De Nieuwe Taalgids. Jaargang 17
(1923)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Boekbeoordelingen.La Comedia espagnole aux Pays Bas au XVIIe et au XVIIIe siècle par J.A. van Praag. - Amsterdam, H.J. Paris. - (Amsterdamse dissertatie z.j.)Het is reeds meer dan veertig jaar geleden, dat Dr. J. te Winkel in de eerste jaargang van het Leidse ‘Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde’ (op bladzijde 59 vgg.) ‘De invloed der Spaansche letterkunde op de Nederlandsche in de 17de eeuw’ in een uitvoerig artikel besprak. Aangename lektuur biedt dit artikel niet: namen en titels vermoeien de aandachtige lezer voortdurend, maar de studie van Dr. te Winkel had deze grote verdienste, dat in beknopte vorm op een hoogst belangrijk onderwerp de aandacht werd gevestigd, immers ook wat de Spaanse litteratuur betreft, had Willem de Clercq's voor zijn tijd voortreffelike ‘Verhandeling over den invloed der vreemde letterkunden’ (Amsterdam, 2de druk, 1826) reeds toen haar waarde verloren. Sedert 1881 heeft men zich voortdurend meer bezig gehouden met de vraag in hoeverre de Spaanse letteren de Nederlandse hebben beïnvloed. Wij wijzen o.a. op de studie van Dr. R.A. Kollewijn in de Gids van 1891, 3, bl. 323 vgg., die de invloed van Lope de Vega op Theodore Rodenburgh heeft verkend, op artikelen van Dr. J.A. Worp en Dr. W. Zuidema in het ‘Leidse Tijdschrift’, op William Davids' ‘Verslag van een onderzoek betreffende de betrekkingen tusschen de Nederlandsche en Spaansche letterkunde’ (1918). Maar totnogtoe bleef waar, wat Dr. Kollewijn aan hat slot van het bovengenoemde Gids-artikel schreef (bl. 361): ‘geen grondig kenner der Spaansche letteren heeft nog zijn krachten aan dit belangrijke onderwerp gewijd’, die hij als meerbevoegde uitlokt, ‘om een nauwgezet en zoo volledig mogelijk onderzoek te gaan instellen’. En nu ligt van de hand van de eerste doctor in de Spaanse letteren in Nederland een monografie over dit onderwerp voor ons. Echter niet de invloed van de litteratuur van Spanje in zijn geheel, ‘c'est la recherche de l'influence du théâtre espagnol | |
[pagina 254]
| |
sur le nôtre, aux XVIIe et XVIIIe siècles, qui (est) l'objet de ce travail’ (bladzijde 2). Na in de inleiding over het toneel in het begin der 17e eeuw in de Nederlanden in het algemeen en te Amsterdam in het biezonder te hebben gesproken, en een zeer korte samenvatting te hebben gegeven van het Spaanse drama in de 17de eeuw, en te hebben meegedeeld welke niet-dramatiese, Spaanse litteraire genres in de Nederlanden weerklank hebben gevonden, richt de heer Van Praag zijn volle aandacht op de comedia. Met een biezonder grote voorliefde worden de stukken van Calderón besproken en Dr. Van Praag rechtvaardigt deze voorliefde al in de voorrede van zijn proefschrift op bladzijde 3 met deze woorden: ‘Si ce sont justement les comedias de Calderón que nous avons choisies dans ce but, c'est que nous avons vonlu contribuer, ne fût-ce que d'une manière bien modeste, à la connaissance de ce prince des poètes, plutôt que d'aller déterrer quelques, uns de ses contemporains oubliés.’ Met het subjektief-estheties standpunt dat Dr. Van Praag innecmt, kunnen wij ons echter bezwaarlik verenigen. Het hoogste doel van hem die wetenschappelik de geschiedenis der letteren bestudeert is toch zo objektief mogelik te zijn, en of nu op het ogenblik de ‘prince des poètes’, Don Pedro Calderón de la Barca ‘en vogue’ is, of zijn meesterwerken in de laatste tijd al gespeeld worden in Oostenrijk, Duitsland en zelfs te Amsterdam, zo goed als hier te Madrid, of professor Leo Spitzer met enthousiasme La vida es sueño voor de Bonnse studerende jeugd interpreteert, dit alles mag ons Calderóns betekenis voor de Nederlanden in de 17de eeuw niet groter doen zien dan ze was. ‘Il est vrai’, verdedigt zich de heer Van Praag, ‘que nous aurions pu prendre aussi les oeuvres traduites de Lope, mais alors nous nous serions trouvé en face d'un obstacle insurmontable, parce que, dans ces derniers siècles, beaucoup de ses pièces n'ont pas été réimprimées et que les éditions originales ne se trouvent dans aucune de nos bibliothèques nationales; par contre, les comedias de Calderón ont été rééditées à plusieurs reprises.’ Après cela il faut tirer l'échelle! kan ik niet nalaten hierop uit te roepen in de taal die Dr. Van Praag koos tot vertolking zijner gedachten met te betreuren ter-zijde-stelling van de schone ‘lengua de Cervantes’. De voorstelling die ons in dit proefschrift gegeven wordt van de invloed van de Spaanse dramatiese litteratuur op de Neder- | |
[pagina 255]
| |
landse is dus niet alleen ontworpen door grote persoonlike voorkeur voor een willekeurig auteur, maar ook door de willekeurige, toevallige omstandigheid, dat de originelen van de comedias van een dramaturg, die stellig in ons land beter begrepen is (zo al niet beter vertolkt) dan Calderón, van Lope de Vega namelik, niet tot de beschikking stonden van onze hispanist. Maar het kan onze cerste doctor in de Spaanse letteren toch niet onbekend zijn, dat hier in Madrid zonder enige moeite de oudste uitgaven van Lope's werken zijn tc konsulteren. Ik heb persoonlik b.v. in de Biblioteca Nacional de door Bernardo Grassa in 1604 uitgegeven ‘Comedias del Famoso Poeta Lope de Vega, Carpio’ (te ‘Çaragoça’ bij Angelo Tanduno) meermalen geraadpleegd. En ook Dr. Kollewijn slaagde er indertijd in om altans een afschrift van een van de stukken uit dit werk te krijgen, toen hij het bovengenoemde artikel schreef. Kortom: aan de stukken van Calderón is de meeste aandacht gewijd en men krijgt uit Dr. Van Praag's uiteenzetting over de vertaling van La vida es sueño b.v. (bl. 116-132) er ecn goede indruk van, welk ecn povere opvatting de vertalcrs hadden van hun taak. ‘Het leven is een droom’ zoals wij dat kennen uit de Nederlandse vertalingen vóór die van 1870 van Dr. Kok, heeft in wezen met Calderón's meesterwerk niets te maken. Op menige plaats meent men met een parodie van La vida es sueño te doen te hebben. Van de ‘alma castellana’ hadden de Nederlandse Calderón-vertolkers al heel weinig begrip. Dat bewijst het best de Nederlandse gracioso der 17e eeuw. En zelfs de Calderón-opvoering van het ‘Schouwtooneel’ de afgelopen winter in de Stadsschouwburg te Amsterdam, mislukte mede hierom, omdat de rol van de gracioso absoluut niet begrepen was, ‘gracioso’Ga naar voetnoot1) was hij stellig, zou een Spanjaard zeggen, maar omdat hij zo weinig ‘gracioso’Ga naar voetnoot2) was. Indringen in het diepste zijn van een vreemd volk eist tijd; lang en herhaaldelik verkeren onder dat volk en liefdevolle toewijding voor dat volk. De meeste vertolkers van Calderón beantwoordden absoluut niet aan die eisen. Doch de eerste doctor in de Spaanse letteren, die de ‘alma castellana’ speurt en zoekt in de hof der Nederlandse letteren, | |
[pagina 256]
| |
kon hij alleen vaststellen dat de Nederlandse Calderón-vertolkershaar niet kenden? En toch, men beoordele de brave vertalers niet te hard. Calderón is een, ‘moeilike’ auteur en men vergete niet de zeer biezondere plaats, die La vida es sueno in de Spaanse letterkunde inneemt. Maar de Lope-vertolkers, waren zij ontvankeliker voor het typies-Spaanse in hun modellen? Het is jammer, dat overal waar de schrijver niet over Calderón spreekt, hij ons als te Winkel en Worp met namen, titels en jaartallen vermoeit: het wezen laat hij onbesproken. Geen litteratuurhistorie, maar bibliografiese gegevens worden ons dan geboden. Niettemin verheugen wij ons, dat het Spaans in onze handelscentra niet meer uitsluitend voor prozaïese doeleinden wordt bestudeerd, en wij hopen van harte, dat deze studie over Spaans-Nederlandse litteraire betrekkingen door nog menige andere moge worden gevolgd. Madrid, Julie 1923. C.F.A. van Dam. |
|