boven zijn gedicht: ‘de trant van Cats gevolgd’. Ook Pers schrijft soms in Catsiaanse stijl. Het embleem waarover ik sprak, stelt voor een ooievaar, hoog vliegend, boven een wolkenkrans, naar stralend licht. Uit de wolken stroomt regen. Beneden zien we een stad met poorten en torens en daarachter vlammen en rookwolken. Rondom het ovaal van de tekening lezen we: Heic tute contemnimus imbres en er boven: Wat is hier te beleven?
Pers' toelichting laten we hier in zijn geheel volgen:
Waerom de Oyevaer met dese omschrijvinge: Heic tute contemnimus imbres, uytgebeeldt is, daer van sal u de reden werden vertoont: Hier mede wordt te kennen gegeven, dat een Godtsdienstigh en vroom man, die in dese werreldt alle ramp en tegenspoet, soo van moorden, branden, rooven, verjagen, met sijne oogen moet aanschouwen, altijdt in sijne ziele den toekomenden standt der gelucksaligen overweeght, en siet wel dat hier in dese werrelt niet als drocfheydt en hertzeer is te beleven; daerom stijgt hij met sijne gedachten al veel hooger als de Sonne en Mane konnen bereycken, ja klimt soo verre, dat hij by sich selven seyt: Alhier leven wy seker, en vragen na geen storm of slagh-regen, maer soecken dat eeuwige, alwaer de vreese en alle de ongevallen deser werreldt uytgesloten zijn. Hierom seyt Petronius, dat dese vogel Pietati cultrix, of de Godsdienstighste van alle voghelen genoemt wordt, die alle des werrelts schatten verachtende, in den Hemel haer woonplaets schijnt te besitten; want sy leeft hier, als sonder haet of nijdt, niemant verkortende noch andere vogelen verongelijckende, maer wapent sich alleen tegen de snoodste, en suyvert de velden van alle schadelijcke gedierten. Soo behoort dan een wijs man niet altijdt den steen van Sysiphus te rollen, en al te veel moeyte op den hals halen, waer in hy dagh noch nacht kan rusten, maer behoort sich veel liever te laten genoegen, siende de ware ruste te gemoet, en sich wapenen tegens de snoode sonden, om Godt noch den Menschen te bedroeven.
Hier is gewoel en wildernis,
By Godt al ons verlangen is:
Wy leven hier in smert en pijn,
By Godt sal onse ruste zijn.
Alwaer de lichte Son en Phoebi guide wagen
Beschijnt het aerdtsche rond, is niet dan pijn en smart:
De pijn kan al ons vreughdt en vrolijckheyt verjagen,
En maecken onse Ziel door teghenspoedt benart.
Wat is in dit gewoel en woest gespuys der volcken
Al moeyelijck verdriet! 't is een vergramde Zee,
Waerin wy gaen te grondt, dan weder aen de wolcken,
Dan over ebb' en vloed, dan op een schorre ree.