De Nieuwe Taalgids. Jaargang 18
(1924)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Bijdragen tot de kennis van het Goereese dialekt.I. Algemene opmerkingen.Van de dialekten der Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden beschreef Opprel Het Dialect van Oud-Beierland in 1896, Verschuur het Noordbevelands: ‘Klankleer van het Noord-Bevelandsch’ in 1902 en Van Weel Het Dialect van West- Voorne in 1904. Verschuur sprak in de Inleiding het voornemen uit ‘later ook de overige afdelingen van het Zeeuws te behandelen’ en is daar nog steeds aan bezig; Van Weel schreef: ‘Indien mijn beroepsbezigheden zulks toelaten, hoop ik, binnen niet al te langen tijd, ook de taal van “Overflakkee” aan een onderzoek te onderwerpen.’ Hij heeft stellig wel materiaal ter beschikking, maar tot heden is er nog niets verschenen. 't Is wel jammer, dat er over deze dialekten niet wat meer geschreven is, vooral omdat ze mijns inziens zo sterk gemoderniseerd worden. Op bijna alle eilanden is de tram gekomen, waardoor het isolement der bewoners opgeheven is. Centrale scholen - Hogere Burger- en Ambachtscholen - brengen de jeugd uit alle dorpen bijeen. De Leerplicht wet heeft de analphabeten zo goed als geheel doen verdwijnen. In elk gezin komt lektuur, al is het maar een krant. De boeren hebben zich in tal van verenigingen aaneengesloten, die weer tot grotere verenigd zijn: Centrale Boerenbonden, Veilingen, enz. Al deze faktoren werken sterk nivellerend op de dialekten. Tal van woorden, die door vroegere geslachten nog gebruikt werden, zijn nu zo goed als geheel verdwenen. Ik wijs b.v. voor het Goerees op: overroest voor gehemelte (nu. dial. verhemelte), ankleeuwe voor enkel, piezel voor bergplaats van het schoongemaakte koren (nu pakhuus), iemand onder den ‘benzel’ houden voor onder den duim, voor gezicht enz. En zo is het natuurlik ook voor de andere plaatsen. In Oudenhoorn noteerde ik van een ouderwetse boerin: de kwik van 't verke voor de nimmer in rust zijnde staart, een mooi woord naast kwikstaartje, kwikzilver en kwiek, die op eksamens nog al eens opgeld doen.Bij het schrijven over een dialekt dient men goed op de hoogte | |
[pagina 247]
| |
te zijn: men moet het zelf goed kennen of over zeer betrouwbare inlichtingen beschikken. Anders zijn fouten onvermijdelik. Zo schrijft Van Weel inzonderheid over het Ouddorps met de opmerking, dat hij zal aangeven, waar het dialekt van Goeree ervan verschilt. Maar voor wie het Goereese dialekt kent, zal het niet moeilijk vallen een menigte kleinere ol grotere tekortkomingen en vergissingen aan te wijzen. Dergelijke onnauwkeurigheden kunnen heel licht ontstaan. Als men enige jaren uit de streek weg is en dus het dialekt niet meer spreekt en hoort, is het moeilik positief te zeggen: zó is het. Ik bespreek nogal eens dialekt-kwesties met een kollega uit Schouwen en een uit Tholen, die ook al verscheidene jaren in Rotterdam zijn en die erkennen, dat ze tal van bizonderheden niet zeker meer weten. Ook heerst er in de dialekten groter verscheidenheid dan in het Algemeen Beschaafd. Zo hoort men b.v. in het Goerees voor als we nu eens ăzzəmən, dan weer azmən en nog vaker ămmən; idem voor als ik: ăzzək en ăk, voor als je: ăzjə, ăjə en ăi. In § 156, blz. 149 lezen we bij Verschuur: Of na īə, , en de ə bewaard blijft, zodat het schijnt alsof de ə krachtig versterkt is, dan wel of de ə wegblijft en de ə haar gewoon karakter behoudt, is te zeer van de eigenaardigheden der verschillende sprekers afhankelik om het onder een regel te kunnen brengen. En in de opmerking van § 68, blz. 39 bij Opprel: ‘Niet zelden gebeurt het, dat men een zelfde persoon dicht achter elkaar de sterke en de zwakke vorm van
hetzelfde werkwoord hoort bezigen’.Ga naar voetnoot1).
Het is jammer, dat de schrijvers over deze dialekten niet van dezelfde tekens voor het voorstellen der klanken gebruik gemaakt hebben. Opprel heeft er zich ongetwijfeld het gemakkelikst af gemaakt, maar toch hadden Verschuur en Van Weel zijn opmerking hebben kunnen overnemen, dat de in , , enz. de zelfde klank is als die van ee voor r in 't Alg. B., b.v. in eer, heer (bij V. en V.W. voorgesteld door īə en īe.) en de klank in, die is van oo voor r, b.v. in oor, boor (bij V. en V.W. voorgesteld door en ). Waarom heeft Van Weel, die van Verschuur's dissertatie heel wat heeft geprofiteerd, zooals bij nauwkeurige vergelijking van beider werk blijkt, niet dezelfde tekens gebruikt voor dezeflde klanken? Wel is waar is het niet
| |
[pagina 248]
| |
zo gemakkelik vast te stellen, of bepaalde klanken gelijk zijn, en zou eerst een onderzoek - fysiologies en acousties - zekerheid verschaffen, maar toch was hier m.i. meer te bereiken geweest. Ik maak hier slechts enkele opmerkingen. Van Weel stelt de klank van de klinker in ja en vader voor door āə (zie § 4), Verschuur door āo en beiden noemen die de gerekte of aangehouden korte ă. Voor het Goerees is dit niet waar en volgens door mij ingewonnen inlichtingen ook niet voor het Zeeuws. We hebben hier dezelfde klank als in Engels all, call, brought, d.i. de nauwe-geronde-beneden-achterklinker, meer met wangen- den lipronding uitgesproken. Dezelfde klank hebben ook verschillende woorden met ned. oo < au, b.v. in lopen, boom; en de holl. woorden handen, banden, tanden, anders. Van Weel neemt hiervoor het teken , b.v. , , in navolging van Verschuur. Voor het Goerees had hij met één teken kunnen volstaan. | |
II. Wanneer wordt de slot-n na de onduidelike vokaal in het Goerees gehoord?Ga naar voetnoot1)Over 't algemeen worden op de Zeeuwse eilanden en Goeree en Overflakkee veel meer n's na ə bewaard dan op de andere Zuidhollandse eilanden. (Voor de klankvoorstelling zie Van Weel). 1o. In het Goerees valt de n niet af in enkelvoudige substantieven op en, dus keukən, , , teikən, schīerbekkən, kristən, , , , ōvən, kossən (= kussen) leugən, rēgən, tṑәrәn, zēgən, hṑәren, dṑәren, kṑәren. Ook de namen der windstreken: Oәstәn, Züjən, Wĕstən, nṑrdәn. Deze regel geldt niet alleen voor Goeree, maar ook voor Flakkee en waarschijnlik voor geheel Zeeland.Ga naar voetnoot2) Als uitzonderingen geeft Verschuur meúlə (molen), vēarəkeGa naar voetnoot3) (varken) en (leidsel), die ook in 't Goerees de slot-n missen (Goerees ). Ik voeg hier nog bij, dat veulen en kuiken geen Goereese woorden zijn, (men spreekt van kăchəltjə en , in Flakkee ), dat gulden wordt uitgesproken als gŭldə, haven | |
[pagina 249]
| |
als , kluwen als . Jongen behoudt de n in de uitspraak (uitstoting van n en Ersatzdehnung). Pinksteren en Pasen worden uitgesproken als Pienkstərə en .
Evenals in het Noordbevelands hebben (peen) en tīe (teen) de oorspronkelike uitgang.
Schoen luidt in 't Goerees Ga naar voetnoot1) (op Flakkee , net als in het Noordbevelands).
Ook de n der substantievies gebruikte infinitieven wordt steeds gehoord: Het ētən is . Je hḕk niet nṑәdәg. (Je medelijden heb ik niet nodig). 't Verlangen wier mən te stərk. Zie beneden.
Op Charlois - het dialekt, dat ik dageliks hoor spreken - valt de n in de substantieven op en af, behalve in de woorden rēgən, zēgən en taikənGa naar voetnoot2). Ook de woorden hôrən, tôrən, kôrən, vôrən en dôrən houden de n, waarschijnlik door de vormen zonder svarabhahtivokaal als , enz.Ga naar voetnoot3).
2o. De substantieven op en houden in het Goerees in samenstellingen hun n. Men spreekt dus van , keukənfornuis, (wagenhuis), ,, , , rēgənboog, , enz. De uitspraak keukəmeid, keukəmūester (keukenmeester) zal wel als assimilatie te verklaren zijn. Vgl. (= tienmaal), vămən (= van mij).Eigenaardig is dṑәrәbeiә (kruisbes) naast dṑrәnbosjrә. Een uitzondering vormen ook de samenstellingen: Ṑәstәwnd, Nṑәrdәwind, enz. 3o. De meervouds-n wordt in het Goerees en Flakkees steeds gehoordGa naar voetnoot4). In Charlois is de meervouds-n der substantieven afgevallen. Ik noteerde eventjes uit een gesprek: moppə tappə, duitə hebbə, boekə kaftə, enz. Veel substantieven op ə of die vroeger ə hadden, krijgen daar in het meerv s: mandəs, gəraamtəs, beddəs, muddəs, muggəs, enz. Zie Opprel, blz. 29, § 51. | |
[pagina 250]
| |
4o. Komen de meervoudige substantieven in samengestelde wooorden voor, dan wordt de meervouds-n nooit gehoord. Vgl. deze regel met 2o. Naast koeiən dus koeiəstal, de (koeiendijk); naast paerən (meerv. van paerd) , ; naast boekən, boekəkassə, enz., enz. Voorzover ik heb kunnen nagaan is deze regel zonder uitzonderingen, en geldt hij ook voor Flakkee en het ZeeuwsGa naar voetnoot1). In en ṑәgәnblik denkt men niet aan de meervouden helden en ogen.In aansluiting bij deze regel valt op te merken dat de zogenaamde welluidendheids-n, die volgens de spelling van De Vries en Te Winkel geschreven wordt, in dit dialekt evenmin bestaat als in het Hollands-Beschaafd. Dus: hongəhok, eikəhout, , evenals in 't Hollands duivə-ei, hondəhok, enz. In het Goereese dialekt wordt vaak de ə uitgestoten, dus: , ăndei (eendenei), (hazenoor) enz.5o. Zeven en negen verliezen de n bij bijvoeglik gebruik, dus zeve meisjes, nēgə appels, voor klinkers zogoed als voor medeklinkers. Steeds wordt de n gehoord in uitdrukkingen als: mit z'n , voor z'n , ongor z'n beijən. En natuurlik ook in de zuivere meervouden: die , , enz. (zie 3o). De zelfstandig gebruikte telwoorden krijgen in 't Goerees allemaal een ə, dus īəne, twīə, , , en ook zēvənə, nēgənə. (Zie Van Weel § 173).6o. Het bijvoeglik naamwoord behoudt de oude buigings-n in dezelfde gevallen als het lidwoord (zie daarover het volgend hoofdstukje). Bij zelfstandig gebruikte bijv. naamw. in het meervoud valt de n in de uitspraak af: Èrmə in (armen en rijken); goeiə in slechtə. In 't enkelvoud krijgen lidwoord en bijv. naamw. beide n: dən of dən oustən, dən dikkən, dən schēlen, enz.De stoffelike bijv. naamw. en eigen volgen de regels der gewone adjectieven, dus den gouwən bril naast de gouwə rienk. 7o. De zwak betoonde bezittelike voornaamwoorden mən | |
[pagina 251]
| |
en zən behouden de n, dus mən boek. In Charlois en Beierland zegt men meestal mə: mə boĕk. (Zie Opprel § 61). 8o. Bij het aanwijzend voornaamwoord komt het verschil tussen 't Goerees en Oudbeierlands ook sterk uit in de zelfst. vormen: dən , dən dēzən, dən gintən naast dən dieə, den deuzə, de guntə. (Van Weel § 166 en Opprel § 62). Goerees: zeit dit in dən ṑrәn dat (deze zegt dit, de ander dat), 't Gṑәt om den . (Om geld bv.; men maakt er dan de beweging van geldtellen bij). Van nooit wat. (Van die krijg je nooit wat).9o. De slot-n van de infinitief woordt in het Goerees (en Flakkees) veel vaker gehoord dan in het Hollands. Ze wordt nooit gehoord na oen hulpwerkwoord, dus Mən zullə kommə. Hi wil schrīvə. Zə zal d'r eigə . Je lĕggə tobbə. Ook niet, als de infinitief aan 't begin van de zin staat: Zwēmme is gezond. Ētə mar, ! (Eten maar, hoor!)Ze wordt steeds uitgesproken: 1e. Wanneer de infinitief voorafgegaan wordt door het of een ander bepalend woord. Het zwĕmmən is verbō. Dat hardə sjouwen is slecht. 2e. Wanneer ze wordt voorafgegaan door te. (Vgl. Van Weel §§ 178 en 181). Zoals Van Weel daar schrijft, hebben we in het Westvoorns nog een oude gerundiumvorm, bv. tə tə lēzənə; te , enz. Zijn opmerking, dat er naast deze vormen ook te hṑərə, te lēzə, enz. voorkomen geldt in geen geval voor het Goerees en Flakkes, terwijl enkele Zeeuwse kollega's mij meedeelden, dat op Schouwen en Tholen ook steeds de n van de infinitief na te wordt gehoord. Waarschijnlik geldt deze regel voor geheel Zeeland. ‘Verba, welker stam in het dialekt niet op een konsonant uitgaat, missen de n steeds’, beweert Van Weel verder. Ook hierin vergist hij zich. De Goereeer zegt steeds: te gṑən; tə stṑən of hij gebruikt het gerundium tə gṑəne, tə . In Flakkee is het ook immer: te , te , enz.3e. In tal van uitdrukkingen. Hī is op stŭrvən dṑəd. Hī leit op stŭrvən. Hī văllən ĭn opstṑən leer jə lṑpə. Die van praetən, , enz. Van komt . | |
[pagina 252]
| |
Een enkele maal hoort men in geval 3 de n weglaten. 10o. De n in de werkwoordelike persoonsvormen meervoud wordt nooit gehoord. Mən , lṑpə, , gṑə, stṑə, enz. (Wij halen, lopen, brengen, gaan, staan, enz.). De regel geldt dus òok voor de werkwoorden op n. Daarentegen zegt men in Flakkee meestal , , enz., vooral in 't Oostelik deel.11o. De n der sterke deelwoorden wordt nooit gehoord. Ik əsprōkə, əvongə (gevonden), (gezien), (gestaan).Hī is əvallə, əgṑə (gegaan), ərē (gereden), enz. 12o. De slot-n der voorzetsels en bijwoorden wordt meestal gehoord. Hī is bōvən (= op zolder). Hī is bōvən də . Naast: van bōvən staat van ongərən, bv. də opraepə, van ongərən op. Anders meestal omlīəgə, bv. Ze weunə omlīegə (vgl. Opprel 80). Typies is de uitdrukking: məlīegen gṑə = naar beneden gaan. Hi is vṑrən, ăchtər(ən). Van vṑərən of an. Van ăchtərən of.Ik kommə mar effən of ēven ăn. Tŭssən də . Hī zit'r tussən. Binnən də pĕrkən. Hī's binnən. Tēgən dən . Ievars tēgən wēzə. Daarentegen zegt men steeds gistərə en mĕrrəgə voor gisteren en morgen naast hēdən, dialekties alleen gebruikt in op hēdən (= nu) en tot hēdan toe. Laatst is dialekties lĕst of ŏngərlĕstən. Komen ze in samenstellingen, dan houden ze vaak de n: , bōvanĭn, , , , tussəndeurə, tussənpərsoon, tussənhandəl, naast bovəmēestər, binnəvertrĕk, binnəzak, enz. Samen is altijd , ook in samenstellingen: , , enz.De wisseling van den en de bij het lidwoord zal in een afzonderlik hoofdstukje ter sprake komen. (Wordt vervolgd.) F. den Eerzamen. |
|