Junie. Een artikel van de redakteur kondigt de Jubileum-uitgave van Stijn Streuvels' Lenteleven aan.
De Gulden Passer, II. No. 1. Ferd. Donnet brengt nieuwe gegevens te voorschijn uit Un manuscrit de la chambre de rhétorique anversoise ‘De goudtbloemen’. - A. van Schevensteen schrijft Over kwakzalvers-strooibriefjes in de zestiende eeuw, een opstel dat ook uit taalkunig oogpunt van belang is.
Museum. Mei. A. Kluyver bespreekt de Einführung in die wissenschaftliche Betrachtung der Sprache van Noreen. - J.F.M. Sterck prijst de uitgave van Roemer Visscher's Brabbeling door N. van der Laan. - G. Kalff Jr. bespreekt Vermeylen's boekje Van Gezelle tot Timmermans.
Tijdschrift voor Ned. Taal en Letterkunde, XLIII, afl. 1. A.A. Verdenius spreekt, naar aanleiding van Oostmiddelnederlandse vormen als
gaedet, regendet:
Over de inclinatie in het Middelnederlandsch. Hij stelt deze verzachting van
t tot
d op één lijn met die in vormen als
gaedi < gaetji. De moeielikheid is, dat men in onzekerheid verkeert of de geïnklineerde vorm luidde
et of
het, want in het laatste geval kon de
h de verzachting verhinderen. De schr. neemt het eerste aan, en onderstelt dus ook voor het Frankies een ondere inklinatie
gaedet, maar terwijl
gaedi een moeielik oplosbare vorm geworden was, bleef een zelfstandig
et bestaan, zodat een nieuw inklinatie-type
gaetet mogelik werd, dat de verbaalvorm vertoonde zoals die ook buiten enklise voorkwam. - M.J. van der Meer behandelt, ter aanvulling van Salverda de Grave's boek de
Scherpkorte en zachtkorte o in Nederlandse woorden van Franse afkomst. Hij meent als regel gevonden te hebben ‘dat aan de scherpkorte o een Franse
en aan de zachtkorte o een Franse ou beantwoordt.’ - M.E. Kronenberg publiceert een fragment van een onuitgegeven Middelnederlands gedicht
Van den here van Valckenborch, bewaard in een waarschijnlik Antwerpse druk van ± 1510. - M. Boas vertelt biezonderheden over
C.A. Boomgaert, een vriend van Coornhert en Spieghel, wiens vertaling uit Plutarchus vóór 1612 geschreven moet zijn, en die ook behalve Cato's
Disticha een bundel
Meditatiën (1618) uitgaf. De schrijver acht het waarschijnlik dat wij aan deze Boogaert, die het eerste deel van Coornhert's werken verzamelde en inleidde (1612), ook