De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Bij het werk van een Limburgs dorpsnovellist.Onder de schetsen van de limburgse novellist Emile Seipgens zijn zonder twijfel de voornaamste: De kapelaan van Bardelo (1880); Jean (1889) en de roman Daniël, door de schr. onvoltooid nagelaten. Deze werken behandelen alle drie de tweestrijd om de priesterroeping. De voltooiers van Daniël verklaren in de Inleiding: ‘kwam in de Kapelaan de priester in konflikt met z'n verstand, zo was het in Jean de liefde, 'n hoge liefde, die de Priester in tweestrijd bracht met z'n gevoelen. Daniël moet echter nog Priester worden; maar verleiding en zinnelust zijn sterker dan 'n roeping, die hem door z'n omgeving van jongsafaan in 't hoofd is gepraat, ontvankelik als hij was voor 'n dergelike invloed’. Deze opmerking zou ons licht over 't hoofd doen zien, dat nog 'n sterkere band deze drie verhalen bindt: ook in De kapelaan van Bardelo is 't motief: vrouwenhefde, reeds aanwezig, zij 't ook nog maar vaag en de a.s. priester nauweliks bewust. De figuur van Hanneke van de Mulder schuift Seipgens telkens even op 't voorplan, zodat we, als de priester tenslotte door twijfel overmand blijkt, ons afvragen of ook hier misschien de vrouw niet in 't spel is. Dit motief nu wordt sterker geaksentueerd in Jean en overheerst tenslotte 't geheel in Daniël. Het is wel opmerkelik dat Seipgens hiermee 'n onderwerp behandelde, dat in Duitsland reeds herhaaldelik stof voor novellen en drama's geleverd had. Het werk van Auerbach en AnzengruberGa naar voetnoot1) geeft hiervan voorbeelden. 't Meest treffende bewijs | |
[pagina 294]
| |
van overeenkomst vinden we wel tussen Auerbachs: Ivo, der Harjle, en Scipgens' Daniël. De inhoud van Ivo is in 't kort deze: Hoe Ivo, de zoon van de timmerman Valentin, door z'n vader en z'n vrome moeder al vroeg voor de geestelike stand bestemd wordt. Zo volgen we Ivo's strudentetijd tot op 't Seminarie, en zien hoe z'n idealisme voor de priesterstand steeds meer bekoelt. Hij leert 't betrekkelike van alle menselik geluk inzien; waarbij komt dat z'n jeugdvriendin Emmerenz, nu als dienstbode in 't ouderlike huis werkzaam, onbewust 'n geheime aantrekkingskracht op 'm blijft uitoefenen. 'n Intiem toneeltje met Emmerenz maakt 'm voorgoed stuurloos, en bovendien door geloofstwijfels overmand, maakt hij z'n ouders tenslotte z'n inzichten kenbaar. Na 'n heftige scène tijdelik bekeerd, versterkt 'n bezoek van Emmerenz aan 't Seminarie 'm voorgoed in z'n besluit de inrichting te verlaten, waarop hij spoedig Emmerenz huwt. Men zal hierbij voortdurend aan Daniël herinnerd zijn. Nu is wel - overeenkomstig Seipgens' opvatting - Daniël veel naturalistieser, gaat bovendien de vrouw, 't Vîfke, daar met geraffineerde verleidingskunst te werk, maar toch zijn de parallellen zo sprekend, dat m.i. Anerbachs invloed zeer waarschijnlik is. Ik denk daarbij nog aan de naam: der Harjle (= 't pastoorke) en de gewone naam voor Daniël: de Heerzoon. De vrouw dìe in 't geding is, dient in 't ouderlike huis. Ivo en Daniël worden resp. door 'n zware ziekte en de dood hunner moeder in hun goede voornemens tijdelik versterkt. De scène bij de mededeling aan de ouders is in dezelfde geest opgevat: heftigheid van de vader, bedaarder inzicht der moeder. In beide gevallen geeft 't bezoek van 't beminde meisje aan 't Seminarie de doorslag. Daartegenover staan echter voldoende verschillen om aan Seipgens' werk de verdienste der oorspronkelikheid niet te onthouden: bovenstaande motieven zijn binnen 't geheel op zelfstandige wijze verwerktGa naar voetnoot1). Alleen verwondert 't me, dat ten Brink in z'n Levensberichten der afgestorven Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (Bijlage tot de Handelingen van 1896-97) wel de franse romancier Ferdinand Fabre vergelijkt met Seipgens, maar Auerbach onver- | |
[pagina 295]
| |
meld laat. Duitse invloed in verband met Seipgens' verblijf te Göttingen (1874-'75) ligt trouwens voor de hand. Wat echter z'n uitbeelding van 't boereleven betreft, verschilt Seipgens sterk van Auerbach, De ‘frisierte, parfümierte, idealisierte’Ga naar voetnoot1) boeren van de laatste, mist men bij Seipgens geheel. In de grond was hij sterk romanties met voorliefde voor de felle kleur en 't sterke dramaties aksent. De voorbeelden daarvan zijn talrijk; men zie: Willem Looimans, de gierebast (In en om 't kleine stadje); Niet gevonden, Regine, Rooie Hannes (Langs Maas en Geul); Jean; 't Stumpke; Hawioe-ho; Volkomen gelukkig, Een moordenaarster (Een wilde rozenkrans); vooral Daniël, Opmerkelik is daarin tevens 't naturalisties element, zeer waarschijnlik onder franse invloed. Zo staat ten slotte Daniël in z'n hybridies romanties naturalisme dicht bij 't werk van Zola, met dit verschil echter, dat de geforseerde toon, die bij de franse meester altans vaak 'n grootse allure bezit, hier voortdurend 't gemis van de beheerste spanning verraadt. Tot 't oproepen van grootse verbeeldingen is Seipgens niet in staat. 't Slot van Daniël, 't einde in 'n delirium, moge van de hand van de voltooiers zijn, naar zij ons uitdrukkelik verzekeren stond 't Seipgens aldus voor de geest. Grotesk echter doet dit einde aan, 'n romantiese overdrijving, veel erger b.v. dan de barre ondergang van de oude Fouan in Zola's: La terre. Hier groeide hij uit de omgeving, daar rammelt dat slot aan 't einde van deze overigens wel beter geslaagde studie der mensenziel. De vergelijking met Zola dringt zich vanzelf op bij Daniël, waarin we 'n naklank vinden van 't werk van de franse meester met z'n onbarmhartige kijk op 't boereleven: 't trouwen uit berekening of uit onbetoomde zinnelike aandrift. Ook de romantiese humor, door Zola belichaamd in de figuur van ‘Jesus Christ’, ontbreekt niet: vgl. heeroom Gradus in Daniël. Waarmee ik natuurlik niet beweer, dat Daniël 'n navolging is van La terre. We zagen boven reeds anders. Maar beider ‘instelling’ op hun onderwerp is dezelfde. Alleen ontbreekt aan Seipgens' werk de kwasie-wetenschappelike theorie, die van Zola's werk 'n ‘document humain’ moest maken. Om deze levenshouding vind ik 't ook maar zeer ten dele juist Seipgens in één adem te noemen met dorpsnovellisten als | |
[pagina 296]
| |
de idealiserende Heering, de meer-precieuse Hollidee en de zoetelike Cremer. In dit verband krijgt de vraag naar de waarheid van Seipgens' boeren meer betekenis. Het gaat zeker niet aan om met K. LantermansGa naar voetnoot1), Cremer 'n verwijt te maken van 't onmogelike dialekt, dat hij z'n Betuwers in de mond legt. Cremers streven ging uit evenals bij Auerbach ‘statt nach Vollbauern nach Theaterbauern mit sentimentaler Empfindung und nach einer Natur die sich mit dialektischer Bildung parfümiert hatte’Ga naar voetnoot2). Daarom ook hoefde hij van z'n dialekt maar wat te maken, weer als Auerbach: ‘Als Auerbach die ersten Schwarzwälder Dorfgeschichten schrieb, hatte er den Schwarzwald schon langst vergessen’. Niet anders verging 't Seipgens, sinds 1875 immers achtereenvolgens leraar te Tiel, Zutfen, Leiden. Maar daar zijn behandeling veel realistieser wil zijn, is de tweeslachtigheid in zijn werk ook zo hinderlik. 't Ergste is dat wel in z'n Daniël; hier is soms uitsluitend de opponerende Seipgens aan 't woord en verlimburgert dan maar zowat de hollandse woorden en zinsbouw tot 'n dwaas onmogelik taaltje (bv. p. 35, 145, 200). Bepaald komies wordt zelfs 't effekt zodra hij enigsins verder buiten z'n Roermondse sfeer treedt en zich waagt aan 'n grensdialekt als bv. 't Vijlens in de schets Hawioe-hoGa naar voetnoot3). Landschap en taal zijn hem hier maar al te vreemd. Ik vrees dan ook dat de vaderlandse kritiek zich nogal heeft laten verschalken, daar ze immers, blijkens beoordelingen als in De GidsGa naar voetnoot4) deze schetsen nog 't meest waardeerde om de typiese kijk, die ze gaven op ‘dit eigenaardig kind in de Nederlandse familie’ (i.e. Limburg). Zou ook hier 't pikante, waarvan de Gids-recensent t.l.a.p. gewaagt, niet de doorslag gegeven hebben? Zoekt men inderdaad in Seipgens' schetsen ‘'t eigenaardig karakter van de bodem, waarop zij wiesen’, dan komen daarvoor, | |
[pagina 297]
| |
bebalve De kapelaan van Bardelo en fragmentaries Daniël, vooral in aanmerking de schetsen, die 't kleine-stadsleven schilderen (o.a. De Zwambroers, De Komedianten), met z'n societeits- en gezelschapsleven, dat Seipgens zelf 't best en 't langst zal gekend hebben. Als typering van werkelik limburgs leven, door 'n sterk gekleurde bril bezien, moet de rest met omzichtigheid gebruikt worden, en is de waarde geringer dan de minitieuze tekeningen van Brabants volksleven, 'n Brabantse Camera maar zonder de klassieke blijmoedigheid, ontworpen door Hollidee. Dat Seipgens' hoofdfiguren met hun eigenaardige psychiese afwijking naar één bepaalde opzet, om deze eenzijdigheid steeds uitzonderingstypen, als zodanig van sterk vooroordeel getuigen, hoeft wel niet nader betoogd.
Helmond. W.H. Beuken. |
|