| |
| |
| |
Eigenaardige gebruikswijzen van de praepositie.
Praep. vóór gesubst. praepositionale groep.
Naast ‘Hij komt van 'n plaats bij Leeuwarden’ zegt men: ‘Hij komt van bij L.’ Bij L. heeft hier dezelfde funksie als Deinum in ‘Hij komt van D.’, dus substantiviese. Maar in de eerste zin bepaalt bij L. 'n subst.; het is dus adjectiviese bep., immers het fungeert adjectivies; dat de inhoud van locale aard is, doet evenmin af als bij gindse boom, verre huizen. In de tweede zin is bij L. gesubstantiveerd: de zopas door 'n plaats uitgedrukte substantie is meebedoeld. Andere vrb. van zodanige substantivering zijn: ‘Hij komt van tussen Zwol en Deventer’, ‘overal, van boven de wolken tot onder (beneden) de grond’, ‘Dat heb ik weggehaald van voor de koeien’, ‘Dat is 'n boerderij van [de streek] bij Meppel’, ‘Dat dagtekent van [de tijd] vóór 1860’, ‘Maart van [de tijd] vóór drie jaar’, ‘Dat geldt pas voor [de tijd] na de invoering’, ‘Die uitlating van ['n tijd] vóór 1900’, ‘Je moet wachten tot na Woensdag’. Tot aan de deur, tot in de kerk zijn allergewoonst. - Dat men ‘Jan van naast de smid’ opvat als bepaaldelik ‘van het huis n. de s.’, berust niet op de uitdrukkingswijs.
Uit ‘Van de edelman af tot de arbeider toe was ieder ervoor’ ontstaat ‘Van de e. af tot de a. toe was ervoor’; ieder is meebedoeld, zodat van ... toe (adj. bep., daar ieder subst. pron. is) is gesubstantiveerd. Andere inkorting is ‘Van de e. af was ieder ervoor’, ‘Tot de a. toe was i. erv.’, met uitdrukking van slechts dat wat men niet vanzelfsprekend acht. Verenigd komen beide inkortingstypen (s.v.v.) voor in ‘Tot de a. toe was ervoor’ (terwijl niet gebezigd wordt ‘Van de e. af was ervoor’). Maar hier bleef de oorspr. opvatting niet bewaard; men voelt tot ... toe als gequalificeerd zelfs. Zoals zelfs neerkomt op ‘het is sterk’, zo tot ... toe op ‘het is het sterkst’. Zo werd de circumpositie (vgl. volg. al.) 'n ‘adv.’, nl. 'n acolon = mededeling waarin de geleding in subj. en praed. niet is uitgedrukt.
Men zegt, met wat men circumpositie kan noemen: van dit huis af, naar de kerk toe, om de tuin heen, van Hoorn vandaan.
| |
| |
Evenzo: van onder de kast vandaan. Voor ‘Hij gaat naar huis toe’ volstaat ‘Hij gaat naar huis’. Maar de pleonasmus zou men ook ontgaan door ‘Hij gaat huis toe’; dan is toe postpos. zoals waarts in huiswaarts. In 't Afrikaans komt dit huis toe voor. In gewoon ndl. zegt men minder ‘Hij haalde het van onder de kast vandaan’ dan ‘Hij h.h.o. de k.v.’ De praep. groep onder de kast heeft dus postpos., verkort uit cicumpos. Evenzo ‘Hij is bij Sneek (bij ons) vandaan’.
Met de praep. groep tot voorbij L. is gelijk te stellen tot L. voorbij; hier is v. postpositie.
| |
Praep. vóór adv.
Naast van bij Leeuwarden staat niet slechts van nabij L., met praep. geworden nabij, maar ook van dicht bij L. Men lette eerst op ‘Hij komt van ver’, d. is ‘van 'n plaats ('n streek) [die] ver [is]’, ‘van 'n verre streek’, ‘zij komt van nabij’. Ver drukt hetzelfde uit als de praep. groep op grote afstand, - nabij hetz. als in de buurt. Pasgenoemd van dicht bij L. bedoelt iets als ‘van 'n plaats dicht bij L.’, tot ver van L. iets als ‘tot 'n streek ver van L.’ Evenzo te beoordelen is tot ver voorbij L. Hiervoor zegt men ook: ‘tot L. ver v.’; minder vaak: tot ver L.v.
Evenals in ‘Hij komt van ver’ ver gesubst. is, is lang dat in ‘Hij komt voor lang’; immers dit is ‘voor 'n tijd [die] lang [is]’, ‘voor 'n lange tijd’. Het hier gesubst. lang heeft niet de waarde van 'n praep. groep. Dat heeft lang wel, in zekere zin, in ‘Hij blijft lang’; ook hier is het met ‘lange tijd’ weer te geven, maar in de opvatting ‘gedurende l.t.’; lang is dus (evenals lange tijd zou zijn) ‘acc. van tijdsduur’.
Dit gebruik van praep. vóór adv. is van geheel andere aard dan het welbekende ‘Hij kwam tot hier’, d.i. ‘tot op deze plaats’, waarin het adv. de betekenis heeft van 'n praep. groep.
| |
Praep. vóór rel. conjunctie en vóór indirecte vraag.
Praep. vóór praep. groep of vóór daarmee gelijkwaardig adv. is dus te vgl. met praep. vóór rel. zin, inzover b.v. in ‘Dat hangt af van wat hij zegt’ de rel. zin 't anteeedens dat[gene] meeuitdrukt. Gelijk hier de rel. zin is daar de praep. groep of 't adv. gesubstantiveerd. In verzorgde stijl substantiveert men geen zin die begint met rel. conjunctie zonder 'n ‘pronominaal
| |
| |
adv.’ met er = het: ‘Dat hangt ervan af, wanneer hij komt’, ‘hoe hij 't opvat’. Horen doet men daarnaast: ‘Dat hangt af van wanneer hij komt’, ‘van waar hij woont’, ‘van hoe hij 't opvat’. Dit is feitelik: ‘van de tijd wanneer hij komt’, ‘van de plaats (streek), of dgl. waar hij woont’, ‘van de wijs hoe hij 't opvat’. - In al deze gevallen is de korte uitdr. minder precizerend dan de lange; of het is de tijd enz. of 'n tijd enz., of het is plaats of streek, moet de samenhang duidelik maken. [Plaats is soms klein te denken, b.v. als tot de meid gezegd wordt: ‘Je moet ook denken om onder de kachella’.]
Maar de korte zinnen laten ook andere opvatting toe, nl. die als indirecte vragen. De substantivering, welke oorspr. die zinnen mooglik maakte, wordt dan er niet meer in gevoeld, maar men vat ze op als gelijkwaardig met zulke als ‘Wanneer komt hij? Daar hangt dat van af.’ M.a.w., het laatste staat tot ‘Dat hangt af van wanneer hij komt’ zoals ‘Wanneer komt hij? Jan weet het niet’ tot ‘Jan weet niet wanneer hij komt’. Vd. dat men, hoewel minder vaak, de konstruksie zelfs hoort met 'n indir. vraag door of ingeleid; immers ‘Dat hangt af van of 't mooi weer is’ wordt nn en dan gebezigd. Toch niet zo vaak dat ik zeker hen van het traditioneel-zijn; misschien ontstaat het spontaan telkens als het gezegd wordt. In ‘Het verschil zit in hoe 't gedaan wordt’ zal men licht voelen iets als ‘Hoe wordt het g.; dáar zit het v. in’. In ‘Men kan ... de menschelijke gedachte aanwijzen in de ligging van de rol en zijn omwenteling, en in hoe het een volgt uit het andere!’ [Andersen, De Nachtegaal; niet zo bij A. zelf] wijzen de twee eerste in-bepp. in andere richting.
| |
Praep. vóór cond. conjunctie.
Voor (v. bestemming) komt in gemeenzame taal wel vóór cond. as: ‘Dat is voor as 't es vroor’, ‘Ik neem 't mee voor as ze moe mocht worden’. Men kan as vervangen door 't geval, dat, maar dan verandert men de strekking, want as betekent ‘in 't geval dat, ingeval’. In 't geval is quasi-locaal, en is evengoed als 't locale in de kerk ten slotte 'n toestand. Inderdaad is dit laatste door de bijzin meebedoeld (natuurlik zonder dat toestand mee gedacht is): dat is voor 'n atmosferiese toestand; ik neem 't mee voor 'n toestand van haar. Voorzeker voor 'n eventuele, maar dat ligt in as; ‘in 't geval’ is minder nauwkeurige omschrijving dan ‘in 't eventueel geval’, maar wordt ons opgedrongen door 't vroor es voor 't vriest [in de betreffende toe- | |
| |
komst], ze mocht moe worden voor ze wordt [te zijner tijd] moe. Gezegd meebedoelen nu sluit in, dat as ... gesubst. bijzin is. Deze wending schijnt gebonden aan voor als praep. van bestemming.
Andere praepp. dan dit voor zijn vóór oond. conj. niet gebruiklik, maar ook niet onmooglik. 'n Voorschrift in de distributietijd luidde: ‘Het vervoer ... van suikerbieten zal zijn verboden, met uitzondering van: indien de aflevering en het vervoer geschieden binnen de grenzen eener gemeente of wel naar de bewaarplaats van den producent; indien het betreft...’ (indien h.b. volgt nog driemaal).
| |
Voor over de rijst.
In ‘Ze willen naar Helmond, 'Er moet mest over (op) 't land’ [over, op bij moeten zegt waarheen], ‘Hij zal uit ons huis’ of ‘ons huis uit’ moet uit naar, over, uit worden opgemaakt, dat van 'n bewegen sprake is. Ze willen niet, en mest moet niet, 'n richting ergens heen, en hij zal niet 'n richting ergens vandaan; ze willen gaan naar H. (‘in beweging raken’), er moet mest komen (verschilt van gaan niet in logiese inhoud) over 't land, hij zal gaan ons huis uit. In het tweede vrb. is aan de eis voldaan als de mest er maar komt, maar dat zal slechts gebeuren als men hem er brengt; zo verstaat men 't licht als ‘gebracht worden’, of iets algemener ‘gedaan worden’, met doen als verbum van plaatsing. Hetz. geldt van ‘Dat moet op (over) de rijst’; men denkt eer aan 'n passief moveri dan aan 'n movere - anders dan bij ‘Dat gebruikt ze voor over de rijst’, waarvoor men wel hoort en zelfs leest ‘voor over de rijst te doen’, hoewel het in 'n groot deel van ons land altijd wordt uitgedrukt als ‘om over ...’ - Maar in ‘Dat heeft tante meegebracht voor bij de koffie’, ‘Moeder gaf Jan lekkers voor na de les’ is het meebedoelde niet op te maken uit wat op voor volgt, maar uit voor zelf, dat hier bestemming uitdrukt. Tante heeft dat niet meegebracht [met bestemming] voor 'n plaats - ook niet in de afgeleide bet. van bij, n.l. ‘in begeleiding van’ -, en men bedoelt niet dat moeder Jan lekkers gaf voor 'n tijd, maar voor gebruik bij de koffie, gebruik na de les. Men kan zeggen, dat bij de koffie in stee van gebruik bij de k. substantivering toont. Of dan bov. naar Helmond logies verbering is, hangt ervan af of de inf. verbum moet
heten; m.i. is hij subst., obj. van willen zodat eigl. naar H. logies adj. bep. is, en naar H. in stee van in beweging raken naar H. substantivering.
| |
| |
| |
Praep. vóór adj. groep.
Telkens wisselen uitdr. als ‘De kamer heeft 6 M lengte en 5 M breedte’ en ‘De k. is 6 M lang en 5 M breed’; de tweede is 't handzaamst en gebruiklikst. Naast ‘De k. heeft 6 M lengte bij 5 M breedte’ zou men de wisselvorm niet verwachten. [Hier is het obj. 6 M lengte voorzien van 'n bep. die aangeeft dat het iets begeleidt; bij komt neer op ‘toegevoegd aan’; 5 M breedte is voorgesteld als het begeleid-wordende]. Maar hij bestaat: ‘De k. is 6 M lang bij 5 M breed’; zelfs is hij zo gewoon dat men zonder bezwaar kon inkorten: ‘De k. is 6 [M] lang bij 5 breed [bij 4 hoog]’. De ongewone verbinding praep. + adjectiviese groep kwam op doordat bij prakties gelijkwaardig was met en; dit maakte, dat voor ‘heeft ... lengte bij ... breedte’ ook hier indrong het handzamer en elders gewoner ‘is ... lang bij ... breed’.
Zover ik weet is deze uitdrukkingswijs niet oud. Iets onlogies' heeft ze niet in de taal gebracht. Immers men kan niet alleen substanties, maar ook elementen zich op bepaalde wijs geschaard voorstellen. Dit berust hierop, dat men ze 'n ogenblik vermag te isoleren van hun substantie zonder 't gevoel te verliezen dat ze elementen en niet substanties zijn (dus zonder ze te substantiveren). Dat vermogen openbaart zich ook waar 'n element lang vóór de subst. wordt genoemd en toch daadlik begrepen als element: ‘Kostbaar en - bij al z'n afgunst moest hij dat erkennen - smaakvol waren de meubels’. Hier kan ook volgen: ‘en daarbij smaakvol’, d.i. ‘bij dat, bij kostbaar, smaakvol’. Evenzo toont bepaalde scharing: ver van doof, op 't kantje (randje) van grof, ‘Moeder was altijd zuinig, en pas daarna [= na dat, na zuinig] gesteld op smaaklik eten’, ‘Dat lapje was tussen groen en blauw [in]’. In wit met gele lappen, ‘De l. zijn wit-met-geel’ zijn de elementen zó geschaard als de substanties in huis met tuin; de bep. met geel noemt geel als begeleider van wit. [Anders is wit-met-gouden meubels ‘m. van wit met goud’, waarin wit subst. is en -en derivatie tot stand brengt van de groep wit met goud.] Vgl. nog ‘Het houtwerk was gedeeltlik geel; de planken waren geel naast rood, de latten geel naast blauw geverfd’, ‘Het wordt van groen blauw’, ‘De man wordt minder in plaats van beter’. Vooral schertsend (b.v. ironies) is: ‘Die zwart-op-blauwe figuren’, ‘getekend met rood-in-gele vlekken’. Deze verbindingen zijn te scheiden van substantiviese als zwart op blauw, en van ‘Dat staat hier zwart op wit’, waarin wit subst. is.
| |
| |
| |
Praep. vóór zin.
De zogen. subordinerende conjj. zijn praepp. welke 'n (bij)zin regeren, maar over hun zal hier niet gesproken worden.
Zogoed als vóór rel. conj. kan 'n praep. staan vóór rel. pron.: ‘Dat hangt af van wat Jan gedronken heeft’. Ook hier laat de vorm onbeslist of 'n indirecte vraag bedoeld is (zodat men had kunnen zeggen: ‘Wat heeft J.g.; daar hangt het van af’), of dat men meent: ‘van dat wat’ zoals hier is aangenomen. ‘Dat hangt ervan af, wat ...’ bevat in ervan = van het het onbepaalde het waarvoor na precizering b.v. de omstandigheid kan komen, of ook dit = deze omst.
De indruk dat iets als de omst. is weggelaten maakt ‘Dat die .. alleen de oorzaak was van dat er het Protestantisme nog bloeide’ (Fruin, Gids 1889, II, 281). In 't algemeen is dat het P. bloeide = het bloeien van het P., behalve dat dit indifferent is tegenover bloeit en bloeide. F. koos een van twee ongewone wendingen; de andere is ‘van het daar (liever dan: er) nog bloeien van het P.’ - ze is niet zó ongewoon, maar is hier onbeholpen.
Groningen.
W. de Vries.
|
|