De Nieuwe Taalgids. Jaargang 18
(1924)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijdragen tot de kennis van het Goereese dialekt. (Vervolg van blz. 252.)III. Het gebruik van de nominatief-vorm ‘den’ in het Goerees.Over het gebruik van den lezen we in het Ned. Wdb. deel III kolom 2316, het volgende: ‘Bij oudere schrijvers vindt men (inzonderheid voor een klinker of h) menigmaal den voor de, vooral in de 1e nv. m. enk. In de gemeenzame spreektaal wordt den, d'n (ook in de 1e nv.) nog gebruikt in verbindingen als: den een, den ander, den hond, den ouwe, den baas, den diender, enz. Dit gebruik schijnt echter uit te sterven.’ De laatste bewering geldt alleen voor het Algemeen Beschaafd, want op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden is het gebruik van den nog steeds springlevend; in dit artikel zullen we het voor het Goerees nader nagaan. De mededeelingen van Van Weel over dit punt in ‘Het dialekt van West-Voorne’ zijn niet juist. Hij is blijkbaar verkeerd ingelicht, want noch in Goeree, noch in Ouddorp wordt den uitgesproken voor woorden, die aanvangen met g, l, r, s, z, terwijl het voor n zeer twijfelachtig is. Men zegt in het WestvoornsGa naar voetnoot1):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van al de door Van Weel gegeven woorden met dən heb ik alleen voor līepərd en gĕk wel eens een enkele maal de n gehoord. Meestal zegt men zṓzənGa naar voetnoot1) līepərd, zṑən gĕk en misschien naar analogie hiervan wel eens dən līepərd, dən gĕk. Steeds hoort men ən grṑətəepərd, ən grṓtə gek. Op grond van de uitspraak (waarnaast echter even vaak gehoord wordt = de fijt) vindt Van Weel het vermoeden gewettigd, dat ook de woorden met f eigelik tot de den-woorden zouden behoren, wat ik evenmin aanvaarden kan.
Zijn konklusie op blz. 59: In het Dialekt van West-Voorne hadden oorspronkelik alle substantiva Masc. Gen. in de Nom. Sing. het lidwoord də in de vorm də n, is daarom onjuist. Ik heb het gebruik van dən nog eens nauwkeurig nagegaan en geef allereerst een lijst van mannelike persoons en diernamen in het Goerees. Voor klinker: dən əgĕnt, naast də (de agent der bietenfabriek) en də süpəgənt (= de subagent); dən èrrəbeijər; dən ṑp (= de aap); dən ēzəl; dən (= de ouderling); dən ŏpzichter naast də poldəropzichtər; dən omrōpər (= de omroeper). Voor b: dən boer naast də zāedboer, də visboer; dən naast də , də ; dən broer, dən bīer, dən bŏk, naast də stālbŏk (= de stalknecht), maar də barbier (dit is geen volkswoord; gewoonlik zegt men də en voor: naar den barbier gaan heet het: schīerens gṓə, d.i. scherens gaan); də burgəmeestər (misschien də door de toonloze uitgang of doordat de klemtoon niet op de eerste lettergreep valt.) Voor d: dən dŏktər; dən ; dən ; dən ; dən ; dən (dijkgraaf); gewoonlik echter: də naast: 'n wildən . Voor f: də flīəmər (flemer = vleier); də (= de suffer).Voor g: de grṓətvādər; də geldzak; də gănnəvərd. Voor h: dən hīer naast də Hīerə, hoewel ook voorkomt dən Hīerə. 't Is 'n hīelən held; dən hĭngst. Maar də hṓəknecht (= de hoofdknecht); də (= de hondeslager in de kerk).Voor j: də ; də ; də jṓən (= de jongen). Voor k: də ; də kētəllăppər; də kostər; də knecht: də klèrk; də klăpzwēpər; də koejəwăchtər; də kṑpmăn; də kăptein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor l: də luijerd; də ; də(n) lompərd; də(n) līəpərd. Voor m: də măn; də ; də ; də ; də mīəstər; də masjənist; də .Voor n: də ; də nēgər; de nətṑrəs; də nṑm (= de oom). Voor p: də prins; də post. Voor r: də ; də rentmīestər; də ram. Voor s: də smid, də sikkərətṑes (= de secretaris); də slăchtər; də ; də schīerbaes; də schippər; də ; də ; də . Voor t: dən tṓərənwachtər; dən tărrīerdər; dən tŭmmermăn; dən tŏbbərd. Voor v: də veint; də vṓərmān; də vèrrəvər; də vāedər; də vrījər; də ; də vissər. Voor w: də wĕrkmăn; də wĕthouwər; də ; də . Voor z: də zeunə; də ; də(n) .Uit dit overzicht zien we nu: den voor: klinkers, b, d, h en t, terwijl voor b en h soms ook de staat. En in dit gebruik van den en de komt het Goeroes geheel en al overeen met het Ouddorps, Flakkees, Zeeuws en Beyerlands. Voor het laatste zie men Opprel § 65: ‘Voor het m. (en vr.) enkelv. is də de gewone vorm in alle naamvallen, behalve voor znw., die met een klinker, een h, b, d of t beginnen. Voor een klinker staat steeds den: in dən angst, in dən aap gelogeôrd, in dən olie, enz. Van de woorden, die met h, b, d of t beginnen, hebben sommige in alle naamvallen van het enkelvoud steeds də, andere steeds dən. Dat in het laatste geval, evenals bij de woorden die met een klinker beginnen, de welluidendheid de doorslag heeft gegeven, is op zich zelf reeds niet waarschijnlik, maar wordt bovendien weersproken door het feit, dat in het meervoud van de vorm dən geen sprake is.’ Daarna geeft Opprel een massa voorbeelden, die we nader zullen nagaan en zegt dan: ‘Naar mijn mening heelt men de vorm den als kenmerkend voor het enkelvoud nog vrij lang gevoeld en die vorm gegeneraliseerd ter wille van de welluidendheid voor alle woorden, die met een klinker beginnen. Voor de andere gevallen meen ik een grote plaats te mogen inruimen aan de vroegere geslachts-onderscheiding.’ Ik heb Opprel wat uitvoerig geciteerd, omdat ik zijn konclusie voor het Beierlands wil vergelijken met het Goerees. Voor een klinker in het Beierlands steeds den. Vgl. het Goerees: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze voorbeelden doen ons zien, dat in het Goerees voor een klinker də gezegd wordt, als het woord op een ə uitgaat, op dən als dit niet het geval is. En als we dit nagaan voor de andere den-gevallen komen we tot hetzelfde resultaat. Laten we eerst een rij woorden, die Opprel geeft, naast het Goerees zetten. In het Reierlands is de ə er niet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
də trossə (m.), dən troef (vr.), dən trui (m.), op dən trap (vr.), də treurwilgə (m.), dən tram (vr.), də trāenə (m.) naast dəm traen (vr. = de traan), də hōēve (m.). Ik meen de regel voor het gebruik van dən en də aldus te mogen formuleeren: In het Goerees komt dən alleen voor bij de woorden, die beginnen met een vokaal, h, b, d en t. Eindigen ze op ə, dan krijgen ze də, anders dən.Ga naar voetnoot1) Het eindigen der woorden op ə stempelt ze dus tot də-woordjes. Vgl. hiermee bij De Vries en Te Winkel:
Nu zijn er echter in het Goerees woorden beginnend met h, b, d en t, die geen ə hebben en toch uitsluitend də krijgen. Dit zijn vrouwelike woorden, die waarschijnlik in een oudere periode nog ə hadden, b.v. də hand, də hĕlt (= de helft), də bòət, də bŏcht, də borst, də brūd, də dṑəd (= de dood, in 't mnl. nog vr.), enz. Dat het gebruik van dən en də afhangt van de volgende klank zien we duidelik gedemonstreerd aan de volgende voorbeelden: dən , dən naast də , də , də (namen van dijken bij Goedereede). də lijn ('t is een hīele lijn = een hele toer, anders ) naast dən tramlijn (een nieuw woord).də vloer naast dən dorsvloer, dən bănk naast də zănbănk (= zandbank).
Een enkele maal schijnt het twede lid der samenstelling het lidwoord te beheersen: də hṓəknĕcht (hoofdknecht), dĕ bakkĕrs-knĕcht. Ten slotte nog een uitzonderingsgeval. Voor salm (= psalm) hoort men gewoonlik den. Das 'n mooiən salm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Meervoudsvorming.Van Weel behandelt de meervoudsvorming der Substantieven in §§ 139-150. Slechts enkele opmerkingen vinden hier nog een plaats. De Substantiva neutrius generis, die in 't meervond Alg. B. ers of eren hebben (§ 143), krijgen ers in 't Goerees of en met d-syncope (zie Franck § 179). ey - eyərs; hoen - hoendərs; kalf - kalvərs; kind - kindərs; blad - blaerən, maar ook vaak blaen, bv. (koolbladen); (suikerbietenbladeren).rad - of ; jṓən (= jongenGa naar voetnoot1) - jongərs of jongəs; klīedGa naar voetnoot2) - klīn of klījən (kleeden), naast klīrən voor kledingstukken; rund is geen dialekties woord in 't Goerees; de boer spreekt van bīest en bīestən (wel zijn gewoon rinfet (rundvet) en rinfleis (rundvlees); bīen (been) heeft alleen bīenən (in Flakkee bīəndərs): gat heeft , een enkele maal , wat Flakkees is. (ding) heeft . Een kittig is: een aardig meisje. Wat die 'n lol, is: wat hebben die meisjes een pret. wordt eveneens gebruikt voor jonge dieren: veulens, kalveren, biggen, kuikens, enz. Het Ned. Woordenboek (deel III kol. 2633), zegt dat ding minder gewoon is in toepassing op kleine huisdieren, maar in Goeree en Flakkee is dit gebruik heel gewoon, ook voor klein kind. Hoor dat 's schreeuwə, dat 's . Verder heeft het meerv. , om voorwerpen, aan te duiden. Wat rṑre (rare) binnə dat. Wīer heijə die ? (Waar haal je die dingen?).heeft het meerv. in de betekenis van maand-stonden. Ze heit de . Verder steeds of . Een mens zit gauw in (moeilike omstandigheden). 't Binnə | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
('t zijn vreemde zaken, gebeurtenissen). Vgl. ook de uitdrukking in die in de betekenis van onderwijl. Mən stongə tə en in die kwam 'n net an (Wij stonden te praten en onderwijl kwam hij net aan).Ga naar voetnoot1) Veint (vent) heeft veintən en veintərs. Spaanders is in 't Goerees en Flakkees: spṓənən. Een bos spṓənən. Het meervoud van lint is in 't Goerees lintən, maar in 't Flakkees vaak lintərs. Eveneens Flakkees zijn de meervouden stīendərs (voor stenen) en keyərs (keien). Hout heeft in 't Goerees en Flakkees vaak houtərs. Vgl. ook Opprel § 51. Hij vermeldt niet het meervoud haenders, dat op Charlois veel voorkomt, en wel analogie naar zijn zal. In § 144 geeft Van Weel, dat klīengən en alleen in 't meervoud voorkomen; het enkelvoud . (veter) is echter in 't Goerees heel gewoon. Zo ook is Goerees het enkelvoud vlṓə (vlo) naast vlṓən in 't meerv. (zie § 145, opm. 3), het meerv. grippən (greppels, zie, § 148), het meerv. tīən (tenen) naast het enkelvoud tīə (zie § 148), het meerv. gòarnettən naast 't enkv. gòarnet (garnaal, zie § 149). Opmerkelik is het meervoud van hand, rand, band, tand, enz., waarin de d wordt afgeworpen met rekking en nasalering van de klinker: hṑn, rṑn, bṑn, tṑn, enz. Het enkelvoud mṑ (mand) zal analogie naar het meervoud zijn. Hond, mond hebben hongən, mongən. Schoenmaker is in 't Goerees . (Zie Schönfeld, Hist. Gr. § 74 opm.). Eigenaardig zijn de enkelvouden ruggər en pittər, die alleen voorkomen in het bikkelspel om de boven- en onderzijde der bikkels aan duiden.Ga naar voetnoot2) De gewone woorden voor rug en put zijn anders rik en pit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Persoonlike voornaamwoorden.Het pers. voormv. van de 1e persoon meerv. luidt altijd mən. Mən gṓə (wij gaan): mən kommə (wij komen). En in de vraagvorm: gṓəmən? wimmən? (willen we?), ? (Krijgen we?) In Holland hoorde ik ook wel eens lāmə voor laten we, maar nooit de uitspraak m'n. Met nadruk de 1e pers. meerv. bedoelend, gebruikt men (vgl. 2e p. jōFelə en 3e p. meerv. heurlie of heuljə, zowel voor 't mannelik als vrouwelik meerv. (Vgl. ook het afrikaans hullə, hul < hullie). De derde en vierde naamval van de 1e pers. van het pers. voornw. is in 't Hollands mə of mij(n). In 't Goerees en Flakkees wordt steeds m'n of mien gezegd. In 't Beierlands en Charlois, evenals in 't Hollands mə of mij(n). heit 't (mən) agēvə. heit ərōpə. Dat is van mien. Hou jə van mən? Motjə hè. (Vgl. het Rotterdams Mot jə mijn hebbə?) Voor de 3e persoon zijn die vormen ən, , zən. Ik he'n , ik heb hem gezien. (Vgl. Got.ina). 't Is van , ik houə van zən. Na een voorzetsel gebruikt men vaak : Dat is van , evenals bij emphasis: Ik 't 'zeid, mar heur : Ik heb het hem gezegd, maar haar niet.F. den Eerzamen. (Wordt vervolgd). |
|