De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Kroniek en kritiek.Taalhistorie brengt redding? De 16de Februarie sprak Carry van Bruggen voor de Haagse Volksuniversiteit over de onzuiverheid in het menselik oordeel (de titel luidde Het beoordeelen van kunst). Aan deze rede, als altijd een juweel van gedachteschittering en voordrachtstalent, zon een taalkundige kritiek alleen waardig beantwoorden, als daarbij ook de besproken gevoelswaarde (tevens in verband met de volzin), werd betrokken; voorlopig moeten we ons tot het meest opvallende, de etymologie, beperken. Waar Spr. namelik meende dat het oordeel ook zeer werd bedorven door de gangbare opvatting van noemwoorden, daar achtte zij meer kennis van de oorspronkelike betekenis het enige en zekere redmiddel. Als voorbeeld diende het woord inboorling. ‘Wie denkt daarbij’, ‘zei Spr. niet direkt aan een landschap met palmen en allerlei andere exotiese dingen? Toch heeft dat allemaal niets met het woord uit te staan, want dit betekent alleen: wie daar geboren is; zò alleen is de etymologie.’ Alvorens daar rechtstreeks op in te gaan, kan het voor Spr. misschien van belang zijn eens te horen hoe een taalkundige onder haar hoorders dit etymologies puntje direkt plaatste waar het thuis hoorde nl. in het geheel van haar lezing. Daartoe verkeerde hij in een uiterst gunstige konditie. Immers etymologie is voor hem een dageliks, bijna alledaags, onderwerp; in geen geval pakt het hem zoals de andere hoorders. Dezen waren meer opgetogen, verrukt bijna! Verbeeldje, mijnheer A. evenzeer een inboorling als een Papoea! mejuffr. B. op één lijn met een baboe! Ze raakten nog meer van streek dan Spr. zelf, die van de terugslag op haar beurt het meest uit de koers schoof en nu in haast de ene etymologie na de andere lanceerde; ten slotte waren we helemaal van ‘het zuivere oordeel’ afgedwaald en zaten midden in de taalles. Behalve de taalkundige. Die dacht: voor een goed oordeel is het nodig dat elk onderdeel er van in het juiste gewicht voorkomt. Juistheid en zuiverheid in deze betrekkelike en gemengde wereld is maat, verhouding. Dat het | |
[pagina 203]
| |
daaraan bij Spr. schortte, is misschien nu wel duidelik. Dat de gevolgen in dit geval biezonder fataal zouden zijn, wisten we al vóór we Spr. hoorden; we hebben al vaker Etymologie en, meer algemeen, Taalhistorie aan het werk gezien. Zo dikwels ook als we tot onze spijt Taalkunde op het program van de Volksuniversiteit misten, verweten we dat aan het overwicht dat al cen eeuw lang in dat vak door de Taalhistorie wordt nitgeoefeud; het volk vervreemdde er door van z'n eigen taal-van-heden; alleen bij hun dagelikse schrijfpraktijk voelen ze wat, nl. voor spellingen en buigingsfinessen, toch ook weer vrucht van taalhistorie; maar een lezing daarover (‘over die saaie dingen!’) willen ze niet horen en dus ook niet over Taalkunde, want dat is taalhistorie, spelling en verbuiging! Zo ongeveer werd er eens op een ledenvergadering van de Volksuniversiteit gesproken. Het Haagsche Maanablad pronkt steeds met z'n experts, en die mogen er ook wezen, voor Hygiene, Financien, Handel enz. enz.; over Taalkunde, schreven er tot nog toe alleen een theoloog, een jurist en een letterkundige. Zal na deze taalkunstenaars ooit een taalkundige worden toegelaten? dank zij het zuiver oordeel van de directie? Niets schokte ooit, op allerlei terrein, de verhoudingen in het menselik oordeel zozeer als de historie. Toch is in beginsel niets zo leerzaam; maar juist daarom zo verderfelik in de romantiese toepassing; ook hier is het bederf van het beste het slechtste. Een waarschuwing in dezen gaf juist de Romantiek zelf. In de persoon van de Beierse koning Lodewijk. Toen eens, na al zijn Wagnerse teruggang in de Historie, het aktuele leven hem tot een gewichtig oordeel riep, toen bleek ie de kijk op normale verhouding geheel verloren te hebben en waanzinnig ging ie de dood in. Als nu, in Den Haag en overal in het land, de ware Taalkunde in het volk dood is, dan klopt dat met het feit dat etymologie de mensen nog altijd bovenmatig interesseert. Die omstandigheid moest door de taalkundigen niet worden benut om in populariteit te groeien, maar worden getemperd, door meer belangstelling te kweken voor hedendaagse taalverschijnselen! Eens zal dan weer (jammer pas na lange tijd!) door die mensen - al of niet letterkundig - juister worden geoordeeld, èn als het over taal, èn als het over zuiver oordelen gaat inzover daar ook taalkijk bij betrokken is. Wat daarbij het etymologies geval van Spr. betreft, beginnen we eens niet met Papoea's of baboes maar met ons zelf bv. als | |
[pagina 204]
| |
we uit het Gooi naar Amsterdam fietsen. Daar willen we dan ons paardje stallen maar we lezen: Rijwielstalling, en om wille van het zuiver oordeel deponeren we nu een wiel; zo toch wil het de Etymologie! Dat zou zelfs de Beierse Koning, vlak voor z'n dood, niet gedaan hebben. Waarlik, de Etymologie, troetelkind van de Romantiek, maakt gekker dan gek. Waar de fout? In de Etymologie zelf; diè is de bij uitstek oordeelloze. Hoe komt dat? Carry v. Bruggen gaf in haar lezing zelf het antwoord meermalen, indirekt. Zij zei dan ongeveer: in de mens zit behalve verlangen naar juist oordeel (een soort hemeldrang!), ook levensdrang, instinkt, een soort duivel, in zover die nl. van het juiste oordeel af voert. Spr. heeft gelijk. Terwijl zij staat te peinzen over de juiste definitie van een fiets, en, als resultaat daarvan, over de zuivere benaming van dat ding, komt er een dief en rijdt er mee weg. Zo'n man denkt niet maar doet, en redt zo momenteel z'n bestaan. Zo'n dademens ('t zij dief of weldoener) zijn we allen, ook in onze dagelikse taal, die we dan niet geven als vrucht van overweging maar gebruiken als middel voor gedachtenverkeer. En hoe benoemen we dan dikwels de dingen? Op dezelfde manier, als de konijnenkoopman die haast heeft z'n beestjes uit de hokken in de wagen laadt: hij pakt ze bij de oren. Wij zien bij het benoemen van een ding haastig naar één deel en de naam van dat deel moet het dan maar helemaal doen: konijn → langoor, fiets → rijwiel, Papoea of baboe → inboorling. Ziedaar naamgeving = overhaast oordeel, gespoord door levensdrangGa naar voetnoot1). Spr. wil lelike levensdrang in zich mijden door zich te wenden tot.... de Etymologie; zij komt juist midden in de levensdrang terecht. Dergelike fatale mislukking nemen we altijd en overal waar, als Exces hoogtij viert, ook nu weer in onze tijd, nu op allerlei gebied alles alleenmaar hygienies, alleenmaar gemeenschappelik, alleenmaar schoon en zuiver en goed mag zijn, een hemel op aarde die ten slotte een hel blijkt, vol roet en geraas buitenshuis, vol onzuivere oordelen daarbinnen. |
|