De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Plaatsnaamkunde. Tussen 1885 en 1901 verschenen vijf delen van de Nomina geographica Neerlandica, maar sinds een kwarteeuw is dit onderzoek, hoewel ‘nooit formeel gestaakt, toch schijndood geweest’. Er heeft zich nu een Commissie gevormd, bestaande uit de heren A.A. Beekman, G.J. Boekenoogen, I.H. Gosses, J.W. Muller en M. Schönfeld om deze taak opnieuw met kracht ter hand te nemen. In een cirkulaire wordt een beroep gedaan op de medewerking van alle belangstellenden ter verzameling van aardrijkskundige namen, in de ruimste zin, ‘dus ook: gronden, heuvels, wateren, bosschen, velden, weiden, polders, wegen, stegen, straten, hoeven, huizen, buurten, streken, gewesten enz.’ In een artikel Over plaatsnamen (toponymie) (in het Tijdschrift van het Aardr. Genootsch. 1927, afl. 1) zet Prof. J.W. Muller het belang van dit onderzoek uiteen voor de aardrijkskunde, geschiedenis en taalkunde en beschrijft hij hoe veel er in de omliggende landen op dit gebied reeds tot stand gebracht is, en wat tot nu toe hier te lande geschiedde. Wij sluiten ons aan bij zijn laatste woorden: ‘Mogen velen aan die roepstem gehoor geven!’ Een overzicht van Die Ortsnamenforschung in den Niederlanden, hauptsächlich während des letzten Jahrzehntes gaf M. Schönfeld in het Zeitschrift für Ortsnamenforschung, uitgegeven door Schnetz (Jaarg. II., blz. 168 vlg.).
Werken van de Kon. Vlaamsche Academie. Als jongste publicaties verscheen het zesde deel van het Woordenboek der Toponymie van Westelijk-Vlaanderen, ‘een waar monument van ongeëvenaarde volledigheid’, door de oud-archivaris K. de Flou, en een ‘Verklarend Nederlandsch Woordenboek van het Brouwersvak, met Fransche, Duitsche en Engelsche vertaling der technische woorden en versierd met tekstfiguren’, door Achiel Quicke.
De Vlaamsche Vertelselschat. Met veel genoegen vestigen wij de aandacht op het aardige boek, dat de bekende folklorist Victor de Meyere onder deze titel in zeer verzorgde en geestig geïllustreerde | |
[pagina 97]
| |
uitgave deed verschijnenGa naar voetnoot1). In een korte Inleiding wordt een verantwoording gegeven: de vijftig sprookjes, uit de volksmond opgetekend, geven in de allereerste plaats ‘nieuwere thema's en vertelsels die vollediger zijn dan de reeds geboekte of origineele bijzonderheden bevatten’. De samensteller van deze bundel bedoelde deze sprookjes voornamelik als materiaal voor Vlaamse vertellers. Maar in de Aantekeningen (blz. 275-310) is de geleerde folklorist aan het woord, die ook internationaal de sprookjeslitteratuur grondig doorzocht en vergeleek. Daardoor kreeg zijn aantrekkelik ‘leesboek’ tevens wetenschappelike waarde.
De vereniging Het Vondel-Museum verzond het Twaalfde Verslag (1924-1925) met enige korte bijlagen, nl. Vondelstudie door Dr. J.F.M. Sterck, twee onbekende gedichten van Vondel door Dr. P. Leenderts Jr. en Vondel en Herman Zaftleven (met portret) door Dr. J.F.M. Sterck. Tegelijk ontvingen de ledenGa naar voetnoot2) een Catalogus van de Vondeltentoonstelling (Amsterdam, Des. 1926).
In een Festschrift der Nationalen Bibliothek, Wien 1926 schreef Rosa Schrömer een artikel Über die Quellen zu Vondel's ‘Maeghden’. Als voornaamste bron voor de historiese biezonderheden wijst zij aan: ‘Die eronica van der hilliger stat van Coellen’ van 1499, gelijk uit een reeks van parallelplaatsen blijkt. Of daarnaast, gelijk de schrijfster meent, overleveringen omtrent kerken en reliquieën ‘die im Volksmunde lebten, ihm sicherlich von seiner Kinderzeit her bekannt gewesen’, lijkt mij twijfelachtig, omdat - afgezien van zijn jonge leeftijd - belangstelling daarvoor in zijn Doopsgezinde kring niet zo groot geweest zal zijn.
Dr. A. Borgeld gaf in de Neophilologische BibliotheekGa naar voetnoot3) een doorwerkte studie uit, die te breed opgezet was voor een tijdchriftartikel, getiteld Vrouwenlist. Verbreiding en oorsprong van een novelle uit den Decamerone. Als uitgangspunt nam hij | |
[pagina 98]
| |
de bekende Mnl. boerde Wisen raet van vrouwen, die overeenkomst vertoont met een novelle uit de Decamerone en met een Mhd. verhaal, maar die alle drie waarschijnlik teruggaan op één verloren redaktie. In een tweede hoofdstuk wordt ‘het verder voorkomen van hetzelfde motief’ in tal van vormen nagegaan, terwijl daarna de verwerking in de dramatiese litteratuur (III) en enige verder afstaande redakties (IV) besproken worden. Ten slotte zoekt de schrijver hogerop verwantschap van dit motief in de Oosterse, vooral Indiese vertelsellitteratuur (V).
Over consolatie-literatuur. Onder deze titel gaf J. Cornelissen een interessante studie in de Mededeelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome (VI, 1926, 's Gravenhage - Mart. Nijhoff). Hij toont daarin aan, dat Huygens' ‘Ooghentroost’ zowel als Vondel's ‘Vertroostinghe’ bewuste bijdragen zijn geweest tot een meer beoefend genre, opgekomen ‘uit de herleefde belangstelling voor de klassieken, en hoe tevens een doorgaande lijn valt waar te nemen, die van de Oudheid door de Middeleeuwen heen naar den nieuwen tijd leidt’.
Middelnederlandsch Woordenboek. De vijfde aflevering, waarin Stoett genaderd is tot het woord ‘winnen’, brengt een verrassing, namelik de twee eerste vellen van een uitvoerige beschrijving der Bouwstoffen, door Dr. W. de Vreese. Terecht wijst de uitgever er op, dat deze uitgewerkte ‘bronnenlijst’ een onmisbare aanvulling is en een voortreffelike grondslag voor elke verdere studie van het Middelnederlands: in dialektologiese, woordgeografiese of chronologiese richting. Aan een nauwkeurig bibliograaf als De Vreeste is dit werk ten volle toevertrouwd.
Men zendt ons een ‘proefblad’ van een zogenaamde ‘schriftelike cursus Nederl. M.O.’, van Dr. A.v.d. Miede Bakker te Rijswijk, een bladzijde met een excerpt uit slordige dietaat-aantekeningen van het kollege van Prof. Stoett. Vijf cent per bladzijde is werkelik niet duur, maar toch nog te duur voor zulk surrogaat, waartegen nadrukkelik gewaarschuwd dient te worden. C.d.V. |
|