De Nieuwe Taalgids. Jaargang 18
(1924)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedkundig overzicht van de Klankleer in Nederland.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de vorming der klinkers zijn er 10 graden van ruimte tusschen tong en verhemelte, in deze volgorde:
De Y (IJ) wordt in Rijn- en Amstelland uitgesproken als EY (EI). Bij IE in Die krult het midden der tong zich langs het verhemelte op, en raakt in het midden, op het hoogste, het verhemelte bijna aan. Van IE af wijkt bij elken graadsovergang de naaste nadering tusschen tong en verhemelte wat achterwaarts. Dit is niet duidelijk, omdat hij later zegt: A is de krachtigst klinkende, omdat die noch door tong noch door lippen belemmerd wordt. Daaruit zou men opmaken, dat er bij dezen klank geen ‘naaste nadering’ is, maar wat moet daarvan dan terechtkomen bij de geronde klinkers (4-6)? In Klankkunde drukt hij zich duidelijker uit: In de hier gegeven volgorde wordt de doorgang steeds iets ruimer en lager. Eindelijk bij de oe komt de bepaling (= naaste nadering) achteraan de tong op het uiterste. In dezelfde volgorde heeft de tong zich steeds verwijderd van het verhemelte. Ten Kate bevestigt nog eens, wat Montanus vóór hem met nadruk verklaard had, dat EU en OE zuivere en volmaakte enkelklinkers zijn. Hij vindt dit noodig, omdat men nog steeds geneigd is, op de spelling afgaande, ze als tweeklanken te beschouwen. Omtrent U doet hij een belangrijke mededeeling: ‘Hoewel niet zonder misslag onze scherpe kort-klinkende U denzelfden naam voert als onze altoos-lang-klinkende UU, niettemin heeft onze U denzelfden stand van mond en lippen als onze EU, en is in geluid niet anders als de EU op haar kortst uitgesproken.’ Al mag dit niet geheel juist zijn, er blijkt voldoende uit, dat DUN toen hetzelfde werd uitgesproken als thans. Dezelfde conclusie mag men trekken uit zijn analyse van ui: volgens hem bestaat zij uit U (d.i. de korte van EU) + I (Y), of in phonetisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift: øi, tegenover Amman's øy. Deze twee beschrijvingen mag men als een benadering beschouwen van de twee voornaamste variëteiten, die men tegenwoordig ook hoort, n.l.: aei, aey, in lui en huis, althans zooals ik ze persoonlijk uitspreek. Wanneer men zuur, dun en deun er uit licht, omdat zij een tongstand hebben, die meer overeenkomt met dien van ie en e, en bot (door) en slót (dóóp) met elkander verwisselt, dan is de volgorde niet kwaad. Alleen schiet er dan nog over, dat de klinker in week wel anders zal geluid hebben dan in te, die in man dan in maan, en die in door dan in dood. Wat hij in Klankkunde omtrent de toonhoogte zegt, n.l. dat die in de volgorde OE, O, A, E, I toeneemt, werd ook reeds door Montanus opgemerkt (blz. 35). Zelfs wijst deze op het verschil bij medeklinkers in dit opzicht. Wat de medeklinkers betreft, tast de schrijver ook vaak mis. Van stemhebbende en stemlooze is bij hem geen sprake: zij worden alleen verdeeld in scherpe en zachte. In Klankkunde beweert hij zelfs, dat medeklinkers nooit een zangtoon kunnen aannemen, omdat de opening te nauw is, om dien door te laten (blz. 80). Volgens hem was de z vóór omstroeks een eeuw nog niet in gebruik; toch heeft Montanus haar niet alleen, maar hij zegt, dat zij (meervoud) gemeenlijk zeedens, maar door hem zeen worden genoemd. De w is bilabiaal, evenals bij al zijn voorgangers. Hij beschouwt nk als een enkelen klank: dit wisten Montanus en Amman beter. De plaatsen van de vorming der medeklinkers zijn dezelfde als thans. Alleen het gebied van de dentalen, dat beschreven wordt als van de grens der boventanden tot een weinig opwaarts naar het hooge van het verhemelte toe, wordt zeer oppervlakkig beschreven. Bij s en z, heet het, is de sluiting onvolkomen; zacht en traag bij z, sterk en snel bij s; de sissing, welke uit de openheid spruit, is nog fijner als bij f en v; en om die sissing te hulp te komen, krult men het midden der tong wat bol opwaarts. Een vooruitgang is, dat f en v tandlipletters zijn. Hij stelt voor eh te lezen che of chi in plaats van ceha. Montanus had haar reeds ech genoemd, en niet che, om haar naam met ef, es gelijkvormig te maken, en voornamelijk, omdat zij als voorletter zelden, als naletter dikwijls in onze taal gebezigd wordt. Amman ging nog een stap verder, en liet bij het noemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van alle medeklinkers den aangehechten klinker weg, zooals men tegenwoordig ook vaak doet. De slot-n in geven, menschenGa naar voetnoot1), enz. wordt in ten Kate's tijd meest overal in Holland, bij aldien haar geen klinker in het volgende woord ondervangt, in de uitspraak nagelaten. Velen nochtans onzer Nederduitsche naburen spreken haar wel uit. Wat hij ten slotte over assimilatie en de mogelijke medeklinker-verbindingen in het Nederlandsch zegt, wordt ook in ‘Spreeckonst’ behandeld, en zoo mogelijk vollediger. Wat mij eigenlijk het meest in Lambert ten Kate aantrekt, is zijn proeve (of liever twee proeven) van phonetisch letterschrift. In beide maakt hij gebruik van de volgende teekens: (boven de klinkers) lang (-), scherp ('), lang en scherp (); (boven de medeklinkers) scherp ('), neusklank (ˇ), voor- of nasissing (o), enkele tongtrilling, als bij r (.), dubbele tongtrilling, als bij l (..). In het eene stelt hij de klinkers voor door I, E, A, O, U, OE, de medeklinkers door B, V, D, I, K, H. Het andere is hetzelfde, maar in plaats van de klinkers kiest hij 1, 2, 3, 4, 5, 6, en voor de medeklinkers dezelfde cijfers, maar het onderste boven gekeerd. Hij geeft als voorbeeld een 10-regelig vers, waarvan ik de eerste vier regels overneem: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende de 18de eeuw is het na ten Kate hier te lande treurig met de phonetiek gesteld. Alle spraakkunstschrijvers zonder onderscheid verliezen zich in hoofdzaak in spelling-kwesties, hun beschrijving der spraakklankvorming is zeer gebrekkig, en zij voeren zelfs begrippen in, die door hun voorgangers reeds als foutief veroordeeld waren. Daar is b.v. in 1703 een Aanleiding tot de Nederduitsche Taal door een LiefhebberGa naar voetnoot1). De schrijver houdt er een eigen spelling op na: aangename, schone, tegenspreken, wort, onderscheit, eertijts, opgebouwt, trachten, leren, zo, handt, glori, Romeinsche. Dit is in vele opzichten aanbevelenswaardig. Wat den enkelen klinker betreft, steunt hij op het gezag van Vondel; deze oordeelt, ‘evenals eertijds wijlen de Hooggeleerde Vossius,’ deze verdubbeling, ‘een gansch ongerijmde en overtollige misspelling'’. Van des schrijvers phonetisch inzicht krijgt men een denkbeeld uit de volgende beschrijving: De c verschilt eenigszins van de k, de laatste is sterker en heeft meer kracht, en wordt daarom beter gebruikt in koning, krijg, kracht; en men hoede zich vooral, om de c ooit achter aan een woord of lettergreep te zetten, gelijk sterc, rijc. Waarom dit zulk een misdaad zou zijn, wordt niet gezegd. Overigens wordt van stem- en klankvorming met geen woord gerept. A. MoonenGa naar voetnoot2) maakt het niet beter: ‘De G, die met eenen sterken adem uit het midden van den mond omtrent het gehemelte voortkomt, heeft een blazend geluid, hetzij vóór eenen klinker, hetzij vóór eenen medeklinker eene lettergreep beginnende; gelijk in gaen, gout, gy, gloet, graeu. Wanneer zij eene lettergreep na eenen klinker besluit, of eene lettergreep begint, die eene G volgt, schijnt zij een geluit te hebben, dat, zachter dan het voorgaande, van de Franschen door gue wordt uitgedrukt; gelijk in vlag, heg, rug, waggelen, troggelen. Voor al heeft de G zulk een geluit, als zij na eene N de lettergreep eindigt; als in bang, gang, koning, wooning.’ Ook Moonen heeft zijn eigen schrijfwijze: daer, gesprooken, deeze, tusschen, beter, nootzaekelyk, de uitgangen van het lidwoord (eene, eenen). Een praktische onderscheiding, die ook thans navolging zou verdienen, maakt hij tusschen bok en stók. Verder is het eenige nieuws, dat v, w, z uitgesproken worden als ve, we, ze en dat Kaspar van den Ende, schoolmeester | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Rotterdam in de lettertafels van zijn woordenboek verzonnen heeft, de letters te noemen, al naardat zij een lettergreep beginnen of sluiten: a, b' en 'b, c' en 'c, d' en 'd, e, 'f, en f', enz. Een geheel nieuw geluid laat l'Abbé de St. Pierre hoorenGa naar voetnoot1). Het middel, dat deze leuke Fransche monnik aanbeveelt om de spellinghervorming in het Fransch ingang te doen vinden, is zoo voor de hand liggend, dat ik het, hoewel van een Franschman komende en dus niet strikt tot mijn onderwerp behoorende, den Minister van Onderwijs tot oplossing van de spellingkwestie eerbiedig ter overweging aanbeveel. Onze gemoedelijke abt zegt: ‘Le mot lentement est venu du Latin ou plutôt de l'Italien lentamente, nous ne le prononsons plus comme les Italiens, nous i prononsons deux fois la voièle Françoize an; or pourquoi ne pas écrire quelquefois, c'est-à-dire au moins de vingt fois une, le mot lantement d'une maniere reguliere pour nous acoutumer peu-à-peu à l'écrire aveq une exaqtitude parfète.’ Hij schrijft dan ook op dezelfde bladzijde, soms in denzelfden regel, genre en janre, diferante en diférente, Egipsiéns en Ejipsiens, langage en langaje, idées en idees. Later verwijt hij de grammatici, dat zij te snel te werk zijn gegaan; zij hebben den wijzen regel vergeten, dat men de algemeene fouten, die langs bijna onmerkbaren weg zijn ingeslopen, ook langs bijna onmerkbaren weg moet verbeteren: ‘il ne faut pas abandonner tout d'un coup & entierement l'uzaje abuzif lorsqu'il est universel’ en ‘il faut s'éloigner quelquefois de cet uzaje abuzif afin de rendre lui-mème peu à peu raisonable.’ Aan het einde van zijn boek heeft zijn eenigszins vage plan een meer bepaalden vorm aangenomen: ‘Il faut écrire de tems en tems le mème mot de diferentes manieres, mais avec ce temperament, que dans les livres des premiers trois ans sur vint fois, le mème mot ne sera imprimé qu'une fois regulierement & 19 fois à la maniere anciéne & vicieuze, à l'égard des seconds trois ans la proportion au lieu de rester de 19 à 1 sera de 18 à 1, dans les livres des troiziemes trois ans cette proportion sera comme de 17 à 1, & ainsi de suite.’ Verder geeft hij uitvoerige spelregels, die hier niets ter zake doen. Wat Jan van Belle in zijn twee boekenGa naar voetnoot2) schrijft, heeft niets met phonetiek te maken, zooals trouwens de titels doen ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeden. Hij wijdt een uitvoerige bespreking aan de vraag, of men ei of ey zal schrijven, spelt laaten, tweede (spreeken, deeze, eene) tegenover béter (wéder, réden), om het verschil in uitspraak aan te wijzen, en verder Engelsen, Fransen. Hij houdt zich aan de uitspraak effe, elle, emme, enz. Het laatste boek van de 18de eeuw, dat ik heb kunnen machtig worden is van Klaas StijlGa naar voetnoot1), na diens dood uitgegeven door Lambertus van Bolhuis. Ook hier in overeenstemming met den titel bijna niets over de wijzeGa naar voetnoot2) waarop de klanken gemaakt worden, doch alleen spellingzaken. Zij bepalen zich tot opmerkingen als: de klinker in dol, bot, op is dof, in pot, mol, sop helder; de eerste e in gezel is dof, de tweede is helder. Niet onaardig is het te zien, hoe zij zamen de twee partijen in den spellinghervormingsstrijd van de 20ste eeuw voorstellen: Stijl verdedigt de dubbele klinkerspelling, van Bolhuis de enkele, op ongeveer dezelfde gronden als tegenwoordig aangevoerd worden. Heel logisch zijn zij met hun beiden ook niet: ‘Eindelijk is ij niet dan ene verdubbelde i, dan mag ze ook nimmer als ei klinken, gelijk in Holland geschiedt; maar moet als ene lange i, met de Groningers en Friezen, uitgesproken worden.’ De 19de eeuw vangt aan met de Siegenbeeksche spelling. In 1805 verschijnt de spraakkunst van WeilandGa naar voetnoot3), beoordeeld en goedgekeurd door de Hoogleeraren M. Tydeman, A. Kluit en M. Siegenbeek voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Het boek wordt van staatswege uitgegeven, en de taalkundige grondstellingen aangenomen en gevolgd in alle gedrukte stukken, in alle onderwijsboeken van 's Lands wege ten dienste der scholen gepubliceerd, ‘met aanschrijving aan alle Schoolopzieners, om hun beste pogingen aan te wenden, ten einde dezelve regels en gronden alom in de scholen worden geadopteerd.’ De bedoeling was goed, en de maatregel was noodig, want ‘wie zich overtuigen wil, hoe onafhankelijk - republikeinsch zou men haast zeggen - iedereen zich in het spellen gedroeg, die werpe een blik in de groote menigte geschriften uit de voorgaande twee eeuwen; hij zal nauwelijks twee schrijvers van naam aantreffen, die over alle punten der orthographie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel eenstemmig dachten. Bijna ieder bewandelde in dezen zijn eigen wegGa naar voetnoot1).’ In aanmerking genomen, dat drie bekende Hoogleeraren den arbeid van Weiland waarmerkten, mag men met het volste recht, wat het phonetisch gedeelte betreft, het resultaat allerbedroevendst noemen. Sedert Lambert ten Kate, van wien ijverig overgeschreven wordt, is er niet de minste vooruitgang merkbaar; integendeel: eu in beuk en ie in dienst zijn weer tweeklanken geworden, bestaande uit e en u, i en e, en de ui in bruid is samengesteld uit u en i. Het verschil tusschen den klinker in dun en muur is, dat de eerste kort, de laatste lang is. De uitspraak van de z zweeft nog altijd tusschen ze en zed; ziedaar de eenige mededeeling van belang. Siegenbeek schrijft natuurlijk zelf over de zaak ookGa naar voetnoot2). De grondwet of natuurwet der spelling is: Schrijf, zooals gij spreekt. Daarin zijn echter wijzigingen noodig: ‘Rigt u in het schrijven naar de zuiverste en meest beschaafde uitspraak’. Bovendien moet men op de afleiding letten, en evenzeer op het algemeen erkend en aangenomen gebruik. Dan volgt er een ellenlang gezanik over e, ee, o, oo, enz., de medeklinkers zijn zacht en scherp, in ontvangen en ontvonken wordt niet de volle scherpte der f waargenomen, en de rest heeft voor ons doel al even weinig waarde. Jacob GrimmGa naar voetnoot3) mag, wegens den grooten invloed, dien hij hier te lande heeft gehad. niet met stilzwijgen worden voorbijgegaan. Omtrent den duur der vocalen zegt hij: stel de korte als 1, dan is de lange 2 × 1 = 2, de gebroken ½ + ½ (of ¼ + ¾, of ¾ + ¼) = 1. Oorspronkelijk waren er drie korte vocalen:
of door breking:
De I, E zijn hoog, helder, de O, U zijn laag, donker. Slechts de drie grondvocalen zijn breekbaar, en verder zijn de klinkers onderhevig aan Umlaut en Ablaut. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In kleuren uitgedrukt is A wit, I rood, U zwart, E geel, O blauw. Het boek is heel geleerd, maar van phonetiek in den modernen zin is geen sprake. Het behandelt uitsluitend den historischen overgang van den eenen klank in den anderen. De Siegenbeeksche spelling had natuurlijk haar tegenstanders. Onder hen rekende zich A. Smits, Artium DoctorGa naar voetnoot1), ‘gewezen voogd der Koninglijke Stndiën te Yperen.’ Er zijn volgens hem negen enkele stemmen (= klinkergeluiden, ter onderscheiding van klinkletters), en verder tweeklanken en articulatiën (ter onderscheiding van medeklinkerletters). In hoofdzaak volgt hij ten Kate, maar de ie van den laatste is volgens Smits een tweeklank. De harde ú, thans eu geschreven, en de oe zijn beide enkele klinkers, de eerste geeft een tusschengeluid tusschen de zachte o en de zachte u. Iets geheel nieuws is, dat hij de ú, van kúnnen hard kort noemt tegenover de zacht-korte u van dun, zullen, stukken, zuchten. De laatste stelt hij dus gelijk met de lange u van schuw. Er is verschil in uitspraak tusschen dagelijks en dagelijksch. Dit zegt trouwens ten Kate ook (zie kindsch in de transsriptie op blz. 20). Het toppunt van phonetisch inzicht wordt echter bereikt, wanneer de schrijver kans ziet er de Hebreeuwsche scheva bij te halen: ‘Men begrijpt, zó men zegt: gna, kwade, gladde, groete, slape, stomme, knage, strópe, sprake, dat men wel min gevoelig, doch natuurkundig de scheva ujtspreekt: gena, kewade, geladde, geroete, selape, setomme, kenage, seterópe, seperake: dus dat het grondwoord ten minsten zó veel natuurkundige grepen bevat, als medeklinkers.’ Ook achter een klinker; b.v.: annegesete (ng is dus twee klanken), erreneste, herrefesete voor angst, ernst, herfst. Men moet che, we, ú, oe niet noemen: ce-ha, dubbel u, e-u, o-e. De z heet ze. Zijn spelling wijkt nog al van die van Siegenbeek af, en hij geeft daarvoor uitvoerig zijn redenen op: ónderschejdene, aanhówdend, ujtgalmen, schúren (voor scheuren), zangtónen, hóren, geevt, enz. Volgt nu de groote tegenstander van Siegenbeek, n.l. BilderdijkGa naar voetnoot2). Zijn opvatting omtrent de vorming der klinkers is zeer zonderling en onjuist; maar aardig is deze opmerking: ‘Ieder vokaal heeft drie nuances: scherp, hel en dof. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zou het klinken wanneer men dit niet in acht nam in 't vers: De maandag zag de zon in nevelwolken klimmen! Men geve dit vers als een schibboleth aan den Siegenbeekschen aanhang, en zie of zy er de melody van de driederlei a in kunnen brengen, die onze vaders zoo wel wisten te doen gelden, en om welke zij zelfs de stuiting van de zelfde vokaal somtijds als een schoonheid aanwendden, als bij voorbeeld: Een kalmte, na aan vreugd; waarin wederom de driederlei a (de helle, de scherpe, en de toonlooze) eene melody maken... In de e is deze doffe klank noodwendig het zwakst; doch hij is het niet minder in de i, en machtige klinkt niet anders dan machtege, dan alleen dat de penultima met de i nog korter in de uitspraak is dan met de e. En waarom nog korter? Om dat de toonlooze i lager in de borst gemaakt wordt, en dus het ingewand-zelve geweld doet, 't geen zich tegen zulk een gedrochtelijke uitspraak als overige met scherping van de i, gevoelig verhelft.’ Tegenover dezen laatsten onzin weegt op, dat Bilderdijk de eerste is, die onderscheid maakt tusschen den klinker in sta en klank. De scheva schijnt in dien tijd bijzonder in de mode te zijn; ten minste Bilderdijk zegt er ook het zijne van: ‘Deze flaauwe vokaal (voornamelijk in de e en i op te merken) kan zoo snel uitgesproken worden dat zij niet of naauwelijks merkbaar is, en daarom in het schrijven onderdrukt wordt. Deze is de Scheva der Hebreeuwen, die inderdaad bij alle sylbe-sluitende konzonanten bestaat, en de zachtheid onzer taal in hare overgangen maakt, en zonder welke ook geene konzonant eene sylbe sluit.’ ng is gelukkig weer één klank geworden. Langs Lulofs, Sifflé, Venhorst en Weyermans, die in zijn Voorbericht erkent, slechts na te schrijven, landen wij bij BrillGa naar voetnoot1) aan, die hier te lande 40 jaar aan de spits stond, en wiens tweede boek herhaalde malen herdrukt werd. Dit was niet om zijn phonetische verdiensten, maar om zijn grammaticale en klankhistorische kennis. ‘Sedert de historisch-taalkundige onderzoekingen, vooral | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Grimm in Duitschland, is een volkomen licht voor de wetenschap der taal opgegaan’, zegt hij. Dit licht was echter niet volkomen, het scheen slechts in één richting. In 1846 verdeelt Brill de vokalen in achtermonds- (a), midden-monds-(i, ie) en voormonds-(o, Hoogduitsch u). ‘Het onderscheid tusschen lange en korte vokalen bestaat in het Hollandsch geenszins in den korteren of langeren duur, welke bij het uitbrengen der vokaal wordt waargenomen. Dezelfde vokaal kan, zonder verandering in klank, bij ons niet nu eens lang, dan eens kort zijn. Wij hebben b.v. evenmin eenig denkbeeld van eene lange gesloten e, als van een korte oe.’ De zoogenaamde korte vokalen ‘zijn bij ons vokalen, die door een konzonant gewijzigd worden, welke tot de klasse der halve vokalen behoort, en in de keel gevormd wordt, doch in ons schrijfstelsel geen teeken bezit.’ Deze konzonant beschrijft hij op een andere plaats als volgt: ‘De klank, namelijk, die de a heeft in dag, de e in berg, de i in stil, de o in stof, de u in stuk, wordt te weeg gebracht door een afbreken van den vokaalklank door middel eener lichte verheffing van de tong tegen het achterste gedeelte van het gehemelte, dat is, door middel van die halve vokaal, die in de Semitische alphabets de eerste plaats bekleedt en aleph, eliph, olaph heet.’ Dit is een geheel nieuw, maar ook geheel verkeerd gezichtspunt. Overigens worden de klinkers alleen in hun historische ontwikkeling behandeld. In 1849 zijn klinkers ‘gewijzigde klanken, omdat het stemgeluid niet anders denkbaar is, dan in den mond of spraakweg gewijzigd’, en medelklinkers zijn klankwijzigingen. Zijn beschrijving van de vorming der klinkers is geheel verkeerd. Die in dom, wol, grof, genot is dezelfde, in kool en woord eveneens. De aai, ooi en eeu zjjn geen tweeklanken, want ‘de vokaal wordt door de volgende konzonant in geenen deele gewijzigd.’ Hetzelfde geldt van ieu en oei. In 1846 zijn er strot-medelklinkers (ch, g, h), medeklinkers gevormd door de tong en het achterste verhemelte (k, ng) en andere gevormd door de tong en het meer vooraan gelegen gedeelte van het verhemelte (d, j, l, n, r, s, t, z); verder lipmedeklinkers (b, f, m, p, v, w). Andere indeelingen der konzonanten zijn: stomme (b, d, k, p, t); halve vokalen, waarbij de lucht-stroom blijft voortvloeien of, in den mond afgesloten, een anderen uitweg zoekt (f, g, j, l, m, n, ng, r, s, v, w, z); vloeibare (l, m, n, ng, r); geaspireerde (ch, f): zij werden door de Grieken als stomme | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwd, die met een aspiratie werden aangedaan; spiranten (g, h, j, s, v, w, z). De stomme medeklinkers worden verdeeld in weeke of mediae (b, d) en harde of tenues (p, t, k). Zij worden mediae genoemd, omdat zij in het midden staan tusschen tenues en geaspireerde. Als staaltje van de gebrekkige kennis, die Brill van de klankvorming had, diene, dat volgens hem de j meer achterwaarts in den mond wordt gevormd dan l, en meer vooraan dan r. In 1849 kunnen stomme medeklinkers hard en week, spiranten scherp en zacht zijn. Van stemhebbend en stemloos is bij Brill geen sprake. Bovendien wijzigt hij in den loop der jaren steeds zijn meening, zooals uit het volgende staatje blijkt.
In de uitgave van 1871 maakt de schrijver de opmerking, dat hij in de leer van de letters Te Winkel heeft gevolgd, en dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van Prof. F.C. Donders: Physiologie der Spraakklanken, 1870. Wel geeft hij een nieuwe indeeling der konsonanten: schuringsgeruisch: ch, f, g, j, m, n, s, v, w, z; Men ziet, dat Brill geen betrouwbare leidsman op het gebied der klankleer was. De predikant Van OosterzeeGa naar voetnoot1), die omstreeks denzelfden tijd schreef, als toen Brill begon, wist al evenveel van de phonetiek af: hij vindt ng moeilijk te beschrijven en laat het dan ook wijselijk na. De n mag niet door den neus komen. Het volgende jaar verschijnt BrückeGa naar voetnoot2) op het tooneel, wiens invloed zich langzamerhand tegenover Grimm zal doen gelden. Zijn vokaalrij is: i, e, ea, ae, a, ao, oa, o, u, die hij niet in den vorm van een driehoek plaatst. Verder zijn er tusschenklanken: iu, ui, eo, oe, ooe, aoe, o,, u,, oe, oa. Men ziet, er is ruime keuze. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn vergelijking van de klinkers in zijn eigen taal met die in vreemde talen is hij met nauwkeurig genoeg: ‘Das reine e ist das Deutsche in ewig, selig, das Englische in men, let, und das Französische é.’ - ‘Das reine o ist das Deutsche in loben, Opfer, das Französische o und eau in héros, beau, nnd das Englische in note.’ - ‘ea ist das Französische è, das Englische a in fate, name, das Deutsche e in Gebet, Segel’ - ae ‘steht dem a näher, das Französische ê, das Deutsche ä und das Englische a in marry, glass’. Het Engelsch zou, op zijn zachtst genomen, zeer continentaal klinken, als men deze beschrijving navolgde. Deze onjuistheden zijn niet het gevolg van het systeem, maar van gebrekkige waarneming, en er staat tegenover, dat Brücke de laatste vier der gegeven teekens bestemt voor Engelsche klanken: not(o), could(u,), done(oe,), fall(oa,). Wat de medeklinkers betreft, voor de niet in het gewone alphabet voorkomende teekens gebruikt hij Grieksche: π voor ng, κ voor ch, enz., en verder voor den stemhebbenden liptriller ξ, voor de stemhebbende Nederl. g in wagen: y. Bovendien gebruikt hij exponenten om variëteiten aan te duiden: k, k1, k2, k3. Het doet eenigszins vreemd aan, dat hij sch in het Duitsch (ch in het Fransch, sh in het Engelsch) samengesteld noemt, ‘omdat de monddeelen gelijktijdig voor twee verschillende konsonanten ingericht worden.’ Om een denkbeeld te geven, hoe grondig Brücke overigens te werk gaat, zij hier aangehaald, wat hij over een der vele trillers zegt: ‘Es gibt in der That einen echten Zitterlaut der Stimmritze. Wenn man nämlich mit schwacher Stimme einen immer tieferen Ton zu singen versucht, so wird man bemerken, dass man an eine Grenze kommt, jenseits welcher die schlaff an einander liegenden Stimmbänder die Luft in einzelnen für sich unterscheidbaren Stössen hervortreten lassen, so dass dadurch ein Zitterlaut entsteht, der, wenn man ihn mit der Vokalreihe oa oa oa oa verbindet, das Quaken der Frösche nachahmt.’ Dit is geen ware medeklinker, zegt hij dan verder, maar hij kan als zoodanig fungeeren, b.v. in eenige Platduitsche dialecten vertegenwoordigt hij onder bepaalde omstandigheden de r, b.v. in vertegenpommern: Art, dort, Wort. De hoofd-onderwijzer MulderGa naar voetnoot1) heeft natuurlijk nog niet van Brücke kennis genomen, en staat derhalve nog op het oude standpunt. Volgens hem onderscheidt de lange klinker zich van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den korten, doordat van den eersten, al of niet door een medeklinker afgesloten, de toon aangehouden kan worden, hetgeen met den laatsten niet het geval is. Dit verkeerde begrip heeft lang stand gehouden, en wordt ook thans nog wel verkondigd. Aan den anderen kant heeft Mulder de verdienste, dat hij de eerste is, die op het verschil wijst van den klinker in leer en veel hooren en boos, door den invloed van de r. Het duurt nog ruim een tiental jaren, eer men in Nederland toont met de strooming in het buitenland mee te gaan. Langzamerhand ziet men dan in tijdschriftartikelen den inmiddels tot driehoek geworden klinkertafel van Brücke op de Nederlandsche taal toegepast; hier en daar treft men ook namen aan van mannen, die in het buitenland bezig zijn bekend te worden, als Lepsius, Thausing, Merkel, Bell, Ellis. De eerste, die met een uitvoerig artikel komt, is L.A. te WinkelGa naar voetnoot1). Ziehier zijn vokaaldriehoek aan Brücke ontleend:
De oeu is de klank in het Fransche soeur. Een zeer bijzondere opvatting heeft de schrijver omtrent den aard van een klinker: ‘Eene vocaal, een klinker, is dan eene letter, die in het Latijn op zich zelve eene vox, een woord, uitmaakt. Dit geldt toch van a (van), e (uit), i (ga) en o (o!). Het geldt wel is waar niet van u, maar deze vocaal ging met de andere mede. De consonanten, de medeklinkers, kwamen daarentegen in de rede, in het gesprek, nooit alleen, nooit op zich zelf staande voor, maar alleen in gezelschap van vocalen.’ Terloops verwerpt hij de bewering, dat een medeklinker niet anders dan met behulp van een klinker kan uitgesproken worden. Geen wonder, dat tegen deze definitie van den klinker bezwaar wordt gemaakt. PijnappelGa naar voetnoot2) schrijft: ‘Vermoedelijk is die definitie van Priscianus, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die er nog wat bijvoegt: “Vocales dicuntur, quae per se voces perficiunt, vel sine quibus vox literalis proferri non potest.” Maar moet onder dat vox niet ook lettergreep verstaan worden?’ Ter verklaring van zijn tabel zegt hij: ‘Laat men den mond zijn gewonen en natuurlijken stand behouden, dan ontstaat de blank a. Verkort men de mondbuis, door het strottenhoofd zooveel mogelijk naar boven te brengen en de lippen in te trekken, te verbreeden en te openen, dan ontstaat de i, de hoogste en schraalste klank, dien de mensch vermag voort te brengen. Handelt men omgekeerd, laat men het strottenhoofd zakken, terwijl men te gelijker tijd de lippen vooruitbrengt en nagenoeg sluit, en zoo doende de mondbuis aanmerkelijk verlengt, dan ontstaat oe, de laagste toon.’ De andere klinkers liggen tusschen deze uitersten. ‘Wanneer men door het meer of minder opheffen van het achterste gedeelte der tong, zóó als bij het uitspreken der i, e, en ea plaats heeft, de mondbuis van achteren vernauwt, maar aan de lippen den stand geeft, die respectievelijk voor het uitspreken van oe, o en oa vereischt wordt, dan verkrijgt men nog diie andere klinkers, u, eu ... en oeu in Fransch soeur.’ Dit is natuurlijk niet juist, omdat geen rekening wordt gehouden met den stand der tong bij oe en o. Evenmin is het waar, wat hij zegt omtrent den klinker in dag, bed, pin, slot, rug: ‘de sluitende medeklinker is oorzaak, dat de klank zijn vollen eisch niet krijgt, doordien de stem om zoo te spreken door het geruisch van den medeklinker wordt afgebroken; of liever, om juist te spreken: in het vooruitzicht op den medeklinker, die volgen en een geheel eigenaardigen stand vorderen zal, geeft men zich de moeite niet om aan de mondbuis geheel en al dien stand te geven, die voor het uitspreken der vocaal wordt vereischt.’ Het bewijs vindt hij in het meervoud dagen, sloten, waarin de klinker de lettergreep eindigt en dus zijn volle waarde krijgt. Men ziet, dat de phonetiek pasklaar moet gemaakt worden voor de theorie der historische klankontwikkeling. Inmiddels heeft het standard alphabet van Lepsius vermaardheid gekregen; het wordt door de Nederlandsche taalgeleerden met succes toegepast op het Egyptisch, Chineesch, Japansch en vele Oostersche en Afrikaansche talen. T. Roorda veroordeelt het in een vergadering van de Kon. Akademie, en wil het door Lepsius beoogde doel bereiken door een letterschrift bestaande uit Romeinsche letterteekens, en de wijziging van den klank in vreemde talen door diacritische teekens. Tegelijkertijd biedt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij een verhandelingGa naar voetnoot1) aan, waarin zijn methode is neergelegd. Het is vooral Leemans, die in deze en de volgende vergaderingen van de Akademie zijn vriend Lepsius tegen Roorda verdedigt, en het resultaat is, dat het werk van den laatste zoo goed als doodgezwegen wordt. Leemans maakt bij deze gelegenheid de volgende interessante opmerking: ‘De woorden guttur en fauces werden bij de ouden in even onbepaalden zin gebruikt als bij ons keelGa naar voetnoot2) en gorgel, zoowel voor den voorhals aan de buitenzijde, als voor het inwendige, de ademhaling- en slikwerktuigen; guttur beteekent nimmer het keelhoofd of de keelengte in het bijzonder, die als stemwerktuig in de physiologische beteekenis niet erkend, en als zoodanig van de luchtpijp niet onderscheiden werd vóór de tweede helft van de tweede eeuw na Chr., toen Galenus het eerst eene nauwkeurige beschrijving leverde van het keelhoofd als stemwerktuig, en dit met den, sedert door de Grieksche geneeskundigen aangenomen naam van λάρυγζ onderscheidde. Waar vertalers en verzamelaars van woordenlijsten dit woord met het Latijnsche guttur vertolken, begaan zij een blijkbaren misslag. Even verkeerd handelt men, wanneer men aan guttur de beteekenis van luchtpijp wil toekennen. Wil men juist spreken, dan moeten de woorden guttur, fauces, gula vervangen worden het eerste door arteria (de luchtpijp), fauces door larynx en pharynx (de luchtpijp- en de slokdarmopening) en gula door oesophagus (de slokdarm)’. De klinkertafel van Roorda heeft dezen vorm:
oe is de klinker in leugen. De klinkers en medeklinkers worden door de letters van het alphabet met stippen boven en onder de letter aangeduid. Nu weet ieder, die wel eens voor de pers gewerkt heeft, hoe weinig er vaak van die stippen terechtkomt. Een ander bezwaar is, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Roorda van de dubbele teekens ph, th, ch, ng, rh gebruik maakt, om een enkelen klank aan te duiden. Om een denkbeeld te geven van de wijsheid, die men uit zijn beschrijving van de klanken kan putten, dienen de volgende staaltjes: De tweede e in edele is een ademgeluid. De i is de hoogste van toon, de o de laagste. Dus niet u! ‘Zij (de klinkers) worden gevormd door voor ieder de mond op een bijzondere wijze te zetten, en voor de (ééne vocaal dit, voor een andere dat, gedeelte elastisch te spannen. Zoo wordt namelijk de luchttrilling, die veroorzaakt wordt door de schuring van een uit de borst door de keel en mond gedreven ademstroom, door het meêtrillen van dat elastisch gespannen gedeelte zoo versterkt, en tevens gewijzigd, dat het teweeggebracht geluid èn verhelderd èn door het gehoororgaan als een bepaalde klank vernomen wordt.’ De schrijver heeft dus nooit gehoord van stembandtrillingen. ‘Wij kunnen zeer goed, als wij de mond gezet hebben voor de uitspraak van een o, met dezelfde positie van de mond een é-klank vormen, als wij maar het gehemelte, en niet de wangen, elastisch spannen.’ Ik zie het hem doen! ‘Van de mondvocalen zijn de é en i palatale klanken, die gevormd worden door een elastische spanning van het hard gehemelte’. Er staat heusch ‘hard gehemelte’. De stomme medeklinkers (gevormd door geheele afsluiting van den ademstroomGa naar voetnoot1)) zijn: be, ce, de, ge, ha, pe, te, ve, we, zet. De semivocalen of halfklinkers (waarvan de namen in het alphabet met een klinker beginnen) zijn: ef, el, em, en, er, es. In een vorige vergadering van de Kon. Akad. heeft Donders de resultaten medegedeeld van zijn physiologisch onderzoek der spraakklanken, en in 1870 verschijnt zijn beroemde boek, Physiologie der Spraakklanken. En hiermede doet de phonetiek, de experimenteele of, wat anderen verkiezen, instrumenteele, haar intrede als jongere onder de zusterwetenschappen. Haar bloei en ontwikkeling behoort niet tot de historie, maar tot het heden en de toekomst. L.P.H. Eijkman. |
|