De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLope de Vega en het Nederlands.Het gebeurt ons Nederlanders niet vaak dat wij ons gevleid kunnen voelen door de belangstelling van buitenlandse schrijvers in onze taal of in onze letterkunde. Wanneer dit een enkele maal het geval is, dan is het zeker de moeite waard om er eens de aandacht op te vestigen. Men mene intussen niet dat de beroemde dramaturg wiens naam wij boven deze regels schreven Nederlands heeft gekend. Nog altijd is de studie van vreemde talen niet het fort van de ontwikkelde Spanjaard. In de 17e eeuw was het zeker niet anders. Integendeel. Heel weinig Spanjaarden kenden Frans. Calderón stellig nietGa naar voetnoot6). En Lope die zich gaarne verhief op zijn vertrouwdheid met het Latijn; Italiaans en PortugeesGa naar voetnoot7), kreeg | |
[pagina 286]
| |
van het Frans niet meer dan ‘noticia’Ga naar voetnoot1). Engels kende men nog veel minder. De naam van Shakespeare zullen de grote Spaanse dramaturgen wel nimmer vernomen hebbenGa naar voetnoot2). Het ligt voor de hand dat het met de kennis van het Nederlands niet veel gunstiger zal zijn geweest. Zelfs de Spaanse Regering te Brussel heeft nooit de moeite genomen om zich op de hoogte te stellen van het Vlaams. In officiële dokumenten van die tijd vindt men zelfs de Vlaamse geografiese namen zó verminkt, dat men er vaak eerst na veel moeite in slaagt ze te onteijferen. Ook Lope de Vega heeft nooit Nederlands geleerd. En zijn bekendheid met de Nederlandse letteren reikte niet verder dan de naam van Anna Bijns van wie hij wist dat zij een dichteres was, maar die hij voor een Duitse hieldGa naar voetnoot3). In een van zijn comedia's echter laat hij een taaltje spreken dat blijkbaar als Vlaams is bedoeld, maar als zodanig totnogtoe nauweliks is herkend. Het is overigens in de comedia's van Lope, en in het drama in het algemeen, niet ongewoon dat er in een vreemde taal gesproken wordt, meestal met de bedoeling om den draak te steken met de vreemde taal en het vreemde volk. Dat geldt bv. voor het Italiaans van Fabio in El Anzuelo de FenisaGa naar voetnoot4) en voor de geestige vierde scene van de tweede akte van La Mal CasadaGa naar voetnoot5). Ook Calderón heeft, maar met minder kennis van de vreemde taal dan Lope, nu en dan op deze goedkope wijze gepoogd het Italiaans bespottelik te makenGa naar voetnoot6). De ‘Vlaamse’ passage nu, waarop wij hier de aandacht | |
[pagina 287]
| |
wensen te vestigen, komt voor in een comedia, die de titel draagt El Asalto de Mastrique por el Príncipe de ParmaGa naar voetnoot1), een van de vier stukken die bewaard zijn gebleven van de vele die Lope moet geschreven hebben over onze opstand. ‘Het Beleg van Maastricht door den Hertog van Parma’, geschreven tussen 1603 en 1614, is stellig niet een van de beste drama's van de auteur; het is een soort van dagboek in verzen van het beleg dat Alexander Farnese op de 8ste Maart van het jaar 1579 voor de oude Maasstad sloeg en dat tot de 29ste Junie van dat jaar duurdeGa naar voetnoot2). In de eerste akte van dit stuk vertelt Marcela, een Spaanse ‘dama’ aan Parma dat Bisanzón, ‘Aquel tudesco, señor,
De su huésped ha robado
Aquella flamenca, y dado
Muestras de tenerla amor.
Mas ella, que á otra nación
Debe de estar inclinada,
Á cuanto le dice, airada
Responde: “Nitifiston”.’Ga naar voetnoot3)
(‘Die Duitser, Heer,
Heeft van zijn gastheer geroofd
Die Vlaamse, en hij heeft
Bewijzen gegeven haar lief te hebben.
Maar zij die een ander volk
Gunstiger gezind moet zijn,
Antwoordt hem boos op alles wat hij zegt:
“Nitifiston”.’)
Als men in ogenschouw neemt dat bijna alle vreemde woorden in het stuk, zelfs de eigennamen enigszins verminkt zijn (de Graaf van Mansfelt heet ‘El conde Masflet’), is het niet te verwonderen dat het ‘niet te verstaan’ van de weerstrevende Vlaamse door Lope de Vega als ‘nitifiston’ is opgetekend. | |
[pagina 288]
| |
Maar wat moeiliker te ontcijferen zijn de laatste redondilla'sGa naar voetnoot1) van de korte dialoog van de dappere soldaat Alonso García en dezelfde Marcela geheel aan het einde van de eerste akteGa naar voetnoot2).
Marcela
Hazma tú flamenca á mí,
Que yo to responderé;
Quizá te despicaré. -
Alonso
No lo estoy, ¡por Dios! Mas di:
¿Quiéresme dar un abrazo,
Mis ojos?
Marcela
Tu velfderlhine.
Alonso
Tantos dices, que conviene
Alargarte luego el brazo.
¿Quiéresme cuanto te quiere
Esta alma?
Marcela
Dat vuilghi guil.
Alonso
Yo lo soy, y te soy fiel;
¿Seráslo tú?
Marcela
Jit, minhere.
Alonso
¿Olvidarás mi afición?
Marcela
Liverte sterven, mi bien.
Alonso
Y ¿querrás alguno bien,
Marcela?
Marcela
Nitifiston.
Franz Grillparzer die een uitmuntende kenner van de comedia's van Lope de Vega wasGa naar voetnoot3), heeft in zijn merkwaardige Studien | |
[pagina 289]
| |
zum spanischen Theater reeds de aandacht op deze passage gevestigdGa naar voetnoot1). Ook in Spanje hebben sommigen zich gewaagd aan verklaringen van deze verzen maar totnogtoe werd geen volledige, alleszins bevredigende oplossing van de moeilikheden gegeven. Grillparzer wist niet of Marcela Vlaamse of Duitse woorden radbraakte. Wij hopen te kunnen aantonen dat Lope zijn Marcela Vlaamse woorden in de mond heeft willen leggen. Ze zegt tot Alonso: Houd mij maar voor een Vlaamse,
Want ik zal je wel antwoorden;
Misschen zal ik maken dat je niet meer boos bent.
Alonso
Dat ben ik niet, bij God! Maar zeg op:
Wil je me eens omhelzen,
Mijn schat?
Marcela
Jij verfderthine.
De bedoeling van de vertederde Marcela, die nu begint haar Vlaamse zusters na te bauwen, kan geen andere zijn dan: dat verdien je wel, dat heb je wel verdiend. Dat Lope enige moeite gehad heeft om dit op te schrijven kan ons geenszins verbazen, als we denken aan voor hem moeilike woorden als het enclitiese 't. Alonso verstaat die brabbeltaal niet; hij denkt dat Marcela het over requiebros (= verliefde woorden) heeft of iets dergelijks, want hij zegt tot haar: Je zegt er zoveel, dat ik je
Terstond moet omhelzen.
Heb je mij net zo lief
Als ik jou?
Marcela
Dat vuilghi guil.
Met dit laatste bedoelt zij blijkbaar: dat zou je wel willen, dat wil ghi wel. Alonso begrijpt ook deze woorden niet; hij heeft gedacht dat er mee te kennen werd gegeven: je bent wel erg verliefd. Want hij laat er op volgen: Dat ben ik, en ik ben je trouw;
Zal jij dat ook zijn?
Marcela
Jit, minhere.
| |
[pagina 290]
| |
Dit antwoord verstaat de Nederlandse lezer onmiddellik: ja 't, mijnhere. Alonso vraagt vervolgens: Zal je mijn liefde vergeten?
Marcela
Liverte sterven, mijn liefje.
Bij dit ‘liever te sterven’ is kommentaar overbodig, evenals bij het slot, als nadat Alonso gevraagd heeft: En zal je nog iemand anders liefhebben, Marcela?
het antwoord van de ondeugende Marcela die het zeer wel begrepen heeft luidt:
Nitifiston.
Grillparzer heeft opgemerkt dat verschillende uitdrukkingen van deze dialoog niet te begrijpen waren, waarschijnlik door de drukfouten. Maar wij hebben de indruk dat het aantal drukfouten zeer gering isGa naar voetnoot1). Wij stellen ons voor dat Lope enige woorden van onze taal uit de mond van een Vlaming die hij toevalligerwijze te Madrid ontmoette, heeft vernomen. Dat de man die hij raadpleegde een Vlaming, en niet een Hollander was, bewijzen vormen als: ghi, jit (voor: ja 't) en minhere. Lope heeft een biezonder grote aandacht gewijd aan de vreemde uitspraak en met buitengewone nauwgezetheid heeft hij opgetekend wat hij hoorde. En wij kunnen niet nalaten er op te wijzen dat de ‘Fénix de los Ingenios’, die zo vaak toonde de kunst te verstaan om met de geringste gegevens te woekeren, ook hier van de paar woorden van onze taal die hij kende zó gebruik wist te maken, dat hij een dialoog schreef van een ontegenzeggelike bekoring en een biezondere vlotheid.
Amsterdam, September 1927. C.F.A. van Dam. |
|