talentvolle leerling in de dichtkunst ook een leerling van Vondel blijkt te zijn. In biezonderheden maken we verder kennis met de weinig bekende kring van Rotterdammers, met wie Dullaart omgegaan heeft. De bespreking van de voornaamste Lof- en grafdiohten en Mengeldichten, doet ons zijn omgeving, zijn lektuur, zijn belangstelling nog beter kennen. In het tijdperk van ‘hoogste bloei’ schreef hij o.a. zijn Rouwklacht van den H. Apostel Petrus en de bekende Christus-sonnetten. Een hoofdstukje over de Waardeering besluit dit boek.
Tot die waardering, ingeleid door Albert Verwey en Mej. Dr. Ruys, zal Wille's degelike studie ongetwijfeld bijdragen. Al hebben goede verzen, als Dullaart schreef, absolute schoonheidswaarde, voor een volledige waardering van zijn eigenaardige dichterfiguur is het nodig dat hij voor ons gaat leven in zijn eigen omgeving, die tot nu toe te zeer in het duister bleef. Een andere verdienste is de zorgvuldige uitgave van deze niet gemakkelik toegankelike teksten. Met juist inzicht zijn alle ongewone woorden en afwijkende betekenissen verklaard, waar de moderne lezer òf struikelen òf overheen glijden zou. Onder de illustraties vindt men het jeugdportret van de dichter, door De Koning, en een goed staal van zijn schilderkunst, de ‘Urinedokter’, waarin Wille een zelfportret meent te herkennen.
C.d.V.