Een misplaatst archaïsme bij Potgieter.
Terwey (Taal en Letteren II) heeft er op gewezen, hoe zonderling Potgieter het verkeerd begrepen oude woord passedijsjen te pas bracht. Hetzelfde geldt voor het woord scheppertjen in de Liedekens van Bontekoe (‘zij tastten ten scheppertrjens’) dat blijkbaar als ‘hoosvat’ wordt gebruikt. Maar scheppertjens zijn roeispanen; zie Busken Huet: Lit. Fant. en Kritieken V, 112 de aanhaling uit het (fiktieve) Dagboek van Gerrit Verbeet:
Doe ik nu in de naamiddag om drie uuren weder van de Negory Cayn vertrokken was, op hebbende 36 Roeyers, of gelyk men ze daar noemt, Scheppers, alzoo zy met korte roeispaanen het Vaartuig voortstuuwen .... Zie ook Nedl. Wb. XIV, 463, A, 2: schepper: iemand die met een pagaai roeit, met een citaat uit Valentijn O.I. II, l, 182b. G.E.