De Nieuwe Taalgids. Jaargang 17
(1923)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedkundig overzicht van de Klankleer in Nederland. (Vervolg van blz. 243).De Spraakklanken.A.L. Kok, in Ont-werp der Neder-duitsche Letter-konst, 1649, neemt het letterteeken als grondslag van zijn stelsel, zoodat er van eigenlijke phonetiek bij hem geen sprake is. Alleen vermeld ik de twee volgende definities, omdat ik ze ook hij anderen aangetroffen heb: ‘Stomme Mêklinkers zijn/ in welke het ghelaidt der Klinkletter na-vólght; als/ be/ ce/ de/ ge/ ha/ je/ ka/ pe/ que/ te/ va/ wa/ ze. Half-klinkers zijn/ in welke het gheluidt der klink-letter voor-ghaat, als/ ef/ el/ em/ en/ er/ es.’ Baron F.M. van Helmont is de eerste, die zich ten doel stelt, het onderwijs aan doofstommen mogelijk te maken, of althans te vergemakkelijken. Hij geeft daartoe een boekje in het licht, getiteld: Een zeer korte Afbeelding van het Ware Natuurlijke Hebreeuwsche A.B.C.Ga naar voetnoot1), en draagt het op aan Prins Christiaan August, Palagraaf aan den Rhijn, enz. enz. De stijl is zoo slecht en onbeholpen, dat men vaak naar de beteekenis moet raden, en terwijl hij voor de note gaie zorgt, maakt hij toch sommige opmerkingen, die der vermelding waard zijn. Het Hebreeuwsch is de goddelijke taal: toen de God der Goden van den Hemel was nedergeklommen, heeft Hij geen andere taal dan de Hebreeuwsche gebezigd. Zij alleen is in gebruik geweest zoo lang de gansche aardkloot van eenderlei lippen of tong geweest is, en na de Babylonische spraakverwarring is zij alleen het fondament en richtsnoer van de andere talen, gebleven. In haar zijn alle schatten van Goddelijke en zaligmakende wijsheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verborgen. Adam sprak reeds Hebreeuwsch: hij gaf aan alle dieren, die hem door God gebracht werden, een naam, on deze drukte zeer nauwkeurig den aard van het dier uit. Het Hebreeuwsche schrift is in zich zelf niet anders dan een kunstige vertooning van de verschillende bewegingen der menschelijke tong. Om dus een doofstomme Hebreeuwsch te leeren spreken, plaatse men hem vóór een spiegel en late hem den stand der tong voor iedere letter bekijken en oefenen. Hij heeft de proef genomen met een stommen muzikant, dien hij in drie woken zoover bracht, dat hij op alles antwoordde, wanneer men langzaam en vooral met een open mond met hem sprak. En de man heeft daarna zelf de Hebreeuwsche taal in zeer korten tijd geleerd, en dat, nadat hij volgens de methode van van Helmont de letters had leeren bijeen voegen en lezen, alleen maar door de Hebreeuwsche bijbels met de Hoogduitsche vertaling te vergelijkenGa naar voetnoot1). Na deze inleiding steekt de schrijver van wal: Aangezien de klank en stem van een mensch alleen door de opening des monds verandert, kunnen de graden dezer verandering nauwkeuriger getoond worden met behulp van een beentje of stukje hout, dat in zes trappen verdeeld is, naar welker afmetingen de opening van mond en tanden uitgezet wordt. Op die wijze krijgt men de zes sleutels der musikanten (ut, re, mi, fa, sol, la), en zoo zal men ook de vijf graden van vokalen kunnen vinden (a, e, i, o, u). Met behulp van een zeer primitief plaatje beschrijft hij de ligging van tong, tongbeen, epiglottis, adempijp, slokdarm, lel (die opgelicht en neergedrukt kan worden) en zacht verhemelte. De tong is zoodanig aan het tongbeen bevestigd, dat zij als een naald daaraan opgelicht, neergedrukt en naar alle kanten gedraaid kan worden. Hij bespreekt ook de plaats, waar niet alleen de adem door den neus gaat, maar ook eenige snottigheid, die men zou kunnen noemen het zaad der hersenen. Wanneer men door veel denken en mediteeren en andere excessen het rijp worden er van belet, vervalt men eerst in verkoudheid; daarna, zoo de adem van dat onrijpe vocht in de luchtpijp heeft gesleept, in hoest; maar eindelijk, zoo hij geen afstand doet van zoo een onbehoorlijk temperament, krijgt hij de teering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de tong verdeeld te hebben in punt, achterpunt, voorwortel en achterwortel, stelt hij enkele axioma's of stelregels vast, waarvan de voornaamste zijn: a. Wanneer de tong naar boven opgelicht wordt zonder haar eenig geweld aan te doen, keert zij van zelf tot den ruststand terug. b. Als de tong in een open mond met geweld naar omhoog wordt gebracht, zal zij ook met geweld naar beneden gaan en wel dieper dan den ruststand; daarna zal haar natuurlijke beweging terugkeeren en zij tot haar ruststand opklimmen. c. Als de tong met geweld naar voren wordt gebracht, zal zij ook met geweld gedwongen worden naar achteren te gaan, maar van daar weer naar haar ruststand terugkeeren. Er volgt een uitvoerige beschrijving van de wijze, waarop de ingeademde lucht door het geheele lichaam dringt, om alle ledematen, de voeten incluis, te voeden, terwijl hetgeen overblijft naar de longen terugkeert om de stem te vormen, en dan wijst hij er op, dat alle ledematen een gedeelte van die lucht uitwasemen, getuige het feit, dat ieder mensch een reuk van zich geeft. Door zijn onderwerp meegesleept, geeft hij zelfs de mededeeling ten beste, dat de mensch in de plaats daarvan ook iets anders van buiten tot zich trekt: zoo zullen b.v. als men iemand met een welriekenden balsem bestrijkt, al de binnenste ingewanden des onderbuiks daarmede versterkt worden, ook zelfs wanneer alleen zijn hoofdhaar daarmee bestreken wordt. Den invloed van het hoofdhaar - hier veroorlooft de schrijver zich een kleine uitwijding - moet men vooral niet te gering schatten: immers wanneer iemand uit het volk, die weinig acht geeft op de betamelijkheid, een droevige gedachte heeft, dan vat hij zich meestal met de handen bij de haren en krabt zich het hoofd, en wanneer een ander door pijn of droevige angst overstelpt wordt, trekt hij zich de haren uit; wanneer hij een hevige schrik heeft, rijzen zijn haren te berge, en wanneer hij door doodelijke vrees bevangen wordt, worden zijn haren in één nacht grijs. Moest ten slotte Samson, om van andere bewijzen te zwijgen, niet ondervinden, dat hij door zijn haar zijn kracht verloor, maar ook weer terugkreeg? Na nog kortelijk gewezen te hebben op den invloed tan de maan op het menschelijk gestel, komt hij, zou men denken, eindelijk tot zijn eigenlijk onderwerp. Niet alzoo! Wanneer de levende kracht, het menschelijk zaad, ontbreekt, mist de stem ook haar vigeur. Iemand, die afgemat is, verliest vaak dagen lang zijn stem, en dan begint hij ‘een sagt hoestjen te krijgen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een nedervloeijende, soetagtige, lijmagtige en uitspuwbare slijm’, hetwelk hem licht in het graf kan brengen, tenzij hij rust neemt, zijn mond houdt en medicijnen gebruikt, voornamelijk balsem van zwavel die goed is. De omstandigheid, dat dit slijm, zooals hij opmerkt, naar tarwemeel smaakt, brengt hem tot de stoute vergelijking van het menschelijk lichaam met de groote wereld, waarvan de ware tarwe het zaad is. Zoo komt hij langs lijnen van geleidelijkheid op de voortplanting en wat daarmee annex is, o.a. ‘de bekende vinding van den Patriarch Jacob’; ook worden de muilezel, de duif, het enten van boomen, het kruisen van menschenrassen niet vergeten. Hij is nu bij de sympathie tusschen de gedachte van een mensch en zijn lichaam aangeland: een geestelijke werd een been afgezet; wanneer men nu in een andere kamer in dat been sneed, had de lijder groote pijnen, en kon hij de plaatsen aanwijzen, waar de sneden gemaakt waren. Geneesmiddel voor dergelijke kwalen: wapenzalf, wondstok, sympathiepoeder, enz. Men heeft in de natuur een levenden geest gevonden, waaraan men veel sympathetische werkingen schijnt toe te schrijven, b.v.: wanneer in twee violen twee gelijk klinkende snaren zijn, en de middelste worden niet bewogen, dan worden zij door sympathie in beweging gebracht. Nog vele andere voorbeelden worden genoemd om zijn bewering te staven, waarna hij er toe overgaat door redeneering, gesteund door een natuurkundige proef en een teekening, te bewijzen, dat de aarde met de haar omringende lucht bezield is. Dan volgt nog een gezellig praatje over het vermogen van de stem om de gemoedsdriften te verzachten, het onderscheiden van een ware en een valsche stem, en nu begrijpt de schrijver zelf, dat het eindelijk tijd wordt aan zijn onderwerp, de klankvorming, te beginnen. Eigenlijk had bij iedere letter de teekening nauwkeurig den stand van kaak, lippen, enz. moeten aangeven. Maar evenals men een hongerige niet langer de spijs mag onthouden, omdat er geen sierlijke maaltijd is aangerecht, zoo acht hij het beter de zaak met eenige onvolmaaktheid voor te stellen, liever dan haar langer in de duisternis te verschuilen. De lezer, die van het voorgaande heeft kennis genomen, zal dit roerend eens zijn; te meer daar hij toch niet minder dan 33 afbeeldingen van mond en keel krijgt, waarin de stand van de tong voor iedere letter wordt aangegeven. Soms is het gedeelte, dat articuleert, los van de tong geteekend, om aan te toonen, dat de rest in rust is. Bij de uitspraak van de namen der letters heeft de schrijver | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu eens Schindlerus, dan weer Balmesius gevolgd. Dit tot naricht van hen, die Hebreeuwsch kennen. In den rand van den mijter (het hoofddeksel) staan voorbeelden uit andere Hebreeuwsche alphabets, als ik het goed begrijp. Aangezien ook de namen der letters en hun volgorde in het alphabet van God gegeven en dus natuurlijk zijn, moeten na het uitspreken van iedere letter de spraakwerktuigen in een stand zijn, die het vormen van de volgende gemakkelijk maakt. Aleph is de Grieksche spiritus lenisGa naar voetnoot1) van Seelmann, als ik van Helmont goed begrijp: Aleph is de voorganger en vader van de andere letters, eer een begin van alle klanken dan zelf een klank. Hij wordt niet in de gorgel of borst gemaakt, maar komt uit de gorgel voort en wordt in den mond volmaakt; ‘en die, alsoo in d' andere letteren altijd een oompositie ofte t' samenstellinge ontmoet, soo is die t' eenemaal eenvoudig, zijnde noit van een dadelijke ofte actueele beweginge ontblood, alhoewel die seer verborgen is.’ Dit laat wel eenigszins aan duidelijkheid te wenschen over, maar hij schijnt te willen zeggen, dat Aleph een ademstroom is, die eerst in den mond zijn eigenlijk karakter krijgt, dus geen strottenhoofdontploffer. Wat er verder over de uitspraak gezegd wordt van de letters, waaruit het woord Aleph is samengesteld, is niet zoo kwaad: De tong wordt eerst een weinig uit haar rust opgeheven (blijkbaar ter vorming van a), dan klimt zij verder voort tot het hoogste van het verhemelte, de punt en de linkerzijdeGa naar voetnoot2) drukken sterk hiertegen aan, zoodat er voor en achter een kromming in komt (dit is de l; de kromming voor en achter is noodig, om overeenstemming met den vorm van het letterteeken te krijgen); dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat de tong met kracht naar beneden verder dan de ruststand, terwijl de mond zich wijder opent (dit is de e), vervolgens keert zij tot den ruststand terug, terwijl de kaak stijgt; de lippen worden daarbij niet geheel gesloten (ph = f, bilabiaal), zoodat een plaats als voor een zeer zacht geblaas gelaten wordt. De mond is nu in een stand om de volgende letter (beth) te vormen; maar vóór de schrijver tot een bespreking daarvan overgaat, zegt hij, dat volgens sommigen aleph beteekent geleerdheid, omdat uit die letter alle andere moeten geleerd worden; sommigen zeggen, dat het woord stier beteekent, omdat aleph de voorganger van de geheele kudde letters is; anderen verklaren het als prins om dezelfde reden, en eindelijk zijn er ook, die zeggen, dat het duizend beduidt. Daarmee is de geschiedenis van Aleph volledig. Het zou mij te ver voeren, als ik den schrijver op den voet volgde; ik zal dus hier en daar een greep doen. Hij beschouwt de g als een schuurder, want in de beschrijving van de Gimel heet het: hij wordt wel onder de stomme van het verhemelte geteld, maar is nochtans een weinig rouw met eenige gelijkenis van lachen. Een bijzondere opvatting heeft van Helmond omtrent de beweging van de lucht bij tandletters. Het begin van zijn beschrijving van Daleth luidt als volgt: De tong wordt naar de tandwortels en het bovenste tandvleesch gedrukt, met de punt een weinig naar omhoog gelicht, zoodat het deel, dat vóór den wortel ligt, een rechten hoek maakt. Deinst zij weder terug, dan wordt de adem door de tanden teruggeslagen en kan niet anders dan onder de tong de vlucht nemen. Daardoor wordt eenige hardigheid geboren. Om dit te voorkomen wordt de punt niet zoo krachtig aangedrukt, dat zij zich kromt. He is een blazende keelletter: de tong wordt van voren een weinig opgeheven en uitgestrekt en keert, als de uitademing (waarbij de mond den stand van zere, d.i. ê, ē heeft) is afgeloopen, tot de rust terug. Aleph schijnt er bijgevoegdGa naar voetnoot1) te zijn, omdat die door een bijzondere verwantschap met e bevriend is, want zij zijn beide keelachtig. De naam zelf is niet dan een ‘demonstratyf deeltjen’, evenals of men in het Latijn zegt ecce of haec, maar er schijnt een beteekenis van generatie in verborgen te zijn; want alle dieren, door drift van lust woelende, schijnen den klank dezer letter voort te brengen; en daarom schijnt het niet onbewijsbaar te zijn, dat deze letter tusschen de namen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abraham en Sarah gevoegd is, omdat uit hen beiden veel volkeren moesten voortgebracht worden. Intusschen is de toehoorder (de schrijver heeft naar de gewoonte van zijn tijd den vorm van gesprek gekozen) ongeduldig geworden en maant reeds voor de tweede maal tot spoed aan. Nun(n) is een smeltende tongletter. Het achterste deel van de tong rust; het voorste is bij wijze van een slang opgericht en steunt tegen het boventandvleesch (Men ziet uit deze beschrijving duidelijk, dat hij den stand der tong naar den vorm van het letterteeken dwingt; daarom vergeet hij te zeggen, dat de adem door den neus ontwijkt). De beschrijving van de s komt de waarheid zeer nabij: Samech, zachter dan s, is een halve vocaal van de tandletters, uitblazend of sijfelend. De tong is tegen het boventandvleesch, doch bedekt ze niet volkomen; maar in de tong is een kanaal, waardoor de adem uit de keel zachtjes tegen de tanden aanslaat. Van welken aard Ajin is, een explosief of een fricatief, blijkt niet duidelijk: Het is de gorgelletter a, of liever borstletter, want de gorgelletter is mondachtig (Orale). De klank is gelijk dien van een zieke, in wiens mond geen kracht over is. - Dit laatste kan zuchten (fricatief) of steunen (explosief) zijn. Zade(z) is de sterkste der tandlettersGa naar voetnoot1). De tong drukt zeer sterk tegen het bovenste tandvleesch en het voorste deel van het verhemelte tot het vliezige deel toe. De schrijver oefent ook nog even kritiek: Resch (r) wordt, ik weet niet met welk recht, gewoonlijk onder de tandletters gerekend. De tong licht zich op met een vrije punt dicht bij het verhemelte, en de punt maakt een merkelijke beving. De klinkers worden, zooals bekend is, in het Hebreeuwsch voor het gemak van den lezer aangegeven door teekens, meestal 1, 2 of 3 stippen, die in den regel onder den voorafgaanden medeklinker geplaatst worden. Van Helmont noemt ze bolletjes, en stelt ze ook als zoodanig voor, omdat zij ‘zuivere droppeltjes van een sadige stoffe’ vertegenwoordigen. Plaat 34 geeft een vrij goede afbeelding van de voor ieder der vijf vocalen vaststaande mondopening, en aangezien het voor het vormen van den juisten klank noodzakelijk is, dat de tong den daarvoor vereischten stand inneemt, zal de schrijver dien van elken klinker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nauwkeurig beschrijven. Er komt echter niets van terecht, omdat in zijn verbeelding alles ten nauwste samenhangt met de bolletjes, b.v.: het teeken voor Kübbuz is drie stippen (). Deze klinker is een kleine ü, op de Fransche manier uit te spreken, en bestaat als het ware uit drieërlei klank, die ook met drie bolletjes geteekend wordt, waarvan de eerste omtrent de puntGa naar voetnoot1) der tong en het onderste tandvleesch, met den mond eerst een weinig open, de tweede in 't voorste deel der tanden, meest met den mond gesloten, en de derde boven nabij het verhemelte uitgesproken wordt. Zere (), de lange e, gelijkt op een vriendelijke lach. Het begin is bij de strotlap (epiglottis), het eind bij de bovenste tandenrij. Cholem (), de lange o: de tong is aan alle zijden los en wordt opgericht, terwijl de punt haaksgewijze wordt omgekromd. De mondopening is zoo gering, dat er eenige duisterachtige stem door het bolrond der tong voortkomt. Deze stem is een weinig droevig. Als echter het tooneel verandert en het denkbeeld van droefheid te boven is gekomen, breckt zij met grooter adem uit en kan aldus een teeken van groote blijdschap wezen. Saegol () is de Grieksche eta en drukt het geluid van een brakende uit: de mond is wijd open. Het begin van den klank komt van de strotlap, de tong wordt met haar achterste middelste deel opgelicht, en bij gevolg van de voorste tanden teruggetrokken om het onderste tandvleesch niet aan te raken, en dan slaat de adem, omdat de adempijp zoozeer open is (!), tegen de bovenste tanden en het bovenste tandvleesch aan,
en wordt dan nederwaarts tusschen de tong en onderste tanden teruggebotst.
De voornaamste verdienste van het boek bestaat daarin, dat het een eerste proeve van onderricht aan doofstommen is; maar men moet bij de beoordeeling niet vergeten, dat het geschreven werd door iemand, die vast aan de goddelijkheid van de Hebreeuwsche taal geloofde. Op veel hooger peil staat het eveneens voor onderricht aan dooven bestemde geschriftjeGa naar voetnoot2) van J.C. Amman, een jong Med. Doct. te Haarlem, Duitscher van geboorte, wien, zooals hij het zelf bescheiden uitdrukt, het Nederduitsch vreemd is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij waarschuwt den lezer vooraf, dat hij de klanken in een andere dan de gewone volgorde behandelt, en dat hij in zijn beschrijving er van het beste dialekt kiest. Ondanks de eerste waarschuwing, waaruit men zou opmaken, dat hij den klank als punt van uitgang kiest, vervalt hij toch in de fout, dat hij zich niet geheel van het letterteeken kan losmaken, zooals hieronder zal blijken. Zijn boekje behandelt uitsluitend de Nederlandsche klanken. De onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van zijn indeeling der klinkers, halfklinkers en medeklinkersGa naar voetnoot1).
één samengestelde medeklinker: x = ks. Het aantal letters moest eigenlijk oneindig zijn; maar alle natiën gebruiken alleen de eenvoudigste, ten gétale van 24. Het onderscheid in de uitspraak bij de verschillende talen bestaat daarin, dat zij wat zachter of harder, opener of geslotener zijn. a, de keelletter, wordt in het achterste deel van den mond gevormd. Men kan haar met meer dan één situatie van de tong uitspreken, maar de gewoonste, en beste is, dat de tong in haar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruststand is, d.i. matig uitgestrekt en tegen de onderste tanden niet of heel weinig aanstootend. Men heeft den mond slechts zoo ver te openen, dat het geluid, in de keel verwekt, noch tegen de tanden, noch tegen de lippen merkbaar aanstoot, dan hoort men een heldere, open a. e: de onder- en boventanden zoo dicht bij elkander, dat de stem daar zacht tegenaanstooten moet; de tong ligt zoodanig tegen de onderste tanden, dat de passage van de stem nauwer wordt. i, j, ij of y is één en dezelfde letter, nu eens kort, dan weer lang. Tegenwoordig is ij of y op de meeste plaatsen een tweeklank (ej) . j is geen medeklinker, ze wordt alleen wat sneller uitgesproken dan i, zoodat ze met den volgenden vocaal een tweeklank kan maken. i wordt bijna op dezelfde wijze gevormd als e, behalve dat het geluid, door de tanden wat nauwer te sluiten, scherper en klinkender gemaakt wordt. Kleine kinderen kunnen de tandklinkers niet uitspreken, vóór zij ten minste de voorste tanden hebben. Men ziet, dat Amman ten opzichte van de klinkers er zeer primitieve begrippen op nahoudt. Bij o, oe, w is de mond genoegzaam open: de tong en tanden zijn als bij a, maar de lippen zijn min of meer samengetrokken en gesloten, minder bij o, sneer bij oe of w. De w wordt wat stijver en sneller uitgesproken dan oe (dit is de klinker in het hedendaagsche boek). Men moet oppassen, dat men de tanden genoegzaam opent, anders zou er een e onder smelten, en dan zou men in plaats van o of oe een eu of u krijgen. De gemengde klinkers (ae, eu, u, ue) worden uitgesproken als de Duitsche a, o, u (= oe), maar de tong en tanden als bij e; dus als Duitsch ä, ö, ü. ae hoort men zelden meer, behalve te Haarlem en op de Haarlemmerdijk (van het geringe volk). Lieden van fatsoen spreken ze uit als aa. De ue is eenvoudig een dubbele u. Ook Amman stelt dus de u in put en vuur, afgescheiden van den duur, als identisch voor. Het wil er bij mij niet in. Onder de tweeklanken verdienen vermelding ou (= o + u, niet y, zooals de spelling aanwijst), en ui of uy (ø + y, niet y + i, zooals de spelling aangeeft). Hier wordt dus de hedendaagsche uitspraak bedoeld, al wordt zij niet geheel juist beschreven. De overige, tweeklanken worden naar hun schrijfwijze uitgesproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De half-klinkers worden zoo genoemd, omdat zij uit stem of klinkende lucht gevormd worden. Deze wordt echter onderweg vrij wat verdoofd en gebroken. De grondslag van de medeklinkers is niet-klinkbaar-gemaakte lucht of h, want deze is maar een ongeformeerde lucht of adem, die wat sneller en geweldiger door den mond wordt uitgeblazen. Van g, ch, z, s, v, f is de eerste van ieder paar wat zachter dan de tweede. Overigens geen verschil. De v en f zijn tandlipklanken (ph is hetzelfde als f). Over het geheel zijn de medeklinkers vrij goed beschreven; alleen is bij d en t de tong tegen of tusschen de tanden, en bij z en s zijn de tong en tanden zoodanig bij elkander, dat de lucht alleen door de tusschenruimten der tanden doorbreken kan. De r is het moeilijkst te leeren; veclal brouwen zijn patienten in het begin. Met het woord ‘brouwen’ bestond dus ook reeds de klank hier te lande. In het laatste hoofdstuk vertelt de schrijver vrij uitvoerig, hoe hij bij zijn onderwijs te werk gaat. Uit alles blijkt, dat Amman Montanus niet kent. Als een onafhankelijke poging is zijn werkje verdienstelijk, maar het staat ver ten achter bij de ‘Spreeckonst’. De 17de eeuw was de eeuw, waarin de geleerden zich toelegden op het uitvinden van een wereldtaal met passend alphabet. Deze bewegingGa naar voetnoot1) ging vrijwel onopgemerkt aan ons land voorbij, behalve dat Montanus, Lambert ten Kate en misschien anderen, die mij niet bekend zijn, er naar streefden een phonetisch alphabet samen te stellen, dat ook op andere talen toepasselijk was.
(Wordt vervolgd.) L.P.H. Eijkman. |
|