De Nieuwe Taalgids. Jaargang 19
(1925)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Het grammaticaal systeem van Jespersen. Otto Jespersen, The Philosophy of Grammar. Londen en New-York, 1924.Onverwacht komt dit nieuwe boek van Jespersen niet. De schrijver zelf heeft het reeds meermalen aangekondigd. Alleen de titel, waaronder het verschijnen zou, was nog onzeker. Die titel is enigszins verrassend, maar hoeft niet de huivering te wekken, die men bij het woord ‘philosophie’ in de titel van een nederlands of duits taalkundig werk allicht zou krijgen. Als het boek in het Duits verschenen was, zou het woord, Philosophie wel achterwege zijn gebleven. Of het ook in het Engels niet enigszins ‘apart’ zal aandoen? Jespersen maakt er trouwens in het voorbericht een beetje excuus voor. Het woord is hier gebruikt in een zin, waarin land- en vakgenoten van de schrijver het wel meer gebruikenGa naar voetnoot1), nl. die van ‘grondbeginselen, prinzipienlehre’ of wat voor bescheiden termen men in het Nederlands of Duits gebruiken zou. Wie niet wijsgerig onderlegd is, kan gerust zijn: de ‘philosophie’, die hij hier vindt, is van een zeer positivistiese soort, verlaat nergens de vaste grond der simpele feiten. Men kan de algemene ‘richting’ van het werk enigermate karakteriseren door te zeggen, dat het zich welbewust onderscheidt enerzijds van de historiese behandeling der dingen, anderzijds van de psychologiese. Zonder evenwel tegenover een van beide veroordelend of antitheties te staan. Deze Philosophy wil de grammaticale feiten, in de eerste plaats van de levende talen, van het standpunt der logica bezienGa naar voetnoot2). Dat zal velen genoegen doen, die het woord ‘logica’ | |
[pagina 114]
| |
niet meer durfden gebruiken als het over kwesties van taal ging en die, psychologies gevormd, of niet - veelal niet - toch bij gelegenheid van de ‘psychologiese achtergrond’ der dingen meenden te moeten gewagen. En konden ze de arendsvlucht der werkelike taalpsychologen soms niet volgen zonder duizelig te worden, dan ontveinsden ze zich dat gevoel om niet voor zwak of ongeschikt te worden aangezien. Dezulken komen bij de lezing van Philosophy in aanraking met een meester weliswaar, maar toch een meester op wapenen die zijzelf in alle bescheidenheid, ook hanteren. De grammatica's hadden het er met hun enghartige logica wel wat naar gemaakt, dat het woord ‘logica’ contrabande werd. Ook is het heel goed te begrijpen, dat tegenover de historiese grammatica, die het wisselende en vloeiende en betrekkelike van alle grenzen deed beseffen, de vroegere grammatica's met hun te absolute toon in discrediet geraakten. Zodat velen te werk gingen alsof een taalverschijnsel alleen dán goed verklaard en begrepen was wanneer men de ontwikkelingsgeschiedenis ervan kon schetsen. Jespersen's Philosophy wil descriptief zijn, gaat van het hedendaagse uit en tracht dit uit zichzelf en om zichzelf te begrijpen. Net als de oude grammatica deed, maar toch ook wel een beetje anders. Veel van wat we in dit boek lezen, had de schrijver, soms uitvoeriger, soms beknopter, al vroeger uiteengezet, daarbij meestal verwijzend naar de meer samenhangende behandeling in het boek dat komen zou en dat er nu is. Zo b.v. in Sprogets Logik (1913), in De to hovedarter av grammattiske forbindelserGa naar voetnoot1) (1921) en in het 2e deel van de Modern English Grammar (1913, onveranderde herdruk 1922), dat tevens een voorbeeld is van een grammatica, d.w.z. voorlopig alleen een deel der syntaxis, ingericht naar de principes die in het boek van 1924 worden uiteengezet. Dit laatste kiest trouwens ook bij voorkeur, zijn voorbeelden uit het Engels en demonstreert de grammatiese beginselen op die taal. Steeds echter worden andere europese en niet-europese talen vergeleken. De eerste hoofdstukken van Philosophy palen het veld, af, dat de grammatica bewerken moet, allereerst tegen dat van de lexicologie. Hierbij blijkt nogal eens - wat niet anders te ver- | |
[pagina 115]
| |
wachten was - dat beide branches ‘in some respects overlap and, deal with the same facts’. Een aardige opmerking is, dat de opsomming der telwoorden, die men gewoonlik in grammatica's aantreft, eigenlik niet daar, maar bij de lexicologie tuishoort. Jespersen neemt met Sweet aan dat de ‘dictionary’ of ‘lexicology’ speciale taalfeiten behandelt, terwijl de grammatica algemene eigenaardigheden bespreekt. De semantiek raakt in het gedrang. Jespersen erkent dat deze branche der linguistiek zich bezighoudt met classificatie en systematisering van betekenissen en betekeniswijzigingen, zodat ze dus ‘algemene’ en niet ‘speciale’ feiten kan geacht worden te behandelen. Daar het echter geen gewoonte is, semantiek bij de grammatica te nemen (Nyrops Grammaire historique de la langue française vormt een eminente uitzondering, vgl. De Vooys, N.T. XIV, 273), acht J. zich ‘excused if (he) leave(s) semantics out of consideration’. Voor een zo onafhankelik man-van-wetenschap als Jespersen een meer handig dan overtuigend argument. Na enige opmerkingen over de plaats en behandeling der klanken komt hij dan tot wat naar algemene opvatting het eigenlike van de grammatica is. Hij critiseert de gangbare indeling in 1. morphologie, 2. woordvorming, 3. syntaxis, en geeft zelf een nieuw indelingsprincipe, een principe dat hij ook in vroegere werken en voor andere takken der linguistiek heeft ontwikkeld: Bij elke taaluiting is te onderscheiden de uiterlike, (ontward) vorm en de ‘innerlike’ (inward) functie of betekenis. Met de neiging tot algebraïes uitziende formules, die Jespersens exacte geest meer vertoont, stelt hij deze twee zijden voor door de letters resp. O en I. In het eerste deel nu van de grammatica begint hij met het uiterlike, de vorm, en gaat dan de betekenis of functie daarvan onderzoeken: O → I. In het tweede deel gaat hij uit van betekenis of functie (I) en vraagt naar de formele uitdrukking (O) hiervan: I → O. Dit eerste deel (O → I) noemt Jespersen morphologie, het tweede (I → O) syntaxis. In Philosophy of Grammar nu wordt hoofdzakelik uitgewerkt wat Jespersen syntaxis noemt. Over de morphologie geeft het slechts enkele aanduidingen, daarbij vooruitlopend op een nog te verschijnen deel van de Mod. Engl. Gramm., dat over ‘Morphology’ zal handelen. De povere behandeling van dit onderdeel in het grote werk, dat door titel en opzet belooft, het hele domein der grammatica te omvatten, stelt wel teleur. De korte aanduidingen tonen juist genoeg van de eigenaardige | |
[pagina 116]
| |
inzichten, die Jespersen op dit punt heeft, om het verlangen naar bredere uiteenzetting en illustrering daarvan te wekken. Vooral zou het de moeite waard zijn dezelfde punten eens naast elkaar behandeld te zien èn in de syntaxis èn in de morphologie (want zulk een dubbele behandeling is natuurlik onvermijdelik), elk onder hun eigen gezichtshoek. Zodoende zou men wellicht een mening kunnen vormen over de practiese bruikbaarheid van J.'s systeem ook voor grammatica's met bescheidener doel. Het schijnt evenwel, dat we hiermee zullen moeten wachten tot we die beginselen toegepast kunnen zien in de ‘Morphology’ van de M EG. Intussen geef ik hier in 't kort weer wat Philosophy ons daaromtrent voorspelt. Het eerste gedeelte zal spreken over ‘Word Elements’, b.v. uitgangen, prae- en suffixen, vocaalveranderingen als in feet-foot, feed-food. Het tweede over ‘Words’, d.w.z. de z.g. grammaticale woorden, zoals voornaamwoorden, hulpwerkwoorden, proposities, natuurlik in zoverre zij werkelik tot de grammatica horen, dus ‘general expressions’ zijn. Het derde deel, ‘Combination of Words’ zal de woordvolgorde en de grammaticale betekenis daarvan behandelen. - Men ziet uit deze zeer onvolledige schets al, dat J. veel onder morphologie zal laten vallen, wat men gewoon is tot woordvorming of syntaxis te rekenen. Het andere deel der grammatica (I → O) is dan de syntaxis. Leerzaam en nog niet overbodig is het betoog, dat men vooral niet moet trachten in de grammatica van een levende taal al de categorieën terug te vinden, die de latijnse grammatica kende. Alleen die categorieën zal men moeten erkennen, die in die taal formele, dus morphologiese, uitdrukking gevonden hebben. Morphologies natuurlik naar Jespersens opvatting: in de vorm van het afzonderlike woord òf in de rangschikking der woorden. Universeel, voor alle talen geldend, zijn dus de syntactiese categorieën geenszins. Eerder zou men universeel kunnen achten wat Jespersen noemt ‘notional categories’. Hij maakt nl. onderscheid tussen die categorieën, die grammaties zichtbaar worden, en die welke wel in de geest van de sprekers (als ‘notie’) aanwezig zijn, maar in de taal geen formele uiting hebben. Zo kan men b.v. veilig aannemen, dat alle mensen de categorie ‘sexe’ hebben, maar lang niet alle talen kennen het (altans gedeeltelik) daarmee parallel lopende ‘grammaties geslacht’ van de indogermaanse talen. Of, in Jespersens terminologie gezegd: de ‘notional cate- | |
[pagina 117]
| |
gory’ sex is algemeen, de grammatiese categorie gender niet. Met opzet zoekt J. nl. naar aparte termen voor beide, om verwarring te voorkomen. Zo b.v. houdt hij streng uiteen time voor de noties van tijdsverhoudingen, b.v. verleden, nu en toekomst, naast tense voor de grammatiese ‘tijden’Ga naar voetnoot1). - Deze onderscheiding tussen ‘notional’ en ‘grammatical.’ of ‘syntactical categories’ keert bij de alfzonderlike bespreking der verschillende categorieën telkens terug en draagt herhaaldelik tot zuivering der begrippen bij. Zoals gezegd, werkt de Philosophy de verschillende onderdelen der ‘syntaxis’ nader uit. Als begin daarvan behandelen Hfdst. IV-VI de ‘parts of speech’, de indeling der woorden in ‘woordsoorten’ of ‘rededelen’. Korte pittige definities ontbreken hierbij meestal: de schrijver heeft de overtuiging, dat het niet mogelik is een indeling te baseren op ‘short and easily applicable definitions’. Bij het elementaire taalonderwijs vooral acht hij definities, ‘which say so little though seeming to say so much’, van weinig practies nut. Deze wijze van doen zal wellicht bij sommige lezers geen volkomen instemming vinden. Want wie de beschouwingen over pronomina b.v. doorleest, die krijgt op de vraag: ‘wat is een pronomen?’ geen antwoord, ten minste niet in de vorm van een beknopte omschrijving. Jespersen geeft slechts kritiek op definities door anderen gegeven en doet verder niets anders dan het goed recht der pronomina als afzonderlike woordsoort handhaven, rangschikt zelfs woorden in deze klasse, die gewoonlik niet daarbij gerekend worden, b.v. de telwoorden; aan de andere kant voorkomt hij te grote uitbreiding van de groep door te wijzen op formele kenmerken, die de pronomina in allerlei talen scherp aftekenen tegen andere woordklassen. Toch zal ieder erkennen, dat een uiteenzetting als die over het verschil tussen ‘proper names’ en ‘common names’ uitnemend het vlottende van alle grenzen laat zien: het verschil is er een van graad: de eigennamen zijn specialer, d.w.z. specialiseren meer, zijn op een minder aantal individuen van toepassing dan de soortnamen. Op dezelfde wijze wordt het verschil | |
[pagina 118]
| |
tussen substantieven en adjectieven meer benaderd dan vastgelegd: ook hier een verschil in ‘speciaalheid’. Inzicht in de werkelikheid zonder vast te stellen grenzen geeft deze manier van doen stellig meer dan de zwaarwichtig-strenge definitie, die ten slotte blijkt òf te veel òf te weinig gevallen te omvatten. In het algemeen wil Jespersen de oude indeling met bijbehorende termen in ere laten. Alleen wil hij onder de naam partikel samenvatten wat men pleegt te onderscheiden als adverbium, praepositie, confunctie en interjectie. Een zeer belangrijke plaats wordt ingenomen door de beschouwingen van de auteur over de drie rangen: hfdst. VII-X. Deze rangorde was ook al ontwikkeld in Sprogets Logik en M EG II, en is in dit tijdschrift (XVII, 16) kort gerefereerd door Dr. Schönfeld. In de verbinding extremely hot weather drukt weather het hoofdbegrip uit, is het primaire woord; hot, bepaling bij weather, het secundaire; extremely, bepaling bij hot, het tertiaire. Het is verder mogelik, dat dit tertiaire woord weer door een quaternair bepaald wordt, enz., maar een aparte naam voor die woorden van nog lagere ‘rang’ is niet nodig, omdat ze practies in geen enkel opzicht van tertiaire verschillen. Vergelijkt men nu de woordverbinding a furiously barking dog met the dog barks furiously, dan merkt men in deze laatste terstond dezelfde rangorde op. Toch is er tussen die beide ook een kenmerkend, verschil. Verbindingen van de eerste soort duidt de schrijver nu aan met de naam junctie, de andere met nexus. Secundaire woorden in een functie en een nexus heten resp. adjunct en adnex. Voor tertiaire woorden kan in beide verbindingen de term subjunct dienen. Natuurlik kunnen ook groepen van woorden, die onderling in rangverhouding staan, als geheel met andere woorden of woordgroepen weer een functie of nexus vormen. Evenzo gehele zinnen. Men kan opmerken, dat bepaalde woordsoorten een voorkeur hebben voor een bepaalde rang. Zo is een substantief meestal een ‘primary’, een verbum finitum meestal een ‘secondary’. Toch heeft Jespersens rangorde naast de indeling in woordsoorten recht van bestaan. In veel gevalen komen wel de drie rangen der functie overeen met substantief, adjectief en adverbium, maar wanneer de gangbare grammatica de verschillende verhoudingen, die zich kunnen voordoen, moet benoemen, komt zij tot verwarrende en onhandige termen. Om één voorbeeld te | |
[pagina 119]
| |
noemen. Men spreekt van London in the London papers als een ‘adjective-equivalent’, en noemt poor in the poor ‘zelfstandig gebruikt adjectief’ of wel ‘noun-equivalent’. Dus, concludeert Jespersen, is in the London poor het substantief adjectivies gebruikt en het adjectief substantivies. Het is duidelik, dat vooral in een taal als het Engels, waar weinig formele verschillen tussen woordsoorten meer bestaan, de rang-indeling vergemakkelikend, en verhelderend kan zijn. Aan de uiteenzetting van de drie rangen sluit de bespreking van subject en praedicaat, en van subject en object rechtstreeks aan. Bij de kwestie van het subject laat Jespersen het z.g. ‘logies’ of ‘psychologies onderwerp’ geheel rusten, en spreekt alleen over het grammaticale. Hij geeft de schuld van al de moeite, die men zich over deze onderscheiding gegeven heeft, aan de dubbelzinnigheid van het woord subject. Behalve een grammatiese term kan dit nl. ook zijn het woord voor ‘het behandelde, besprokene’. (In het Nederlands dezelfde dubbelzinnigheid bij onderwerp, veel minder bij subject). Na deze beperking, met behoud van de overgeleverde namen, van ‘subject’ en ‘praedicaat’ tot grammaties subj. en praed. komt J. dan tot de conclusie, dat het subject specialer is dan het praedicaat. Zulks natuurlik in aansluiting met wat gezegd is over de drie rangen en over het verschil, tussen substantief en adjectief. De opvatting omtrent subject en praedicaat wordt getoetst in het enige geval, waarin twijfel over het grammaties subject mogelik is, nl. dat twee substantieven door de copula verbonden zijn, als b.v. de dief is een lafaard, mijn vader was rechter. Ook in zulke zinnen gaat het criterium op. Uit het hoofdstuk over het object noem ik hier alleen de behandeling van het z.g. datief- en accusatief-object, het ‘meewerkend’ en ‘lijdend voorwerp’. J. komt tot de conclusie, dat tussen deze beide (in het Engels) geen ‘notional’ verschil meer is, doch alleen een syntacties. In de nu volgende hoofdstukken bespreekt de auteur achtereenvolgens de syntactiese categorieën, die hij erkent, nader als: getal, casus, persoon, gender, enz. Het is ondoenlik en onwenselik uit de rijke inhoud van deze talrijke hoofdstukken een soort excerpt te geven. Even onmogelik is het om hier en daar met de schrijver in debat te treden, zonder over bepaalde punten onevenredig uitvoerig te worden. Daarom licht ik er telkens maar iets uit dat mij verrassend of karakteristiek toeschijnt, om zo | |
[pagina 120]
| |
enigszins een indruk te geven van de veelheid der dingen die behandeld worden en de wijze waarop. Hfdst. XIII heeft het voornamelik over casus in het Engels en komt tot het resultaat dat tussen datief en accusatief geen verschil is; evenmin kan men spreken over een verschil tussen de nominatief en de casus obliqui, hoewel dat bij de pronomina wel bestaat. Prepositional groups moeten streng van naamvallen worden onderscheiden. Hfdst. XIV en XV geven onder getal allerlei wat men daar gewoonlik niet vindt. Hierbij komen b.v. ter sprake de collectiva, welke term J. alleen wil gebruiken voor woorden, die een meervoudig begrip uitdrukken, terwijl hij woorden als b.v. kaas, zilver; succes, muziek, rechtvaardigheid, bewondering, die ‘do not call up the idea of some definite thing with a certain shape or precise limit’, mass-words wil noemen. - Verder komt de auteur bij de behandeling van ‘number in secondary words’, zoals verba, adjectiva, dus de ‘congruentie’ met het substantief, op zijn lievelingsdenkbeeld: de progress in language. Congruentie is ouderwets en lastig: afschaffing daarvan is weggooien, van ballast. Bij de personen leuke kritiek op de veel gebruikte definitie van de 3e persoon als die ‘waarover gesproken wordt’, want in een zin als ik ben ziek wordt er over ik gesproken. Het enig juiste is dus: de 3e persoon is nòch spreker, nòch toegesprokene. Op het verschil tussen time en tense wees ik boven al. Ik neem uit de twee interessante hoofdstukken die hierover handelen, alleen over Jespersens waarschuwing om voor de tijden, die door hulpwerkwoorden worden aangeduid, toch niet door dik en dun namen van tempora uit de latijnse grammativa te willen handhaven. - Bij de participia is er in het Engels (en veel meer moderne talen) geen reden om onderscheid te maken tussen ‘verleden’ en ‘tegenwoordige’: beide kunnen èn het een en het ander zijn. - Uit de behandeling van aspect citeer ik de behartigenswaardige opmerking, dat men de term perfectief liever niet voor andere dan de slaviese talen moest gebruiken. Zoals het nu staat, wordt onder die term allerlei verstaan: het is wenselik zich in ieder geval af te vragen wat men precies bedoelt, en dat in de terminologie uit te drukken. In Hfdst. XXII, handelend over ‘Classification of Utterances’ komt de volgende definitie (ditmaal werkelik een definitie) van de zin voor: ‘a sentence is a (relatively) complete and | |
[pagina 121]
| |
independent human utterance’. De volledigheid en onafhankelikheid blijkt dan daaruit dat zo'n uiting op zichzelf alleen kan staan. De z.g. ‘bijzinnen’ zijn dus volgens deze definitie geen zinnen. Hierbij is ‘zin’ bedoeld als ‘notional category’: generlei grammatiese vorm is noodzakelik, al zal dan door de macht der analogie gewoonlik wel een bepaalde inrichting van de zin normaal worden. Hierna volgen nog een hoofdstuk over modi en een over negatie, dit laatste een gecomprimeerde heruitgave van het vroeger afzonderlik verschenen geschrift Negation in English and Other Languages. En als ik alleen maar in titels van hoofdstukken naar volledigheid wilde streven, had ik ook moeten noemen een over directe en indirecte rede en een over comparatie. Maar dit nieuwe boek van Jespersen zal evenals zijn voorgangers, wel vele en dankbare lezers vinden. Mijn doel is niet de lezing voor deze en gene overbodig te maken, maar zo mogelik tot vermeerdering van het aantal lezers mee te werken.
Jespersen verstaat de kunst als weinig anderen om over moeilike onderwerpen te spreken zonder zwaar van stijl te worden. Onwillekeurig vergelijkt men wel eens met Pauls Prinzipien der Sprachgeschichte, een boek met andere bedoeling, zoals de titel al aanduidt, maar dat toch niet zelden dezelfde kwesties behandelt als Jespersens Philosophy. Wat een verschil tussen Pauls vermoeiende, zwaar ploegende betogen en Jespersens bijna causerende luchtigheid. En toch kan men niet zeggen dat de een degeliker, de ander oppervlakkiger is. Het is werkelik geen verschil in gehalte. Men moet erkennen dat Jespersen, verduidelikend meer dan definiërend, benaderend meer dan bepalend, op veel punten groter helderheid brengt. Vooral voor talrijke treffend juiste opmerkingen in détail moeten wij hem dankbaar zijn. Evenzo geeft zijn practiese zin vaak een goede indeling of een gemakkelike terminologie. Er blijven echter ook genoeg grammatiese onderscheidingen, waarover het laatste woord. door Jespersen niet gesproken is. In het biezonder de afbakening van morphologie en syntaxis zal wel niet zomaar worden aanvaard. Hoezeer men ook alle waardering kan hebben voor de behandeling van wat J. tot het gebied der syntaxis rekent. De manieren waarop de syntaxis tot nu toe behandeld wordt, zijn doorgaans niet zo bevre- | |
[pagina 122]
| |
digend en systematies, dat men niet het goed recht van een nieuwe methode zou erkennen. Anders staat het met de morphologie. Afgezien van de afgrenzing van dit terrein tegen de syntaxis, eist J.'s interne behandeling van de morphologie zelf offers, die velen node zullen brengen. Paradigma's van werkwoorden, van substantieven, worden nl. hieruit verbannen. ‘For learners’ (p. 44) kunnen ze wellicht enig nut hebben en de auteur zou er dan in een aanhangsel een plaats voor willen inruimen. Maar in een doordacht grammaties systeem horen ze niet tuis. Nu zijn er grammatica's genoeg, die wetenschappelik willen zijn en toch als leer- en handboek dienen. ‘For learners’ dus, maar zulke leerlingen, die al wat taalstudie gewend zijn. Deze zullen toch, wanneer ze een wetenschappelike grammatica opslaan om daaruit b.v. Litaus te bestuderen, niet gaarne missen de paradigma's van werkwoorden en substantieven, eventueel in klassen ingedeeld, met uitzonderingen erbij vermeld enz. Jespersen moge zo'n verzamelparadigma ongrammaties noemen, ‘as it brings together, not the same forms, but different forms of the same word’: een paradigma is het type van morphologiese eigenaardigheden, die op dezelfde wijze bij een groter of kleiner aantal woorden van dezelfde soort op gelijke wijze voorkomen. Het paradigma dient zodoende om iets algemeens te verduideliken en kan ook volgens Jespersens zienswijze tot de grammatica worden gerekend. Daar nu vaak niet uit te maken zal zijn of een grammaties handboek helemaal niet meer of nog wel mede voor ‘learners’ bestemd is, zullen de paradigma's niet gauw hun voorname plaats verliezen. Hoe rijker van vormen de taal is, hoe geringer de kans daarop. Eerder zou men dus Jespersen willen navolgen in die gevallen waar kennis van de taal zonder twijfel kan worden verondersteld. Bij een beschrijving van de moedertaal dan in de eerste plaats. Daarbij is het niet nodig een compromis te sluiten tussen wetenschappelik systeem en paedagogiese practijk. Maar ook in zulke grammatica's zal het moeilik vallen, bij de dubbele behandeling van veel onderwerpen (zie boven), de scheiding tussen morphologie en syntaxis aannemelik te doen blijven. Wij moeten intussen ons oordeel opschorten en afwachten hoe Jespersen zelf die moeilikheden oplost in de ‘Morphology’ van zijn M EG. Hij zal ze wel oplossen op zijn eigen persoonlike | |
[pagina 123]
| |
wijze zó, dat de ‘morphology’ naast de ‘syntax’ leerzame, onderhoudende en ‘anregende’ lectuur blijft. Daaruit volgt nog niet, dat hij navolgers zal krijgen. Men kan zijn waardering voor een methode uiten door te zeggen dat ze navolgenswaard is. Maar het hoeft geen geringer waardering te wezen, wanneer men zegt dat de navolgers wel niet talrijk zullen zijn.
Den Haag, Jan. 1925. C.B. van Haeringen. |
|