De Nieuwe Taalgids. Jaargang 18
(1924)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Letterkundige Leesboeken. In de laatste maanden ontvingen wij niet minder dan vier uitgebreide leesboeken, bestemd voor het letterkundig onderwijs. De twaalfde druk van Nederlandsche Letterkunde, door De Groot, Leopold en Rijkens kreeg een nieuwe mederwerker in Dr. G. Kalff Jr., die naast W. Pik voor herziening en aanvulling zorgde. ‘Bij wijze van Inleiding’ werden proeven gegeven uit de Middel-nederlandse dichtkunst en uit onze eerste Renaissance-dichters. Om plaats te winnen voor de jongeren, werden enkele oudere auteurs en evenzoo de Friese dichters en schrijvers geschrapt. Overigens trachtten de schrijvers de gehele opzet en het ‘historisch-aesthetisch karakter’ van het werk te bewaren. In aansluiting bij het eerste deel van het Letterkundig Leesboek, door J.H. van den Bosch en Dr. C.G.N. de Vooys, dat reeds in 1919 gedrukt werd, verscheen een tweede deel, bewerkt door Dr. D.C. Tinbergen en Dr. C.G.N. de Vooys (einde 18de eeuw - heden). De bedoeling van de samenstellers blijkt uit deze zinnen van de Voorrede: ‘De zogenaamde volledigheid, waarnaar menige bloemlezing streeft, leidt tot versnippering, wanneer de vastgestelde omvang voor een zo groot tijdperk uiteraard beknopt is. Liever dan een lange rij van auteurs, ieder door enkele bladzijden te vertegenwoordigen, wilden wij belangrijke verschijnselen en schrijvers goed laten uitkomen. Natuurlik ontstaan daardoor “leemten”, die sommigen zullen betreuren, maar die ieder docent naar eigen behoefte door voorlezing kan aanvullen.’ | |
[pagina 153]
| |
Evenals in het eerste deel werd door afzonderlike hoofdstukjes de aandacht gevestigd op de ontwikkeling van letterkundige taal en stijl (Taal en stijl in de achttiende-eeuwsche letterkunde. - Vernieuwing van de letterkundige taal in de periode 1830-1840. - De vernieuwing van de letterkundige taal door de Nieuwe-Gidsbeweging. - De taal van de Afrikaansche letterkunde), terwijl ook de letterkundige kritiek door typerende proeven vertegenwoordigd is. Verklarende voetnoten geven zakelike en taalkundige toelichting.
Onze Letterkunde door Mej. A. Gratama, waarvan twee delen verschenen (Middeleeuwen, zeventiende en achttiende eeuw) geeft tegelijk een overzicht en een bloemlezing. Om de belangstelling te vergroten en het boek voor de leerling waarde te doen behouden, is het zó ingericht, dat het door de leerlingen zelf kan worden geïllustreerd: open gelaten bladzijden kunnen met tekeningen of ingeplakte plaatjes gevuld worden. ‘In den stijl, die zooveel mogelijk vertellend is en het op den voorgrond plaatsen van wat jonge menschen het meest interesseert, is een tweede middel gezocht, waardoor het boek een langen levensduur in de liefde der kinderen hoopt te behouden.’ Terwijl deze drie boeken bij de firma J.B. Wolters verschenen, kwam bij de firma P. Noordhoff een tweede verbeterde druk uit van D. Wouters' Neerlandia, een lijvig boekdeel dat een Litteratuur-overzicht, woordkunst en poëtica met bloemlezing geeft, en dat verlucht is met facsimilé's in kleur, reproducties van titels en getekende portretten. In deze tweede druk is ‘de afdeeling inzicht en plastiek belangrijk uitgebreid.’ Nieuw zijn ook de ‘aanwijzingen betreffende de voordracht’, die de heer B. Verhagen bij een 50-tal verzen heeft aangebracht. Alle teksten zijn overgezet in hedendaagse spelling, evenals in de eerste druk. De bewerker verdedigt deze handelwijze tegenover sommige critici, maar hij overdrijft m.i. door de bewering: ‘Slechts de toevalligheid van onbeholpen spelling heeft ons het verleden als een gesloten boek doen zien.’ Tegen modernisering van de spelling, die voor de klassieke Franse en Engelse litteratuur regel geworden is, bestaat inderdaad geen enkel principieel bezwaar. Vroeger reeds is dat op teksten van Cats, Vondel e.a. toegepast; Dr. Moller gaf een Lucifer-uitgave in vereenvoudigde spelling, waarin Vondel's taal in geen enkel opzicht geschaad werd. Toch is het gevaar niet denkbeeldig, dat de omwerking | |
[pagina 154]
| |
van de spelling taal of ritme (d.w.z. de klank) van het vers wèl aantast of tenminste bij de lezer verkeerde klankvoorstellingen wekt. Maerlant heeft niet gezegd skame en skalk, evemnin als fij en gekrij, waarnaast de uitgever twi en prisen behoudt. Erger is het gevaar van misverstand, wanneer het modern geschreven vers onwillekeurig de moderne woordbetekenis oproept, b.v. in de Wapene Martijn (blz. 268): ‘Lieve Jalob, zoo bericht mij...’, waar geen noot de lezer waarschuwt, of in het begin van de Carel ende Elegast (blz. 213): Fraaie historie..., waar ‘vraye’ de lezer dadelik de mogelikheid van een ander woord zou doen opkomen. Wie dus de spelling moderniseert, moet zich voor deze klippen wachten. Zou het intussen ook pedagogies zo verkeerd zijn, de leerling te doen gevoelen dat taal niet aan één spelling gebonden is?
Nieuwe tekstuitgaven. Als No. 9 van de reeks Nederlandsche Schrijvers (Zwolle - W.E.J. Tjeenk Willink) verschenen Fragmenten van den Roman van Walewein, naar het Handschrift uitgegeven en verklaard door Dr. G.S. Overdiep (1924). Nu de enige uitgave, van Jonckbloet (1846) niet meer binnen ieders bereik is, zal deze nauwkeurige afdruk van grote fragmenten, door aanvullende regels in verband gebracht, menigeen welkom zijn. ‘Aan den gegeven overgeleverden tekst is zoo weinig mogelijk veranderd. Leesteekens zijn alleen geplaatst, waar zij de lectuur vergemakkelijken en het karakter van het Mnl. zinsverband niet aantasten.’ Op verscheiden plaatsen heeft de uitgever door te schaarse interpunktie het verstaan, vooral voor de beginnende student, nodeloos moeielik gemaakt: zie b.v. vs. 257-265, waar tenminste vier onmisbare leestekens ontbreken. Omgekeerd staat b.v. achter vs. 769 (als drukfout waarschijnlik) een punt die de lezer in de war brengt, en door een komma vervangen zou moeten worden. Bij een herdruk is zorgvuldige herziening in dit opzicht aan te bevelen. Bij de toelichting van moeielike woorden, door aantekeningen op de rand, heeft de uitgever inderdaad met bekwame hand de voornaamste struikelblokken uit de weg geruimd, terwijl de inleiding op de voornaamste moeielikheden bij de Mnl. enclisis en syncope wijst. Wanneer de schrijver spreekt van ‘het bescheiden doel dezer uitgave’, dan hebben we niet te denken aan een vrije keuze, | |
[pagina 155]
| |
maar aan de opdracht van een uitgevers-firma, dezelfde aan wie wij de voortreffelike Zwolse Herdrukken, waaraan dit boekje uiterlik herinnert, te danken hebben. Naast de Herdrukken, waaraan zo buitengewone zorg besteed werd, vertoont de nieuwe reeks tekstuitgaven, van wetenschappelik standpunt, een bedenkelike achteruitgang, die deels te wijten is aan krisis-bezuiniging, deels aan een noodlottige konkurrentie. Bij zogenaamde ‘schooluitgaven’ mocht de prijs niet te hoog zijn, zodat een voldoend honorarium voor degelik werk niet meer mogelik was; anderzijds moest de ‘aantrekkelikheid’ verhoogd worden door kleurige omslagen, portretten, facsimilé's enz., waarbij de innerlike verzorging in de verdrukking kwam. Dat hierdoor de oppervlakkigheid èn bij docenten èn bij leerlingen in de hand gewerkt wordt, is een euvel waarop wel eens met nadruk gewezen dient te worden. Een man als Dr. Overdiep had in de reeks Zwolse Herdrukken wellicht een uitgave geleverd, die als pendant van Hettema's Reinaert-uitgave de Nederlandse filologie tot eer strekte. Nu verkleint waarschijnlik deze uitgave de mogelikheid van een volledige nieuwe, wetenschappelik toegelichte editie.
In Meulenhoff's Bibliotheek van Nederlandsche Schrijvers verscheen een Bloemlezing uit Jan Luyken's gedichten, samengesteld door W. Kramer. Een uitvoerige, goed geschreven inleiding, gegrond op degelike studie, beslaat bijna de helft van het boekje. De bloemlezing van teksten uit de verschillende bundels bevat ‘in de eerste plaats wat (de samensteller) trof door schoonheid van gedachte en expressie, voorts enkele proeven van zijn speciaal leerende verzen.’ Ook door deze keuze toont hij zich een goed kenner van Luyken's werk. De plaatjes' hebben, zoals dat gewoonlik met dit etswerk het geval is, bij de reproductie veel van hun fijnheid verloren.
Een keuze uit het werk van Joannes Stalpaert van der Wielen gaf Dr. H.H. Knippenberg in de reeks Zonnebloemboekjes (Blaricum - Uitgevers-Maatschappij ‘De Waelburgh’)Ga naar voetnoot1). Ook deze uitgever toont in een brede, leerzame inleiding (24 blz.) zijn schrijver met liefde en grondig bestudeerd te hebben. Zijn keuze moest, door de geringe omvang van dit boekje, beperkter zijn dan die van Van Vloten (1865) en van Hoogewerff (1920) | |
[pagina 156]
| |
maar terecht gaf hij ook proeven uit de geschriften van didaktiese aard, in verzen en proza, die Hoogewerff voorbijging. De verzorging en toelichting van de teksten, die bij zijn voorganger vrijwat te wensen liet, is in dit deeltje veel beter, waarbij de steun van L.C. Michels, die aan deze auteur veel studie wijdde, de uitgever te stade kwam. Of Stalpaert's dichterlike verdienste door de bloemlezer niet te hoog aangeslagen wordt, valt te betwijfelen. Er is bij hem maar al te veel kaf onder het koren. In een beknopte bloemlezing komt hij op z'n gunstigst uit, maar ook daar is het beeld van ‘stralende diamanten en briljanten, die ons tegenschitteren met wonderen gloed’ (blz. 15) niet zonder overdrijving. Naast een groot dichter als Gezelle b.v. verbleekt de kunst van deze zeventiende-eeuwer.
Een negende druk van de Esmoreit (Van alle tijden, No. 1) uitgegeven door C.G. Kaakebeen, is vermeerderd door de medewerking van een tweede uitgever, Prof. Verdeyen, die de tekst met het Hulthemse handschrift kollationneerde - een gefacsimileerde bladzijde is aan dit deeltje toegevoegd - en zijn lezing nauwkeurig verantwoordde. Blijkbaar had het voorbeeld van het Hulthemse handschrift enkele-klinker-spelling in gesloten lettergrepen. Dat wijst, volgens Verdeyen, tenminste op de 14de eeuw en op een waarschijnlike Oost-Brabantse of Limburgse afkomst. Daarbij ziet hij echter over het hoofd dat ook de Vlaams-Hollandse oorkondentaal van de 136 en 14de eeuw deze spelling kent. C.d.V. |
|