De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
De Nederlandse taal bij de onderwijzers-eksamens en onderwijzersopleiding. (Vervolg van blz. 89.)Ook de opgaven van 1925 en 1926 vertonen dezelfde fouten. Het onderwijzersstaatseksamen gaf in 1925 o.a. voor Nederlands enige vragen naar aanleiding van Perk's ‘Eenzame eik’. Eenzame eik.
I.
Hij is: Zijn armen zeegnen stilte en duister,
Die eeuwig woonden rond den reuzestam;
En in de wolken wiegt in kracht en luister
Een meir van loof, het graf der bliksemvlam.
II.
De profecij der eeuwen, hoor! zij ruischt er
Door 't bochtig hout, dat ketterzang vernam
En stil gebed en vloek en zoet gefluister;
En 't klimveil rankt om spichtig mos en zwam.
III.
En tusschen wortelknoest en stronk, die boren
Het hart der aard, knaagt vrij de schuwe muis;
De merl laat ver omhoog haar liedren hooren.
IV.
Wiens houwen zwicht ge eens stortend met gedruis?Ga naar voetnoot1)
Wien, eik! zult ge op de waterbanen schoren ...
Welk honderdtal wordt gij ten doodekluis?
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
Het begint dus weer met 'n klein parafraasje; het is moeilik z'n ouwe liefde geheel te vergeten, maar elke gedachte eraan vreet aan de gaafheid van het tegenwoordige geluk! De twede vraag is er een, die veel kandidaten de stuipen op het lijf joeg en veel eksaminatoren in verlegenheid bracht. Hoe moet nu 'n stadskind of 'n visserskind van de Noordzeekust in 's hemelsnaam weten, dat je bij 'n onweer niet onder een eik moet gaan staan. In m'n armelike onwetendheid, zei ik tegen een kind, dat me er naar vroeg: ‘Ja, waarschijnlik bedoelt die meneer, dat de bliksem licht in 'n boom slaat.’ Helaas, ik had 'n bok geschoten, die me m'n reputatie haast kostte; onder 'n beuk mag je wel staan in 'n onweer, onder 'n eik niet, want er bestaat een rijmpje: Boeken moet men zoeken
En eiken moet men wijken,
en daaraan hadden de kandidaten moeten denken! Frankiese bosbewoners hebben dus bij dit eksamen fijn geboftGa naar voetnoot1). De vierde vraag is onoplosbaar zou ik zeggen, altans ik heb tot nu toe niemand ontmoet, die me kon ‘verklaren’, hoe het bochtig hout dat alles vernomen heeft. Me dunkt Perk zal dat ook niet graag hebben willen ‘verklaren’. Met evenveel recht zou de eksaminator kunnen vragen: Hoe verklaart gij - dat zijn armen de stilte en het duister zegenen, - dat de stilte en het duister eeuwig rond de reuzenstam woonden, - dat er in de wolken een meer van loof wiegt, - enz. Vooruitgang in het eksamenwerk van 1926 is er niet te vinden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||
Sprokkel-vrouwtje.
I.
Arm vrouwtje-in 't bosch zaâlmt stil de dorre takken,
die storm van 't levend hout heeft weggesleurd,
om hen als dooden in de diept' te smakken;
in 't gansche bosch geen twijg ook om hen treurt.
II.
Zij bukt zich, om de sprokkels saam te pakken,
en als zij den dorren bundel beurt,
voelt zij hoe stram ze al is en oud, en 't snakken
naar aêm van de ingezonken borst zaagzeurt.
III.
't Geluk, dat zij ooit vond in 's levens woud,
het waren sprokkels, als die thans in de armen
zij draagt ... het was zoo'n takkenbos! ... En koud
IV.
doorhuivert haar een vlaag van zelf-erbarmen,
maar thuis zal toch de vlam van 't sprokkelhout
en 't denken aan 't gesprokt Geluk, haar warmenGa naar voetnoot1).
Ook hier weer de parafrase-inzet. Tieperend voor de logiesgrammatiese opvatting is de tweede vraag: Waarom is het lidwoord weggelaten. In de geest van dit werk zou dunkt me het enige goede antwoord zijn: ‘Omdat de dichter hier 'n fout | |||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||
heeft gemaakt, want het valt onder geen der gevallen, waarvan het grammatikaboek zegt, dat je 't lidwoord mag weglaten’. Of de kandidaat, bang om 'n dichter een fout aan te smeren, zou kunnen antwoorden: ‘'t Is hier 'n dichterlike vrijheid, maar ik zou het niet mogen doen, want in m'n grammatikaboek staat niet dat je in dit geval 't lidwoord mag weglaten’. We treffen dus geen enkele vraag in de besproken eksamenopgavenGa naar voetnoot1), die de weg wijst naar het wezen der poëzie - ze sluiten volkomen aan bij hetgeen ik op blz. 88 over de mondelinge eksamens opmerkte: ouwe grammatika, etymologiese beunhazerij en onderzoek naar de ‘vokabulaire’Ga naar voetnoot2). Alles blijft niet alleen aan de oppervlakte, maar geeft eenzijdig inzicht als dierbare erfenis aan de jonge onderwijzers mee. Rest natuurlik de moeilikheid om vragen, die naar het wezen der kunst leiden in korte tijd schriftelik te beantwoorden. Na een overzicht van het nieuwe werk der onderwijzerseksamens moeten we dus konstateren, dat de opleiding voor 'n groot gedeelte nog taaldressuur naar de manier der 19e eeuw moet zijn. Want immers als 't eksamen de resultante van alle opleidingskrachten is, blijkt de grootste kracht nog steeds te duwen in de richting van boekjestaal en boekjesvragenGa naar voetnoot3). De opleiding is nog doortrokken van Brillstof, die als 'n hardnekkige ziektekiem blijft voortwoekeren. Het nieuwe geslacht evenwel hunkert naar verandering, onze kinderen vragen ander voedsel, want ze ademen in andere lucht en hun geestelike organisme kan alleen door andere voedingstoffen tot ontwikkeling komen. Deze worden hun echter nog van bijna alle kanten onthouden. 'n Blij teken is, hoe uit allerlei hoeken en gaten 'n heftig verzet tegen bekrompen vasthoudendheid losbreekt, blij vooral, waar dat verzet komt uit de kringen van de onderwijzers zelf. Dageliks kom ik in aanraking met jonge onderwijskrachten, die zuchten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||
onder het juk van ambtelik konservatisme en hunkeren naar het ogenblik, dat ze werkelik taalonderwijs kunnen geven. Dat komt nu nog prakties neer op spellingonderwijs, zoals uit de meeste taalmetodes blijkt. Het entousiasme van deze jongeren kan ons alles geven, zo gauw ze maar niet meer door allerlei bindende leerplannen worden geremd en gesteund door de onderwijsautoriteiten. En ook daàr is er altans iets van een nieuwe geest, zoals blijkt uit nieuwe programma's voor het onderwijzers- en hoofdonderwijzerseksamen, die gelegenheid geeft modern taalonderwijs te docerenGa naar voetnoot1). Bovendien kan veel stuwkracht uitgaan van Kommissies van ToezichtGa naar voetnoot2). En dit alles in de eerste plaats voor de lagere school. Want het is in al z'n omvang waar, wat Simons schreef: ‘Zo is de lagere school de causa prima van alle onenigheden’Ga naar voetnoot3). Ik zou, wat hij hier speciaal zegt van letterkundigen, willen uitbreiden tot alle Nederlanders. Het onderwijs aan onze lagere school moet zo veranderen, dat de leerlingen met een flinke dosis springlevende, gezonde, krachtige taal de wereld ingaan en we niet als voornaamste resultaat van ons onderwijs hebben te boeken, dat onze oudleerlingen hemel en aarde bewegen om de rechthebberij omtrent het schrijven van een buigingsvormGa naar voetnoot4), en menen, dat taal bestaat in het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||
hanteren van een feilloos gespelde traditionele woordenschat. Hoe ik me dat onderwijs dan denk? Niet anders dan op de wijze, zoals Schepers dat vaag aangaf en Sterringa duideliker afbakendeGa naar voetnoot1). Wij moeten aansluiten bij de kindertaal en daaruit opbouwen spreken, lezen en schrijven met respektering van vele groeps- en persoonlike eigenaardigheden. Die taak zal veel moeiliker zijn, dan de kinderen af te richten op wat grammatikale foefjes - maar zij zelf en de maatschappij zullen er oneindig veel meer aan hebben. Maar daarvoor is dan ook onmiddellik nodig, dat onze kweekschoolopleiding 'n radikale verandering ondergaat. Onze onderwijzers moeten afgeleverd worden met inzicht in de levende taal, ze moeten kunnen spreken in klank- en schriftsymbool, en.. ze moeten kunnen lezen. Ze moeten oog en oor open hebben voor de fijne nuanceringen en zelf hebben kunnen zoeken in de richting, waarheen hun aanleg ze dreef. Prakties komt dat dus hierop neer: tot het hoofdonderwijzerseksamen moet gemetseld worden aan een zwaar en breed fundament taalbegrip, terwijl de bovenbouw dezelfde varianten moet vertonen als de karakters en verschillende aanleg der leerlingen, m.a.w. elke leerling moet gelegenheid worden gegeven in dàt onderdeel wat hem het meest aantrekt, verder te snuffelen en te werken. In dit artikel kan ik bestek en voorwaarden niet ter inzage leggen, maar moet er wel even op wijzen, dat een uniform schriftelik eksamen voor alle kweekscholen, zoals sommigen dat willen, bij een dergelike opleiding natuurlik de nekslag zou zijn voor elke persoonlike aanleg en juist de ontwikkeling daarvan is - wil men iets bereiken -absoluut nodig. Ik meen trouwens aangetoond te hebben, dat de onderwijzersopleiding veel te uiteenlopend is om - afgezien van de persoonlikheidsfaktor - een dergelike eenzijdigheidsproef zonder verspilling van levenskrachten te kunnen nemenGa naar voetnoot2). ‘School en bureaukratie staan dikwijls aan één kant’ zegt SimonsGa naar voetnoot3). Inderdaad .... maar èn bij de één èn bij de ander is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||
'n neiging om ‘naar de overzijde af te steken’. Laat ons hopen, dat ze niet te lang blijven treuzelen; jonge krachten, die aan de riemen willen hangen, zijn er genoeg. Laat de school en de schoolbureaukratie ze gebruiken om de hoge wal te bereiken - er is al veel te lang aan lager wal gemodderd.
Amsterdam. R. Kuitert. |
|