tegenover het hunne. | |
Des.In de Literaire Kroniek behandelt C. Tazelaar o.a. de studie van J. Saks over Busken Huet en Potgieter en de felle aanval van J.L. Boender: Is. Querido en het begrip literatuur, en onder de romans Het wassende water van Herman de Man. | |
Opwaartsche Wegen. Nov.De poëzie uit de stilte noemt W. ten Kate Jzn. de poëzie van Jacqueline van der Waals. Tegenover de poëzie van het ‘innerlik conflict’ bij zovele jongeren,stelt hij haar ‘lied der verstilling’. - P. Minderaa schrijft over De laatste bundels van P.N. van Eyck, nl. Inkeer (1922) en Voorbereiding (1926). - In de rubriek Boekbespreking beoordeelt Van Teylingen Kalff's studie over P.H. van Moerkerken in zijn werk. - Een uitvoerige Bibliografie wijdt P.H. Muller aan het werk van Dr. P.C. Boutens. | |
[pagina 63]
| |
DesHet schoone symbool, een studie van W. Kramer, geeft ‘een literatuur- en stijlbeschouwing’: -. M.J. Leendertse bespreekt de Jeugd-Verzen van Frederik van Eeden. - Een aanvulling van Boutens' bibliographie besluit de aflevering. | |
Den Gulden Winckel. Des.De folklore in het werk van Charles de Coster heet een artikel van Karel Leroux, waarin hij betoogt dat deze schrijver ‘met volle grepen uit de folklore heeft geput’. - Herm. van Gendt bespreekt Vondels vers van Albert Verwey. - De Kroniek van het proza, door Gerard van Eekeren, gaat over Aart van der Leeuw (Ik en mijn Speelman); die der Poëzie, van B. Herreman, bevat een lofrede op Henriëtte Roland Holst, naar aanleiding van haar laatste gedichten (Heldensage en Verworvenheden). T. Schuyt beoordeelt gunstig de roman De andere weg van G. Sevensma-Themmen. | |
Dietsche Warande en Belfort. Nov.Joris Eeckhout schrijft, naar aanleiding van Dambre's monografie, een opstel over Een zeventiende-eeuwsch Vlaamsch Priester-dichter: Justus de Harduijn, z.i. terecht in ere hersteld. - J. van Mierlo meent dat de naam Beata Hadewigis de Antwerpia niet berust op een verwerpelike late overlevering, maar dat zij inderdaad uit een adellik Antwerps geslacht afkomstig zou kunnen zijn. In haar werk zijn allerlei gegevens, die naar Antwerpen wijzen. - In de toneelkroniek is het eerste gedeelte afgedrukt van een lezing van C. Godelaine: De duivel op de planken. Naar aanleiding van G. Walschap moderne Maskaroen-bewerking gaat hij de behandeling van dit onderwerp na in onze Mnl. letterkunde. | |
Des.J. van Mierlo besluit zijn bovengenoemd onderzoek. Zekerheid heeft hij nog niet kunnen verkrijgen, dat Antwerpen Hadewijch's geboortestad is, maar hij blijft het waarschijnlik achten. Verder bevat deze aflevering het slot van O. Godelaine's lezing en een betoog over ‘de functie en de begrenzing der letterkundige kritiek’ (Een aloude kwestie weer opgeworpen), naar aanleiding van zeer uiteenlopende houding van toongevende critici tegenover Alie Smeding's roman De Zondaar. In de zogenaamde botsing tussen kunst en zedelikheid is het Katholieke standpunt ‘dat kunst zedelijk is’. | |
De Vlaamsche Gids. Nov.Lode Monteyne schrijft in de Vlaamsche Kroniek o.a. over de dichtbundel De dwaze Rondschouw van Victor J. Brunclair. | |
[pagina 64]
| |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en kunst. Nov.F.A. Vercammen bevestigt in Poirteriana, op grond van onderzochte dokumenten, dat Poirters in het Noord-Nederlandse Oisterwijk geboren is in 1605, en dat hij stierf op 4 Julie 1674. | |
Roeping. Nov.Anton van Duinkerken bespreekt het tijdschrift Nu, waarin hij alleen het streven en het werk van Querido waardeert. - Dezelfde beoordelaar karakteriseert Couperus Antiek Toerisme, waarin hij meent dat de helden ‘het gewone soort bourgeois zijn, dat Couperus kòn tekenen’, maar dan overgebracht naar Egypte. - Gerard Knuvelder verwelkomt het eerste deel van De Werken van Vondel met veel lof. | |
Des.Gerard Knuvelder wijdt, onder het opschrift De hymniese zanger, een uitvoerige beschouwing aan de bundel Onder Gods ogen van Anton van Duinkerken. | |
Indogermanisches Jahrbuch XI (Jg. 1926/27):bevat, behalve de bibliografie over de jaren 1924 en 1925 (‘Allgemeine Sprachwissenschaft: Van Ginneken; Germanisch: Karg) een artikel van Ipsen, Besinnung der Sprachwissenschaft (Karl Vossler und seine Schule): zijn sympathie voor de ‘idealistiese’ richting brengt hem tot een kritiek, waarin hij tracht ‘durch philosophische Besinnung vorwärtszukommen’. Onder de personalia bevindt zich een nekrologie van Kluge door Sütterlin. | |
Englische Studiën LXI, Heft 2.In een artikel van G. Langenfelt: Die Literatur des britischen Kolonialreiches is ook een gedeelte gewijd aan de letterkunde, in het Afrikaans. C.d.V. |
|