De Nieuwe Taalgids. Jaargang 17
(1923)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Kanselstijl.Ds. K. Schilder, een bekend Gereformeerd predikant, heeft een boekGa naar voetnoot1) geschreven, dat tot doel heeft propaganda te maken voor een meer natuurlike stijl op de kansel. Hij heeft de taal van zijn kollega's bestudeerd uit prekenbundels van deze tijd, hij heeft verschillende belangrijke gegevens verzameld, om de gewraakte ‘tale Kanaäns’ en wat daar na aan grenst, te leren kennen. In verband met het doel, dat de schrijver zich stelde, is het niet geworden een volledige beschrijving van de kanselstijl, maar een opsomming van wat hij in de taal van de preek en dan nog wel zeer speciaal in orthodoxe kringen, afkeurenswaardig vindt. Wat hij vertelt van kanselstijl is eenzijdig, is dikwels een beschrijving van excessen. Maar veel er van is toch nog wel zo algemeen en oefent zijn invloed uit in zo grote kring, dat het belangrijk genoeg is, om het onder de aandacht te brengen van een ander publiek, dan waarvoor Ds. Schilder het had bestemd. De taal, die elke Zondag door een vrij groot publiek in de kerk met grote aandacht wordt beluisterd, is zeker niet de minst invloedrijke onder de groeptalen. In een inleidend hoofdstuk behandelt de schrijver de periode van Schortinghuis c.s. ‘Het Innige Christendom’ van Willem Schortinghuis (1740) is een ziekelik mysties-piëtisties werk, dat grote invloed uitoefende. Tot zijn geestverwanten behoort o.a. Jodocus van Lodenstein, als meer gematigd voorloper te beschouwen en later Bernardus Smytegelt, Gerhardus Kuypers, F.A. Lampe en Johan Verschuir. Zij vormen een eigen taal, door hen zelf ‘tale Kanaäns’ genoemd, in tegenstelling met de taal van de wereld. Schortinghuys zelf zegt; ‘Immers heeft ieder wetenschap haare bysondere konstwoorden’. Kenmerkende eigenaardigheden van deze ‘tale’ zijn dan: | |
[pagina 245]
| |
1o. trek tot beeldsprakigheid: Vb. de kerk - een nachthutje in den komkommerhof (Jes.1:8). de ziel, -waarin blijdschap en droefheid elkaar afwisselen - nn eens zal Amalek, dan Israël de sterkste zijn. Zielen die ‘naar de bloemhoven gejaagd worden’ (Ez. 13: 20). Zielen, die ‘nog niet van den hemel gevallen zijn’ (Gen. 24: 64). ‘balsem in Gilead’ (Jer. 8: 22). ‘met een leugen in de rechterhand verloren gaan’ (Jes. 44: 20). De toepassing van deze beelden is dikwels absoluut anders dan het gebruik in de Bijbel. Erger wordt het, als de taal van de Bijbel plaats moet maken voor beelden van eigen vinding; b.v. ‘todden en vodden’, waar Jesaja spreekt van een ‘wegwerpelik kleed’. ‘Mooije dooden’ - burgerlike naamchristenen. ‘door de pijlen des konings getroffen worden’ - treft des konings vijanden in hun straf. door de pijlen des konings in het hart getroffen worden - valt Godsgunstelingen ten deel in de bekering. een ‘drooge zondaar’ - een zondaar, die geen tranen schreit. Het tegenovergestelde is een ‘weenend schepseltje’. ‘Maaden-sak’, ‘een deel lompen en vodden van de wereld’ - het menselik lichaam. 2o. Tal van verkleinwoorden: kenteekentje, gestaltetje, gekrookte rietjes, bandetje, uurtje, dagje, stondetje, nietje. 3o. Het overvloedig gebruik van bijbelse namen, ook daar, waar men ze niet verwacht, het ‘geestelik’ toepassen van de toestand van bijbelse personen, etc. op eigen ervaring: Als Ds. Groeneboom ‘intree doet’ in Werkendam, dan slaat hij zijn hand ‘aan de Arke alhier, maar niet als Uza zonder Goddelijke last’. Hij zal ‘den vloek van Ebal moeten aankondigen’, ‘het regte Schibboleth van Sibboleth onderscheiden’. Zijn geboorte was ook ‘uit het Land der Cananiten’ (= waar men de ‘tale kanaäns’ niet spreekt). ‘Mijn vader was een Amoriter/ en mijne Moeder was eene Hethitische’. Dat deze taal niet tot de predikanten beperkt bleef, laat de schrijver dan zien uit de bekende voorb. uit de literatuur van die dagen: de ‘Zo Zo's’ bij Asselijn en vooral: Sara Burgerhart, de taal van broeder Benjamin, Cornelia Slimpslamp en Suzanna Hofland. Na dit stukje historie komt de schrijver tot ‘Hedendaagsche Kerktaal’ en gaat het gebruik na. Ie bij Ultra-Gereformeerden, | |
[pagina 246]
| |
2e bij Hervormd-Gereformeerden, 3e om en bij de Gereformeerde kerken. Ook in deze kringen cen taal, die alleen voor ingewijden is. Maar er is verschil. Het ergst maken volgens Ds. Schilder het de 1e. groep. I. 1o. Ook hier weer allerlei typerende voorbeelden: ‘Wereldling’ staat tegenover een ‘doorgeleid’ mens. ‘Gansch ontbloot’ is hij, die 't kleed van de eigengerechtigheid heeft afgelegd. ‘koningszonden’ zijn boezemzonden. Men moet komen ‘gearresteerd’ te worden (= aangegrepen door zondebesef). ‘ontgrondende genade’ - een genade, waarbij de bekeerde mens alle ‘gronden’ voor eigen zaligheid prijs geeft, behalve die volgens de grond van Christus' verdienste zijn. ‘een wettische en een werkelijke weg’ - poging om zalig te worden door goede werken. ‘standelijk leven’ - een leven, waarbij men zich meer bezighoudtmetzijn geestelikestand (= momentele toestand) dan met zijn staat (objektieve, juridiese positie voor God). Alle woestijnhaltes worden ‘vergeestelikt’ in een samenspraak tussen Bart en Kees. 2o. Dezelfde lust tot beeldspraak als bij Schortinghuis c.s. Vb. ‘o, geliefden, wat wordt in onze dagen het Maria's deel gemist. Wat zitten wij, op den Libanon, hoog en verheven.’ 3o. Dezelfde lust tot diminutieven, zelfs ‘het hofje van Gethsémané’. Ook zijn er vaste samentrekkingen: ‘het ban - en goddeloos geslacht, - bij aan- en voortgang, vat- en ontvangbaar (voor genade), voor- en toebereid worden op de eeuwigheid, zoen- en zoutverbond, Gods eeuwige schoot-en wonderzoon’. 5o. Alliteraties en assonanties: ‘hinken en zinken, leunen en steunen, weg en wandel’. 6o. Substantivering van een woord als misschien: ‘Wat van den Hemel daalt, dat zijn geen misschientjes’. 7o. Verschil tussen wijf en vrouw: een vrouw is ‘versierd en gezegend met vele gunstbewijzen’. 8o. Ook keert Ds. Schilder zich tegen het ‘uitjouwen’ het gebruik van je, jij en jou tegen God, dat in deze kringen nog veel voorkomt. | |
[pagina 247]
| |
II. Bij sommige Hervormd-Gereformeerden vindt Ds. Schilder hetzelfde. 1o. Predikanten, die zo gesteld zijn op de plechtige stomme e-dat zelfs 't woord Heer in de berijmde psalmen tegen de maat van het vers in, veranderd wordt in Heere. 2o. Predikanten, opgeleid aan een rijksuniversiteit, dis komen tot grofheden als: ‘och Heere, daar zie je-n-ons nou weer als 'n vuile, walgelike hoop, die voor je-n-aangezicht en in je neusgaten legt te rotten’. Dit zijn ook bij die groep uitzonderingen. Toch siteert de schrijver uit gedrukte prekenbundels nog krasse staaltjes, als bewijs hoe de ‘sprake Kanaäns’ ook bij die groep nog veel bewonderaars heeft. 3o. Eigenaardig is het gebruik van het onbepaald lidwoord een voor eigennamen: een Paulus, een Abraham, een heilig God, enz. Ook weer veel verkleinwoorden: ‘een beekje Krith’ en dezelfde beeldspraak: ‘Het schuwe vogeltje uit Egypte of de bonte duif uit het land van Assur vluchten tot den Heere niet’. 4o. Ook valt op het veelvuldig gebruik van: krijgen te, komen te, staan te. 5o. Stopwoorden als nog eens, maar zo b.v. ‘Wij hebben maar zoo noodig, dat het ons nog eens gaat als met die menschen in Nazareth’. III. In de Gereformeerde kerken, waar het geloofsleven niet zo mysticisties-piëtisties gekleurd is, vindt men veel van wat bij de vorige groepen opgemerkt is, niet. Wel vindt men bij velen nog een eigenaardige deftige cliché-taal. Ds. Schilder somt er verschillende kenmerken van op. 1o. vaste termen: in deze morgenure i.p.v. vanmorgen. kranken i.p.v. zieken. 2o. Vaste afkortingen (aan het verdwijnen): zien - en zinnelik. zoen - en zoutverbond. voor - en toebereid. 3o. Allitteraties en assonanties: weg en wandel. handel en wandel. 4o. hebraïsmen: ouden van dagen. tussen mij en tassen u. De meeste zijn aan de Statenvertaling ontleend. 5o. graecismen on latinismen. Vooral meervoud voor enkelvoud: verheft uwe harten; kinderen, die hun moeders om brood vragen. | |
[pagina 248]
| |
6o. archaïsmen: verordineeren, bestier, in het geheng der lankmoedigheid, landpale i.p.v. grens, jongelieden en jongedochters. Hier vallen bij Ds. Schilder heel wat uitdrukkingen onder, die we nu niet in de eerste plaats archaïsmen zouden noemen: b.v. dienstmaagd voor dienstmeisje. 7o. de stomme-e: ziele, breuke, dije, wolke, eerebiedinge. 8o. Hierbij de oude datief op -e: in den beginne, van nature, in den gelove. 9o. verkleinwoorden, liefst op -ske en -ke. 10o. bijwoordvorming op -lik: ganselik, vuriglik, onwaardiglik hardelik. op liks: zwaarliks, groteliks. 11o. een trouwe verbuiging, zelfs genitieven als: ‘onzes heengeganen broeders weduwe’. 12o. woorden als: dewelke, hetwelk, dezelve, hetzelve, gijlieden. 13o. voorliefde voor wijdlopigheid en beeldsprakigheid: Niet hij is 80 jaar oud geworden, maar ‘hij heeft de leeftijd der zeer sterken bereikt’, of: ‘de dagen der jaren zijns levens zijn tachtig jaar’. Wie sterft, wordt ‘door de dood weggerukt’, ook al heeft hij meer dan een jaar ziek gelegen. Men is niet ernstig ziek, maar ‘zwaar met krankheid bezoeht’. 14o. een soms onverklaarbare vrees voor ‘gewone’ woorden. Een kras, maar typerend voorbeeld geeft de schrijver, als hij vertelt van een broeder, die in Utrecht een operatie moet ondergaan, waarvoor dan gebeden wordt, dat de ‘kunstbewerking’, die broeder X ‘elders’ moet ondergaan, ‘voorspoediglik’ moge ‘geschieden’ of een gelukkige voortgang hebben en dat de hand van de ‘medicijnmeester’ recht moge worden bestuurd. 15o. ookweereen voorliefde voornamen: een Mesech, een Elim, etc. 16o. vaste beeldsprakige uitdrukkingen, soms heel willekeurig en niet aan de Bijbel ontleend: ‘paarlen aan de middelaarskroon’. Ik heb in het voorafgaande niets anders gedaan dan navertellen wat Ds. Schilder zegt, met de voorbeelden, die hij zelf geeft. Meer ligt ook niet in de bedoeling van dit opstel, dat alleen de aandacht wil vestigen op enkele belangrijke taalwaarnemingen, die wellicht zouden begraven blijven in een boek, dat veel beoefenaars van onze taalgeschiedenis anders misschien zouden voorbijgaan. Alleen voor één ding wil ik waarschuwen: dit zijn geen gegevens, die gelden voor ‘de’ kerktaal. | |
[pagina 249]
| |
De ziekelite excessen, waarvan Ds. Schilder vertelt, komen voor 1o. bij wat hij noemt de Ultra-Gereformeerden. Daaronder verstaat hij een kleine groep mensen, niet bij Hervormde of Gereformeerde Kerk aangesloten, zgn. Oud-Gereformeerden, Vrij-Gereformeerden, etc, groepjes ontevredenen met de orthodoxie in Hervormde en Gereformeerde kerk; 2o. bij een deel der Gereformeerden in de Hervormde kerk, predikanten van de Gereformeerde Bond, meestal kortweg ‘de Bond’ genoemd. Dit is een veel belangrijker groep, die in de laatste jaren eer toe- dan afneemt. Nu zijn echter weer niet alle predikanten van de Bond zo: maar toch, verschillende bekende woordvoerders, ook in de grote steden horen er toe. Ze hebben stampvolle kerken. Hun woord heeft dus grote invloed. Hun termen worden door het volk overgenomen. Het zou de moeite waard zijn wat gegevens te bezitten over die taal bij het volk. Maar daarvoor zijn natuurlik niet zoveel gegevens op schrift. Toch zijn ze er wel: bekeringsgeschiedenissen, getuigenissen op het ziekbed, etc. Ik heb zelf bij mensen, die nooit anders dan een Bondsdominee hoorden, kunnen opmerken, dat hun terminologie presies dezelfde was als van hun geliefde dominee. Het verwondert me dan ook niet, dat de schrijver voorbeelden weet van ouderlingen, die vragen: ‘Heb je al in de lendenen van Adam gelegen? Ben je al gearresteerd?’ en aan een zieke: ‘Heit de-n-Heere Jezus je peluw al es magge schudden?’ De taal van de Gereformeerde kerk, in veel opzichten verschillend van de vorige groep, heeft minder ‘dierbaarheden’, maar is toch vol van vaste uitdrukkingen, voor een groot deel overgenomen uit de Bijbel of onder invloed van bijbeltaal ontstaan. De taal heeft daardoor iets deftigs en plechtigs, passend bij de verhevenheid van het onderwerp, dat behandeld wordt, maar wordt meermalen onnatuurlik, meer manier dan stijl. Het vasthouden aan allerlei cliché's, het zich niet kunnen ontworstelen aan de dwang van de traditie, het gemak, dat er ligt in het gebruik van een eigen vaktaal, heeft gemaakt, dat men kan spreken van een kanselstijl, die niet al te goede naam heeft en maar al te veel frisheid mist. Dit is natuurlik niet de taal van elk Gereformeerd predikant, maar toch wel van een groot deel van hen, en daarbij horen dan ook nog velen van de orthodoxen in de Hervormde kerk, n.l. diegenen van de Gereformeerde Bond, die niet de taal der Ultra-Gereformeerden spreken en een groot deel van de konfessionelen. | |
[pagina 250]
| |
Dan blijven er nog verschillende predikanten in de Gereformeerde kerk er zeer velen in de Hervormde kerk over, die zich er op toeleggen een natuurlike taal te spreken. Terwijl aan de ene kant het aantal groeit van de Bondspredi-kanten, die de ‘oude klanken’ laten horen, neemt aan de andere zijde 't getal toe van hen, die in hun preek dicht naderen tot de beschaafde omgangstaal. Tot slot wil ik nog wijzen op een van de laatste hoofdstukjes uit het boek van Ds. Schilder, waarin hij aantoont, dat voor iemand, die niet ingeleefd is in hoge, heilige sfeer, het onmogelik wordt heilige dingen te zeggen in passende taal. Hij wijst het mislukken van verschillende vertaal pogingen uit die oorzaak aan, geeft treffende voorbeelden daarvan, vooral uit Fenna de Meyier's vertaling van de Pensées van Pascal.
Leiden. J.v. Ham. |
|