De Nieuwe Taalgids. Jaargang 21
(1927)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Een merkwaardig gedenkboekGa naar voetnoot1).Een gedenkboek blijft uiteraard meestal beperkt tot de enge kring van belanghebbenden, die het met aandacht lezen en met piëteit bewaren. Het Gedenkboek waarop wij de aandacht van onze lezers vestigen, verdient een beter lot: het is een histories dokument voor ‘die wording, groei en bloei van die Afrikaanse taal’, gelijk het Voorwoord zegt. Er spreekt geestdrift en trots uit. De stichting van het Genootskap van regte Afrikaners wordt er in herdacht, maar tegelijk de overwinning van het Afrikaans gevierd. Nu die overwinning door sommigen als een nederlaag van het Nederlands betreurd wordt, en alarm geblazen wordt wegens de vernietiging van Nederlandse schoolboekjes in Zuid-Afrika, is het van te meer belang, op dit Gedenkboek te wijzen, waaruit zonneklaar blijkt, dat de opbloei van een eigen letterkunde, in een taal zo nauw aan de onze verwant, een heuglik feit is, ook voor ons NederlandersGa naar voetnoot2). ‘Vyftig jaar is nie lank in die lewe van 'n nasie nie, maar as ons dink aan die tydperk tussen 1875 en 1925, dan moet die snelle ontwikkeling van die Afrikaanse volk ons verbaas’, zegt Dr. Schoonees terecht, want dit is de hoofdindruk die de lezing van deze omvangrijke bundel nalaat. Het, achttal jonge mannen - ‘ons kan amper sê, volgroeide seuns’ - dat in 1875 het Genootskap stichtte om het goed recht van de moedertaal te verdedigen, heeft niet kunnen dromen dat vijftig jaar later die taal zich zou ontwikkeld hebben tot een rijpheid, die wetenschappelik betoog zowel als dichterlike uiting mogelik maakt. De studenten die deze onderneming op touw zetten, vonden een keur van schrijvers, oud en jong, bereid om elk hun aandeel | |
[pagina 91]
| |
bij te dragen. Deze verscheidenheid levert tegelijk het bewijs dat de Afrikaanse wetenschap over geschoolde krachten gaat beschikken, bij wie de opvoeding van een jonger geslacht in goede handen is. Het eerste deel geeft de Agtergrond van die eerste Afrikaanse taalbeweging. Hier ih Prof. M.C. Botha aan het woord, gevolgd door Prof. J.J. Smith, die Die eerste Afrikaanse geskrifte, veral voor 1875 bespreekt. Het tweede deel is gewijd aan Die eerste Afrikaanse taalbeweging: de eigenlike dankbare herinnering aan de voormannen. G.R. von Wielligh geeft ‘Persoonlike herinneringe’; verder leren we nader kennen de voornaamste leider S.J. du Toit (door Dr. G. Dekker), Oom Lokomotief (door Thos Blok), C.P. Hoogenhout (door P. Imker Hoogenhout) en de dichter Melt Jacobus Brink (door J.J. Smith). Andere hoofdstukken in deze afdeling zijn geschreven door M.S.B. Kritzinger, J.D. du Toit, S.J. du Toit en D.B. Bosman. Doordat het ondoenlik was ieders terrein af te bakenen, waren herhalingen niet te vermijden, maar de Nederlandse lezer zal hier veel vinden dat hem onbekend was. Belangrijk is het derde deel, waar enige jongere schrijvers aan het woord komen over Die Twede Afrikaanse Taalbeweging (blz. 164-254). P.C. Schoonees overziet, vergelijkend, de beide bewegingen, en zet zijn histories-letterkundig overzicht voort tot op onze tijd. Hij wijst er op, hoe de Afrikaanse letterkunde, na een propagandistiese en didaktiese periode, een hoger peil nadert. ‘Uit die volksnood is die kunstenaar-didaktikus gebore’, maar ‘Deur die werk van kunstenaars soos Totius en Langenhoven sal die volk mettertyd die onderskeid leer tussen die didaktiek wat oprys uit sulke dieptes van persoonlike belewing dat dit skoon word deur die gloed en die geloof van die siel wal daaraan uiting gee, en die traktaatjiesagtige lewenswysheid van die oppervlakkige skrywer, wat reken dat stigting en sielsvol-making moontlik is sonder skoonheid’. Met nadruk betoogt deze schrijver dat de veranderde kultuurtoestanden, de aanpassing van een landelike bevolking aan de moderne industriële toestanden en ingewikkelder verhoudingen zich afspiegelen moest in de letterkunde. In de achterlike prozalitteratuur kwam omstreeks 1921 een duidelike kentering. E. Fichard en Jan van Bruggen gingen reeds in nieuwe richting, naar Ampie van Jochem van Bruggen (1924) werd ‘die eerste lewende mens in die roman’. Tegelijk bracht Langenhoven ‘die betogende en wysgerige prosa op 'n hoër plan.’ | |
[pagina 92]
| |
Na een hoofdstuk van E.C. Pienaar over het propaganda-werk ‘in die suide’ en van C.W.M. du Toit over de bijbelvertaling, sluit J.R.L. van Bruggen zick aan bij het bovengenoemde betoog van Schoonees, in een hoofdstuk over Die jonger generasie in ons digkuns. Ook hier wordt gewezen op de snelle ontwikkeling: na de vaderlandse, de huiselike, de humoristiese dichtkunst van de ouderen, komt in de jongere dichtkunst een moderne geest. De verzen van C.M. van de Heever, A.G. Visser, Van Bruggen worden als voorbeelden aangehaald. ‘Die Afrikaners wat teenswoordig sing is in baie opsigte opregte kinders van hul eeu. In alles wat kulle besing bespeur ons 'n sterk persoonlike klank. Dit sou derhalwe vreemd wees as hierdie ontluikende persoonlikheidsgevoel nie die tydgees se rebellie teen oorgeërfde vorms en dogmas sou deel nie.’ Voor wie dit betreurt, geeft de schrijver als troost: ‘Ons geestelike lewe is diep en ondoorgrondelik, en vatbaar vir ongedroomde moontlikhede.’ Goed gezien is het, een vierde afdeling te bestemmen voor Taalkwessies, om te bewijzen dat de Afrikaner ook wetenschappelike taalstudie op prijs stelt. T.H. le Roux behandelt Die geskiedenis van die Afrikaanse spelling, A.C. Bouman de Fleksie- en defleksie-verschynsels in Afrikaans, S.P.E. Boshoff de totstandkoming van 'n Standaardwoordeboek van Afrikaans, waaronder Prof. J.J. Smith zijn schouders gezet heeft, en ten slotte J.J. le Roux de Ismes in Afrikaans. Een laatste afdeling brengt, met propagandistiese bedoeling, een Lys van boeke in Afrikaans en van Boeke en geskrifte oor Afrikaans, waarbij de jaartallen eigenlik niet hadden mogen ontbreken. Dit overzicht zal voldoende zijn om de blijvende waarde aan te tonen van dit verzamelwerk, er bij weifelende Nederlanders de overtuiging te vestigen dat het Afrikaans mondig geworden is. C.G.N. de Vooys. |
|