De Nieuwe Taalgids. Jaargang 18
(1924)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Kan bij onze collectiva het praedicaat meervoudig zijn?Verschil van gevoelen in 'n bepaald geval kan soms weggenomen worden door analoge gevallen in het geding te betrekken. Daarom heb ik hoop, door het volgende iets bij te dragen tot eenstemmigheid bij het beantwoorden van de vraag die hier als titel dient, mogelik zelfs van andere vragen. Ik zal eerst enige zinnen aan-halen die schijnbaar niet met het onderwerp te maken hebben. Ze zijn van tijdgenoten; men zal dus wel toestaan dat ik de vindplaatsen weglaat. ‘En het is ongetwijfeld aan dit innerlijk ontwaken, dat dit vluchtig oogenblik uit mijn leven zijn onpeilbare diepte te danken heeft en vooral ook de duurzaamheid, waarmee ze onuitwischbaar in mijn herinnering gebleven is.’ - ‘'t Verleden sterft niet. Ze blijft ook nu 'n kracht, als we ze maar eeren.’ - In deze zinnen is 'n pron. gebezigd, als aanduiding van 'n voorstelling die niet meer of nog niet in het volle licht van 't bewustzijn staat. Maar dat was het geval niet alleen met de benodigde voorstelling, doch met nog een. Duurzaamheid was pas gebruikt; deze verse voorstelling was aktiever dan het meer teruggeweken ogenblik, en z'n representant ze bezette onrechtmatig de plaats. Verleden was vervaagd toen de zin uit was; de aandacht wendde zich tot de volgende zin, en ontleende aan de daarin voorkomende substantienaam kracht het pron. Volgens 'n onderneming die tochten in de Middellandse Zee ineenzet ‘zal in dit opzicht [talenkennis] geen moeilijkheden ondervonden worden’. - 'n Geleerde van wereldnaam, geen slecht steller, schrijft: ‘zooals de toestrooming van goede buitenlandsche elementen ook in vroeger tijden ons land hebben versterkt’. 'n Ander, van niet die vermaardheid: ‘'t Overige dezer aanteekeningen zijn zeer interessant’. Weer 'n ander: ‘Geen van zijn bedienden werden er naar gevraagd’. In 'n hulpoproep konden we lezen: ‘Deze zevenjarige oorlogstijd hebben de gestellen ondermijnd’. In 'n paedolegiese verhandeling: ‘de tijd van de kinderdroomen zijn dan voorbij, naar mate de eene groep van eigenschappen meer, de andere minder tot kracht en ontwikkeling zijn gekomen’. In 'n verslag van | |
[pagina 133]
| |
de Zeeuwse landbouw: ‘De oorlogsjaren, die de tarwekultuur heeft doen toenemen’. Voorlopig eindig ik met: ‘Elke week wordt aan de inteekenaars de nieuw verschenen kaarten toege-zonden.’ Het psychies mechanisme werkt hier rechtstreeks, niet middellik door 'n bijgedachte (herkend of niet) te wekken. Dit laatste geschiedt b.v. wanneer tegen het taalgebruik in bij 'n collectivum de pl. staat. [Staat die overeenkomstig het gebruik, dan verloopt het denken niet overmechanies, zomin als b.v. in ‘Non omnis error stultitia est dicenda’.] Lichter dan anders wordt zulk 'n fout begaan, lichter ook blijft ze onopgemerkt, wanneer de uitdr. juist moet schijnen als het voorafgaande enigszins onzuiver in 't geheugen hangt. Daarbij is weer bizonder begunstigd het geval, dat het geheugen slechts iets hoeft te verliezen. Zo lees ik bij 'n schrijver bij wie het toch nog bevreemdt: ‘Men zou zelfs de vraag mogen stellen, of niet de hoog opgevoerde volmaaktheid onzer grafische middelen verslappend hebben gewerkt op de inspanning, die voor eene mauwkeurige lectuur geeischt mag worden’. Van het subj. blijkt slechts onze (zonder gen.-exponent, die licht meevervaagde) grafiese middelen herinnerd. Dit vergeten kon semanties de pl. uitlokken; het voorafgaan van 'n pl. vermag het, zoals we zagen, mechanies; voor de dubbele verzoeking kon bezwijken wie voor de enkele te sterk is. Zinnen zoals ik meermalen hoorde en las zijn: ‘Hij was een van de eersten die tot bezinning kwam’, ‘Het is een van de beste redenaars die voor dit publiek is opgetreden’. [Herhaaldelik ben ik zelfs vergast op de wending ‘Hij behoort tot een van de beste...’]. Men houdt zich er aan, dat hij was een die tot bezinning kwam, dat het een is die voor dit publiek is opgetreden. Niet zo licht zou men bezigen: ‘Hij was van de eersten die tot b. kwam’, maar gebeuren doet zoiets wel, zodat reeds aan hij was invloed is toe te schrijven, dus aan perseverantie der aanvangsvoorstelling. 'n Geval dus als ‘Het grootste deel der be-zittingen dat L. heeft nagelaten’; z.N. Taalg. 13, 255. Er zijn ongelijke uitdrukkingstypen die hetzelfde mededelen; in de ene ligt de andere opgesloten. ‘A draagt B’ en ‘B wordt door A gedragen’ zien dezelfde zaak van verschillende kant. En daar prakties veelal onverschillig is of men het een zegt of het ander, is men ook veelal zonder aandacht of zelfs gevoel voor de uitdrukkingswijs. Dit maakt weer mogelik, het ene te gebruiken waar het andere beter zou wezen. Even- | |
[pagina 134]
| |
goed als uit synonieme woorden wordt uit synonieme wendingen niet zelden 'n min gelukkige greep gedaan. Ieder vergrijpt zich nu en dan; wie weinig taalgevoel heeft doet het telkens; onder begunstigende omstandigheden overkomt dat velen. Zodat de oorspr. fout zelfs taalgebruik kan worden. (Men denke aan pseudo-pass. ‘Er werd met vlaggen gezwaaid’.) - 'n Menigte mensen is prakties ‘veel mensen’. Oorspr. zegt ‘Wij zagen daar 'n menigte mensen’ vrijwel hetzelfde als ‘Wij zagen daar 'n mensenmenigte’, met hetzelfde hier niet te onderzoeken verschil als in soortgelijke gevallen. Maar men vat het licht op = veel mensen; vooral zeker doordat het laatste veel gewoner is. Zo komt wel voor den dag, en gebruiken sommigen als regel, 'n Menigte mensen ging en naar 't feest. 'n Stap verder gaan anderen; ze zeggen: 'n Menigte gingen. En bij 't gemeenzame 'n boel mag al of niet iets volgen als mensen, het praed. is altijd pl. ['n Boel ging zou betekenen ‘heel wat dingen’.] Voelt men nl. 'n menigte, 'n Boel enz. als adjectieviese bep. bij mensen, dan is weglating van het laatste = substantivering van het eerste. Zoals naast ‘Veel mensen gingen’ staat ‘Velen gingen’, zo komt naast ‘'n Menigte mensen gingen’ te staan ‘'n Menigte gingen’. 'n Boel is vergelijkbaar met eng. people; ook dit heeft in bepaalde betekenis steeds de pl. Dgl. specialisering van de bet. in verb and met de pl. is gewestelik tot stand gekomen bij ons, uw enz. volk; het is in Gron., altans in 't westen, ‘onze onders’ en ‘ons dienst-personeel’. Bij de bespreking hiervan in Dysmelie IV 2 heb ik er op gewezen, dat bij hoeveelheidsnamen [niet als pond, maar als 'n boel = telbaar] wel vóórkomt, dat men de pl. als geheel-normaal voelt. Het bleek ons reeds, dat de sing, zelfs onmogelik kan worden. [Eigenaardig is bij 'n boel de psychologiese verbreiding. Waar nl. het woord zelf in deze bet. niet voorkomt, gebruikt men evenzo 'n bult steeds met pl.] Hoever het gebruik van de pl. gaat bij collectiva, is nog te onderzoeken. Meermalen worden vrb. gegeven als bov. voor hoeveelheidsnamen, en daarbij opgemerkt dat collectiva subj. kunnen zijn bij 'n pl. Beter schijnt in elk geval: Van coll. kan het praed. pl. zijn. Want de numerus komt primair toe aan substanties; in ‘De ridders vielen’ is en slechts congruentieverschijnsel, subjectselement in het praed. Maar ook dan wekt de formulering de indruk dat in dit opzicht onze taal nog is zoals eeuwen geleden. In werkelikheid is ze veel terughoudender dan ze was in de middeleeuwen en kort daarna. Men kan, zo nodig, vgl. | |
[pagina 135]
| |
Stoett, Mnl. Synt.Ga naar voetnoot1) § 205 [alsmede § 206 ‘Doe men die stienen (stenen) leiden’, ‘Daer omme bleven doot menich prince’, ‘Niement uter stat en conden ontfaren’ e.a.]. In 't NO schijnt men vooral raad met pl. te hebben vorbonden. Zo staat in Ordelboek van den Etstoel van Drenthe 164, ao 1490: dat verendeel wardeels (markaandeel) de raeth van Groningen van Jacob Goelekens gecofft hebben; de raeth moegen oer gelt maenen; in Stadboek v. Gron. (Oude Vaderl. Rechtsbr. I 9) o.a. p. 16 XXXIX: De raed sullen alle jaer machtich maken; p. 16, 17: alse de raed, dat verboeden hebben; 56 CLII: Were ienich man, de borgher were ende sich also tyerde, dat den rade duchte dat he siner borgherscap niet langher werdich en were, den moghen de raed syne borgherscap nemen; p. 84 CCXXXIX: so sullen de raed alle zaken rechten; 85 CCXLI: so moghen de raed dat ghebeden neder te legghen; den broke sullen de raed nemen. Hierbij luit aan het gebruik van stad Ordelboek 98, ao 1472: als de stad van Haszelt van em scriven. 'n Plur. doordat het praed. feitelik aan meer dan één toekomt (kata synesin, overoenkomstig de opvatting) staat tegen de uitdrukkingswijs in ook anders dan na coll. 'n Zeer voor-de-hand-liggende en zeer bekende onnauwkeurigheid is ‘Berend met z'n vrouw komen ook’. Maar de feitelike toedracht dat B. en z'n vrouw komen is tevens de gewone uitdrukking, zodat het zo sterk gebruik der wending tevens is toe te schrijven aan ‘B. en z'n vrouw komen ook’. Daar de pl. zelfs voor den dag komt na vader of moeder (N. Taalg. 13, 255) - ook bij 't spreken, en 't schrijven, zoals ik sedert heb opgemerkt - is hetzelfde stèllig te verwachten waar de storende uitdrukking, indien ze gezegd was, 'n onberispelike zin had gegeven. 'n Tegenhanger (waarvan ik geen vrb. vond in Mnl. Wb.) levert de Stadsrekening van Gron. van 1535/6 (Werken Hist. Gen. III 9) p. 176: Berent Jansen sulff soevende hebben... upt bolwarck arbeidet. Berent Timmerman sulff achte hebben... waeckhusen maket. Berent Jansen sulff seste hebben... verdeentGa naar voetnoot1). Andere vrb. vindt | |
[pagina 136]
| |
men van p. 172 af. - Het overgewone en maakt, dat soms pl. staat bij èn ... èn, zowel... als, noch... noch, zomin... als. Sommigen verdolen wanneer de sing, tussen de pl. moet komen. In 'n klas vonden verschillende leerlingen in 'n opstel zeer verkeerd ‘toen ze elk zijns weegs gingen’; men zei altijd huns. Dat dit alleen past en aa allen werd door hun niet aangenomen; zelfs kwam de bewering: ‘Zijns weegs zou je niet dùrven zeggen’. Volgens 'n bekende precisering der hier weersproken opvatting (ook bij Terwey) heeft 'n coll. het praed. in s. of pl. naar gelang òf de verzameling als geheel of de delen op de voorgrond gesteld worden. Maar 'n andere opvatting is oud, en minstens sedert Brill in Ndl. bekend, nl. dat de pl. staat waar regens + gen. (b.v. 'n beetje mensen) neerkomt op 'n verbinding waarin het regens door 'n bep. v. hoeveelheid is vervangen (in dezen: weinig mensen). Dat is hetzelfde als wanneer men collectiva vervangt door het enger hoeveelheidsnamen. Vgl. nog ‘Een deel der aanhangers hadden zich vereenigd’, d.i. ongeveer ‘ettelike aanhangers’. Dat men, de oude uiteenzetting verlatend, van coll. spreekt, zou doen denken dat Schimmel (ik neem het vrb. uit T.) in ‘Een vendel hellebaardiers ging vooraan’ evengoed gingen had kunnen schrijven, en dat men hoort ‘Het vee weidden, sliepen’. Juist is dat alleen voor wie bij vendel aan de getalsterkte denkt. Maar voor hem is vendel hoeveelheidsnaam; voor gewone coll. bewijst dat dus niets. Toch is ondenkbaar dat men bij deze nooit pl. zou ontmoeten, zelfs niet onder begunstigende omstandigheden. Immers ieder drukt; zich nu en dan onjuist uit, sommigen doen het telkens. Op elk gebied houdt men rekening met vergissingen. Bij het horen en bij het lezen laten ze zich twijfelvrij vaststellen. Ook konstateert ieder telkens verspreken en verschrijven in engere zin. Er is 'n onmerkbare overgang van gevallen waarbij men zich zelden verspreekt tot aardigheden die men niet zonder moeite nazegt, en die Sommigen niet vloeiend kunnen herhalen; toch is elke verspreking foutief, en kan men geen enkele notoren als feitelik taalgebruik. Want niet op de usus berust ze, niet uit de geheugeninhoud wordt ze gereproduceerd, maar in elk afzonderlik geval is ze het kersvers voortbrengsel der omstandigheden. Dat nu verspreken en verschrijven behalve foneties ook semanties 'n gewoon verschijnsel is, kan almede niet ontkend. En toch, waar het maar enigszins of zelfs volstrekt niet mogelik is schijnt tans 'n gewone opvatting: wat voor den dag komt is schier altijd juist, en wat telkens voor den dag komt, is reeds | |
[pagina 137]
| |
daarom juist. Men onderzoekt dan niet of soms telkens storende-omstandigheden aanwezig zijn, zonder dat deze geleid hebben tot veranderd taalgebruik. Is dat wèl het geval, wordt de wending voortaan geleverd door het geheugen en niet meer door 'n storende omstandigheid, dan is ze natuurlijk taalkundig juist, onaangezien haar legiese juistheid. Maar dit mag ons niet doen meedrijven met 'n geestelike stroming die het verschil tussen normaal en abnormaal wegredenoert. Congruentievormen - zoals -en in ‘De vogels floten’ - eisen niet, gelijk inhoudvoller elementen, min of meer afzonderlike aandacht van de spreker; en bij gemis aan opmerkzaamheid komt licht 'n vergissing. Het is ook overigens geen bewijs van in-gebruik-zijn, wanneer 'n wendig gehoord of gelezen wordt. Zoals we soms 'n spreekfout pas bespeuren wanneer 'n ander ons er op wijst, zo zou in veel gevallen de spreker of schrijver, er op gewezen, z'n uitdrukking als fout van 't ogenblik erkend hebben. Waar dat niet zou geschied zijn, blijft de vraag: eigenaardigheid van de persoon? of van enkelen? of van zóvelen dat het desnoods, of liefst, of stellig, eigenaardigheid van de taal is te noemen? Zei iemand herhaaldelik zinnen als ‘Het vee weiden niet meer’, dan zou men dat 'n persoonlike fout achten; ‘Het vee hun (heur) geschreeuw hield maar niet op’ is verbreider; men leest zulk 'n pron. ook, en ik zou het houden voor eigen aan 't gemeenzaam ndl.; maar in zulke zaken is nog veel te onderzoeken. De hier gewraakte bewering is dus niet te staven door enkele voorbeelden; die ontmoet men onvermijdelik. Ik zelf tekende op: ‘Een groote kudde schapen graasden op het schrale veld.’ Maar deze zin kan ontstaan wanneer vervaagt wat aan schapen voor-afgaat, zodat de overblijvende indruk ongeveer is als bij het gewone veel schapen. Aangetoond zou moeten worden, dat de wending in een of andere taalkring herhaaldelik voorkomt. Want in dat geval moet het taalgevoel zich hebben aangepast aan de wending; anders gezegd, heeft die wending 'n eigen plaats verworven in dat gevoel, en kan zich dus tonen zonder te worden ingevoerd door 'n met de zin niet gegeven gedachtenverloop. Bij zulke onderzoekingen is in 't algemeen mogelik dat het gewondene in de ogen van A genoegzaam is, in die van B niet; maar voor dit geval betwijfel ik die mogelikheid. Het schijnt mij een van die onregelmatigheden die telkens op elk gebied van het menselik doen zijn op te merken voor wie wil, afwijkingen niet slechts van het wenselike maar tevens van het gebruikelike. | |
[pagina 138]
| |
In mijn vrb. werd licht afgeweken: kudde is prakties = menigte; het plus ligt reeds in schapen. Het voorafgegane moge tevens 'n vroeger ontstane onjuiste indruk wegnemen. Kooistra en - met enige uitzondering - ik zouden nl. 'n wending die zelden voorkomt naast 'n gewone zó verklaren, dat uit de zeldzaamheid nieuwheid wordt afgeleid, en dat dan de nieuwe ontstaan wordt geacht uit de oude (als hoedanig dan die geldt welke 't meest op de nieuwe gelijkt). Mijn mening is dit. Tot oudtijds-ontbreken mag zelfs niet besloten worden indien de genetiese verklaring bevredigt; de oorzaken die tans 'n zin in de war brengen of altans wijzigen kunnen dat ook lang-geleden gedaan hebben. Toch mag men van nieuw spreken wanneer iets nieuwgeschapen is, zij het bij herhaling; z.N. Taalg. 14, 40. - Kooistra had ‘Wij worden weinig gedikteerd’ niet uit 'n gewone zin verklaard, maar uit het gevoel dat dikteren de leerlingen op dezelfde wijs treft als b.v. berispen. Ik ga mee; slechts betwijfel ik - misschien K. ook - de gebruikelikheid, het traditioneel-zijn (in elk geval: buiten 'n enge kring). Van opzettelike instemming voelde ik niet eens de wenselikheid. - Dat ‘Hij is overal naar gezocht beneden’ ontstaan is uit ‘Overal is naar hem gezocht’, beweerde geen van ons. (Waar ik 'n verklaring beproef, is die trouwens vaak uit twee zinnen.) Doch K. stelde de vraag: ‘Waarom naar gezocht, en niet als in 't eng. gezocht naar’!, en beantwoordde die m.i. onjuist. - Daar ik dus niet steeds voor 'n bevreemdende zin 'n oudere die er sterk op lijkt, zo ik die vind, als ‘vader’ aanwijs, heb ik ook niet steeds behoefte aan tussenleden, en daardoor aan 'n naam voor deze. Dat ik ze media noem, zoals N. Taalg. 16,173 gezegd wordt, moet ik weerspreken; want wie dat meent zal mij niet begrijpen. Medium heet bij mij wat ieder zo noemt: 'n genus van het verbum, het algemeenst bekend uit het Grieks. Natuurliklichtte ik dat niet toe. Het was duidelik dat ik rubriceerde, niet geneties verklaarde. De titelvraag meen ik tans zó te mogen beantwoorden. In 't algemeen hebben coll. geen praed. in de pl. Het tegengesteld gevoelen berust òf op niet-uiteenhouden van coll. en (telbare-) hoeveelheidsnamen, òf op niet-uiteenhouden van taalgewoonte en vergissing (of misschien: en persoonlike afwijking). Vindt men 'n geval waarin voor kleiner of groter kring de pl. normaal is, dan is dat vermeldenswaard.
Groningen. W. de Vreis. |
|