Junie. Herman Robbers bespreekt Het Zwevende Schaakbord van Louis Couperus; Jo de Wit bespreekt De late Dorst van Gerard van Eckeren.
Opgang. Mei-Junie. Joh. Luijkenaar Francken vervolgt zijn uitvoerige bespreking van Genoveva van Brabant door Streuvels. - G. van der Meulen geeft een opstel over Socialistische Kunst, waarin hij achtereenvolgens Adama van Scheltema en H. Roland Holst behandelt.
Opwaartsche wegen. Mei. Harmen van der Leek besluit zijn beschouwingen over Het Manco-Vraagstuk. Ook in de Christelike litteraire kritiek ‘beseft hij smartelijk het heerschende tekort’, dat moet ‘nopen tot een levendige medewerking van velen, die krachtens hun positie daartoe zijn aangewezen.’ - Dezelfde schrijver beoordeelt, scherp afkeurend, Phil's Amoureuze, Perikelen van Emmy van Lokhorst.
Junnie. J. Haantjes beoordeelt het werk van Wilma, die met enige schetsen in ‘Opgang’ debuteerde.
De Stem. Junie. Iu een beschouwing over Nederlandsche Litteratuur beoordeelt Dirk Coster het laatste work van Elisabeth Zernike en van Jo de Wit.
Stemmen des tijds. Junie. J.C. van Dijk schrijft, van Christelik standpunt, een opstel Over kunst en kunstgenot.
De Beiaard. Mei. Jozef Simons vervolgt zijn artikel Wat zong Oud-Kempenland?, waarin opnieuw een aantal volksliederen meegedeeld en besproken worden.
Junie. Jos. Cools, O.P. stelt, naar aanleiding van een artikel in de vorige jaargang, de vraag Was Vondel Thomist? en geeft daarop een in hoofzaak ontkennend antwoord. Al vertoont zijn werk overeenkomst met de Summa contra Gentiles, ‘zijn onmiddellijke bestudeering van St. Thomas' eigen werk is alles behalve zeker.’ - Jozef Simons besluit zijn bovengenoemd artikel.
De Vlaamsche Gids, No. 5. In de rubriek Hollandsche Letteren schrijft Franz de Backer o.a. over Het Zwevende Schaakbord van Louis Couperus.