De Nieuwe Taalgids. Jaargang 17
(1923)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Een opmerking over het Nederlandsche perfectum.Door Prof. Muller is in aflev. I van den XIVden Jaargang (blz. 5) de opmerking gemaakt, dat in het nieuwere Nederlandsch, in het bijzonder in journalistieke taal, het zoogenaamde Imperfectum dikwijls wordt gebruikt voor handelingen van een onbetwijfelbaar perfectisch karakterGa naar voetnoot1). Het bedoelde gebruik is inderdaad even hinderlijk als de befaamde ‘inversie na het voegwoord “en”’, of het weglaten der inleidende conjunctie voor een objectszin. In alle drie gevallen is het moeielijk, verstokte zondaren te bekeeren, omdat het toeval wil, dat al deze misbruikte vormen eenmaal normale Nederlandsche constructies zijn geweest. In den dialoog der Mnl. verhalen drukt het eenvoudige Imperfectum nog even goed als het omschreven Perfectum een perfectisch aspect uit, d.w.z. een aspect van een handeling die nawerkt tot in het heden van den spreker, of waarvan de toestand van den spreker het direct gevolg is: ‘Ay, wats ons ghesciet! In swaer vernoy, in swaer verdriet Sijn wi comen, in groten toren. Wi hadden ghenouch te voren Ghenomen, al waren si binnen bleven Die daer buten nu hare leven Hebben verloren, dat verstaet wel, Hem is ghespeelt een evel spel Allegader, niet hem somen. Diet daden si beginnen comen! O wi, o wi, wats u ghesciet! Het es een van den genen, siet, Die de ondaet hevet ghedaen.’ Wal. 7011 vg. Men zou den omhaal van een zeer uitvoerig vergelijkend materiaal behoevenGa naar voetnoot2), om te willen aantoonen, dat deze perfectische functie van het eenvoudige Imperfectum nooit uit onze | |
[pagina 27]
| |
taal verdwenen is. Maar ook het bewijs van het omgekeerde zou misschien niet voor iedereen overtuigend te leveren zijn. Ben syntactische traditie als het perfectisch Imperfectum kan grooter omvang hebben gehad en behouden, dan wij, op grond van ons geschoold taalgevoel, meenen. Als een zeer oud ‘survival’ is een geval als ‘Heden overleed ....’ te beschouwenGa naar voetnoot1). Het was evenwel mijn bedoeling, te wijzen op een andere ontwikkeling in een richting, tegenovergesteld aan de door Prof. Muller geconstateerde. Ik bedoel de neiging om het omschreven perfectum te gebruiken voor verleden handelingen. Juist de normale, perfectische beteekenis, die, wat het tempus betreft, veeleer praesentisch is, geeft, gelijk we zullen aantoonen, tot die neiging aanleiding. Het is duidelijk, dat de vraag, of een verleden handeling van gewicht is voor heb heden, geheel verschillend kan worden beantwoord, al naar gelang van des sprekers of schrijvers verbeeldingskracht, denk en spreektrant, of van zijn verhouding tot het verhaalde feit. Het is onvermijdelijk, eenerzijds, dat de lezer (meer dan de toehoorder) bij het vernemen van onhandig gestelde berichten een der tempora misplaatst acht, omdat hij van ‘het belang voor het heden’ niet overtuigd kan worden, anderzijds dat hij, reeds onder den indruk van een litteraire schildering, door het effect van een welgekozen, maar onverwacht, verhalend perfectum, wordt opgevoerd tot helderder inzicht in de werkelijkheid, die de schrijver heeft willen ontvouwen als belangwekkend verre buiten de beschreven sfeer.
De eerste mogelijkheid, die van misverstand tusschen schrijver en lezer, kunnen we ook in dit geval gemakkelijk aantoonen door proefjes van journalistieke taal, die door te sterk litterair affect is ontsierd. Tot een inleiding in de schoonheid van oud Perzië, welke van Dinsdag af in de Academie zal te zien zijn, heeft Mej. Dr. Elizabeth Neurdenburg (s.s.t.t.), er gisteravond een voordracht over oud Perzisch aardewerk gehouden (1). | |
[pagina 28]
| |
afbeeldingen heeft zij haar technisch overzicht nader verklaard (5) en .... (N.R.C. 23/XII '17). Het eerste, samenvattende, perfectum zou niet storen. Is het tweede in de hand gewerkt door den bijzonderen rhythmischen vorm van den zin en heeft de berichtgever het gebruik van dit weidsche tempus toen ‘interessant’ of ‘bijzonder’ gevonden? Dat zijn hart, bij het schrijven van dit bericht, nog natrilde van ontroering over schokkend-gewichtige gebeurtenissen, kan ik moeielijk gelooven. Evenmin zijn de perfecta van de volgende levensbeschrijving van een nieuwbenoemd hoogleeraar in staat mij dien hevigen indruk te suggereeren: Op wensch van zijn moeder - - ging hij naar de cadettenschool en was 1½ jaar in garnizoen te O. In '02 vertrok hij als scheepsdokter naar Indië -. Na 7 jaren keerde hij weer terug. Hij is toen opnieuw naar Indië vertrokken (1) en heeft zich als civiel geneesheer gevestigd te Sidjoardjo (2), waar door zijn toedoen de bouw van een inlandsch hospitaal, niet uitgaande van de zending, tot stand is gekomen (3). Zeven jaar geleden keerde hij terwille van de opvoeding zijner kinderen naar Utrecht terug en legde zich daar weer op de wetenschap toe. (N.C. 6/IX '13). Alleen no. 3 is voor mij begrijpelijk. Ook zou, voor mijn taalgevoel, het perfectum zeer wel passen voor de imperfecta in den laatsten zin, waar ons duidelijk wordt gemaakt ‘hoe hij hoogleeraar is geworden’. Een gepaste onderscheiding der tempora in verband met den inhoud blijkt uit den volgenden zin over het bezoek van den Belgischen Koning aan een tentoonstelling van Vlaamsche Couranten: ‘Binnen den korten tijd, dien Z. M, bij ons doorgebracht heeft, stond zijn verfranschte omgeving voor eéne verrassing’ (Neerlandia). Het is inderdaad moeielijk voor een verslaggever, door een meer of minder op het effect berekend perfectum vat te krijgen op den krantenlezer. Bereikt wordt dit effect zonder twijfel in de volgende geestdriftig gestelde passage uit een ‘Worstelkroniek’ (N.C. 2/XI '14): Uit de geschiedenis der moderne worstelkunst. In 1845 kwam een trio reusachtige worstelaars naar Parijs, dat gerust als de bakermat van het moderne Grieksch-Romeinsch worstelen mag worden beschouwd. Ze hadden een reusachtig succes, die Meissonnier, uit Avignon, de kolossus Quiquine en Mazard, uit Uzès (N.B. de uitwerking dezer | |
[pagina 29]
| |
bewonderende oppositie, versterkt door het aanwijzende ‘die’) - - - Het succes dezer drie leidde tot de stichting van de Salle Montesquieu, waarin achtereenvolgens optraden: Pujol, bijgenaamd de brugpijler, Richaud, bijgenaamd de karabinier van Bugey, Rivoire, bijgenaamd het ijzeren lichaam, Louis Vignéron, het menschelijk kanon ... En het worstelen was zoo populair als liet nooit is geweest. Avond aan avond zat de Salle Montesquieu tjokvol Daar is ook gekampt de partij tusschen den fameusen Arpin, bijgenaamd de verschrikkelijke Savoyaard, en Marseille, den molenaar van Lalapud. De bewuste giganten-partij werd in 1852 gekampt .... Zelfs voor den overtuigden tegenstander van de worstelsport maakt deze geestdriftige verslaggever door zijn bewonderenden toon het historisch belang der ‘gigantenpartij’ duidelijk, in dien merkwaardigen zwaaraanloopenden zinsvorm met het perfectum. Voor hèm leeft het feit voort als een ‘moment’ en hij maakt dat de lezer ‘er in kómen kan’. Het is een bekend en begrijpelijk feit, dat in het verslag van eigen ervaringen de schrijver eerder een haudeling als gewichtig voor het heden voorstelt, dan wanneer hij verhalen doet van den derden persoonGa naar voetnoot1). Zoo komt het, dat we zelfs in het krantenverslag een perfectum voor een overigens bijkomstige gebeurtenis als een gewichtigheidje gaarne aanvaarden, wanneer de verslaggeefster niet achter de schermen blijft, maar als ‘Lucie de Guérardie’ haar ervaringen over ‘Mode’ boekt: ‘Al wat ik vinden kan,’ zeide hij, moedeloos. ‘En dan dit!’ Uit de groote, helgroene paardedeken, die prachtige schaduwstrepen had, waar de zon eens haar uitgebeten had, haalde hij een stapel kleedjes. Toen ben ik geschrokken. ‘Ja, ziet u, dat maken ze nou’. (N.R.C. 29/VII '17). Met voorliefde leggen litteraire schrijvers in den dialoog een nadruk op de beslissende feiten door het gebruik van een perfectum. (‘Vreemde Heerschers’, blz. 232): ‘Om half negen brengt Lucia de twee paar kousen beneden en gaat weer naar binnen. Ik zat te wachten op de bank onder den mispel. En toen de boot van kwart voor negen goed en wel langs den Leonardo was geschoven, heb ik stilletjes de mand op mijn rug geheschen en ik ben er van door gegaan - -. Toen ik 't tuinhek dichttrok, riepen ze me uit het raam nog na, Lucia het hardst, en met een kwaadaardigheid! Ik dacht: niet omkijken - - doorloopen - - en ik ben recht naar hoven gestapt - -.’ | |
[pagina 30]
| |
‘En nu ben ik hier,’ beteekent dit en daardoor heeft dan ook dit perfectum de beteekenis van ‘een resultaat voor het heden’. Het is begrijpelijk, dat in den modernen roman in brief- of dagboekvorm de ‘eerste persoon’, die in dit geval een ‘hoofdpersoon’ van het verhaal is, zich uit in mededeelende of verhalende perfecta. Voor een deel hebben deze perfecta dezelfde waarde als het zooeven genoemde in den dialoog (onmiddellijke aansluiting bij het oogenblik van schrijven of spreken), in andere gevallen omschrijven zij (evenals in het citaat van ‘Lucie de Guérardie’) een bijkomstig feit, dat als iets heel bijzonders voortleeft in de herinnering van den auteur. Door de bijvoeging van ‘gisteren’, ‘eergisteren’, zijn we overtuigd van onmiddellijke aansluiting bij het heden van den schrijver: ‘Ik was vermoeid, en sprak onwillekeurig van een kort verblijf aan zee. Mijne goede moeder greep er naar als naar een reddingsanker! “Gij zult morgen vertrekken,” gebood zij. En gisteren, dicht bij den avond, ben ik aangekomen’ (Grids '17 II 236). Veeleer bepaald tot de herinnering van den schrijver, zijn de handelingen, begeleid door ‘op dien dag’ e.d.: Ik had een koud souper op mijne kamer laten opdienen: ik eet 's avonds dikwijls alleen, daar mijne moeder vroeg naar bed gaat. Paul at als een wolf bij de eerste beten, werd echter weldra lusteloos. Hij vertrok vroeg. Dien nacht heb ik niet goed geslapen ... (Gids '17 I 267.) De twee laatste perfecta omschrijven, concludeerend, samenvattend, den toestand van den auteur op het oogenblik van | |
[pagina 31]
| |
schrijven. De voorafgaande perfecta, die het jagen beschrijven, zijn erop berekend, ons het verborgen belang dier bijkomstige handeling, ons pakkend door overdrijving in de voorstelling, te suggereeren. Zij zijn een middel tot effect, deel van den litterairen stijl. Zoo ook in de volgende aanhalingen: ‘Stel U dan voor mijn waarde, wat brieven als uwe laatste daaraan zullen uitwerken! Ik ben gisteren, mijn hart kloppend, bij bisschop Marcus meêgegaan. De wezelige Fele heeft mij bij hem geleid in zijn groot werkvertrek. (Beschrijving van het vertrek). Ik trad binnen en Marcus lachte mij tegen. (Gids '17: 6)’. Het is begrijpelijk, dat de uitwerking dezer bijzondere perfecta staat of valt met de zeldzaamheid. Teekening en relief geven zij vooral aan de afsluitende beschrijving, zooals uit het volgende blijkt. Een zuiver litterair perfectum aan het einde van een verhaal in dagboekvorm, de beschrijving van een aangrijpend afscheid: ‘Cornelie had hare moeder verlaten. Zij toonde ons haar gezicht bleek en hare oogen rood gehuild. Zij verzocht ons, haar op het perron niet te volgen; het was beter, vond zij, het afscheid kort te maken. Zij omhelsde ons, hartstochtelijk ditmaal. Ik voelde op mijn wang den fellen gloed harer lippen. Nadat Rudolf de hand der dames had gekust, zagen wij ze beiden in de wachtzaal verdwijnen, - voor hoe lang? en wanneer zouden wij ons Cornelietje terugzien? Top Naeff, aan het slot van ‘Vriendin’ (Gids '16 I 37): ‘Toen moeder mij dien avond belde voor de thee, ben ik met minder daverenden tred dan gewoonlijk, en inderdaad met zondige beklemming om mijn hart, de trappen afgedaald ..... En in mijn maagdelijk bed heb ik dien nacht wakker gelegen, medeplichtig, gewonnen ....’ | |
[pagina 32]
| |
Van Looij (De Dood van mijn Poes): ‘Toen heb ik haar opgenomen, getild naar mij óp en op mijn knieën heb ik haar geset. Ze woog bijna niet meer - -. Zacht voelde ik mijn hand gaan over het vel van mijn beestje en toen is stil een groot leed komen opzwellen naar mijn oogen.’ Wanneer ik nu op de gevallen in den eersten persoon die in den derden laat volgen, dan wil ik daarmee niet beweren, dat hierin twee trappen der ‘ontwikkeling’ van dit modern perfectum moeten worden waargenomen. Ik wil alleen laten uitkomen, dat in de nu volgende gevallen de uitwerking der verspringing van het aspect grooter is, omdat de feitelijke afstand tusschen de beschreven gebeurtenissen en den auteur grooter is dan in de tot nu toe besprokene. Aan het einde van J. de Meester's roman ‘Carmen’ (Gids '15 260), wanneer de intrigue het hoogtepunt voorbij is, citeert de auteur uit het dagboek van den hoofdpersoon: ---------------------- Aan het einde van het verhaal van Roland Holst, ‘Deirdre’, (Gids '16 II 344): ‘Toen hief zij het hoofd en zag om naar de woeste honger van het vuur. Naargeestig en zwart gaapten de resten van muren daarin. En zij zag wolken van donkeren rook. Laag en langzaam trokken die weg in de richting waar Emain Macha nog stond. Toen, door dien avond, langs de brandende Roode Burcht, overal de stille lichamen der verslagenen achter zich latend, is zij met lange schreden heengegaan. Al vager, al onbestemder werd haar witte schijn, tot zij doofde en de groote schaduwen van het westen achter haar sloten.’ Het slot der geschiedenis van Célestin en Jozette in Scharten-Antink ‘Een huis vol Menschen’, blz. 457 vg.: Op den hoek van een straat was een café met vele ramen. Célestin had op eenmaal het sterke gevoel, dat Jozette hier zijn zou ..,. Maar toen hij de Rue Blanche omhoogklom, begon hem opnieuw de vraag te kwellen .... hij moest haar vinden, hij moest haar zien, ... | |
[pagina 33]
| |
hokje boven heeft hij den mensch-uitspuwenden ‘danse du ventre’ aanschouwd .... Misselijk, of hij zijn hart zou uitbraken, is hij het trapje weer afgestrompeld .... En toen heeft hij beneden op den dansvloer, iets gezien, dat nog helscher was, .... Te lang om te citeeren, is het zeer opmerkelijk slot ran De Meester's ‘Geertje’, waarin de tempora, en het verhalend perfectum in het bijzonder, een afzonderlijke beschouwing zouden verdienenGa naar voetnoot1). G.S. Overdiep. |
|