‘Neefjen speulen’ (Warenar, vs. 326).
Bij de juiste verklaring van deze uitdrukking (nl. ‘kiekeboe, verstoppertje spelen’) tekent Leendertz in zijn uitgave van de Warenar (Zwolse Herdr., blz. 127) aan: ‘Alweer eene uitdrukking waarvan de oorsprong nog niet verklaard is. Misschien moet men verstaan “hij speelt komedie”; neefje beteekende tenminste tooneelspeler, zie Kil.’
De rederijkersspelen die omstreeks 1600 in Noord-Holland werden opgevoerd, en in het archief van ‘Trouw moet Blijken’ bewaard zijn, laten omtrent de oorsprong van deze uitdrukking niet de minste twijfel. De ‘neefgens’ waren namelik de ‘sinnekens’: de verpersoonlikte ondeugden, de verleiders, die de hoofdpersonen beloerden en belaagden. Inderdaad spelen ze daarbij meermalen ‘kiekeboe’ om de hoek van een gordijn. Soms is één van het tweespan nadrukkelik als vrouw getypeerd en draagt dan de naam van ‘nichtje’. Het Amsterdamse publiek in de dagen van Hooft zal de uitdrukking nog in de oorspronkelike betekenis gekend, en dus de komiese kracht van de vergelijking gevoeld hebben.
C.d.V.