De Nieuwe Taalgids. Jaargang 17
(1923)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De dubbele ontkenning in Afrikaans.Het dubbele nie in Afrikaans heeft al heel wat belangstelling van taalvorsers, en zelfs van het ruimere publiek in Zuid-Afrika, dat het verschijnsel als één van tiepiese kenmerken van zijn eigen taal beschouwt, gewekt. Maar zover ik zie is er nog geen bevredigende verklaring, evenmin een waardering van gegeven. De onderscheiden pogingen hiertoe hebben geregeld geleid tot een non liquet, waarmee men naar het schijnt zich tevreden stelt. Herhaaldelik heeft men de blik geslagen naar het Franse ne-pas, dat de Hugenoten immers hebben meegebracht en als stempel zouden hebben gedrukt op de taal van hun Hollandse buren hier. Het behoeft evenwel geen grote scherpzinnigheid om te zien dat de overeenkomst slechts een zeer uiterlike is, dat het wezen der dubbele ontkenning in Afrikaans een heel ander is dan dat van de Franse konstruktie. De beste, al is het een korte, psychologiese indeling ervan, is tot nu toe gegeven door De Vries, Dysmelie, blz. 15 § 10, waar het Afrikaanse gebruik vergeleken wordt met en onderscheiden van de herhaling der negatie in onverschoolde taal in 't Nederlands, in gevallen als: ‘'t Is niks niet goed met hem’, ‘zie je nergens geen mes’ e.d.m. Dit laatste noemt De Vries partiële repetitie, het Afrikaanse verschijnsel daarentegen totale. In een zin ‘ons kan ni weet ni’ wordt volgens De Vries eerst het kunnen genegeerd, en dan het kunnen weten. Het dubbele nie, het twede aan 't eind, is tot een vaste ritmiese éénheid geworden in 't Afrikaans; geen wonder dat juist een dergelijke fijnere onderscheiding van het taaleigen voor de vreemdeling moeilikheden in 't gebruik oplevert. Hoe sterk een rol het ritme, en het gevoel van een noodzakelik nie aan 't eind van een negatieve periode spelen, wil ik met een paar gevallen van usurpatie aantonenGa naar voetnoot1). Een schrijver van volksraadindrukke in Die Burger vertelt als volgt: Net in één ding is sy verbeelding nie sterk genoeg nie. Dit is daardie onderhoud wat | |
[pagina 18]
| |
die stakers met genl. Hertzog op Witbank gehad het nie. De macht van de ontkenning, die 't hele verhaal beheerst, heeft veroorzaakt dat de esplikatieve, positieve zin door het achteraankomend nie met een ruk tot een intrinsiek onderdeel van de uitspraak is gemaakt. Een ander verteller zegt: Eindelik kry ons Burenbastion wat reg op die see uitsien, maar hier is geen selle of geheime nie om te vermeld nie. Het laatste nie is logies volkomen overbodig; de driedubbele ontkenning is het produkt eensdeels van een kontaminatie uit 1o: maar hier is geen selle of geheime nie en 2o: maar h.i.g.s. of g. om te vertel nie; anderdeels van een eenvoudige voortzetting van de volledige zin met dubbele ontkenning door een aanvulling, die, op analoge wijs als in het vorige geval, door de macht van het voorgaande en 't ritmies gevoel, een nieuw nie krijgt. Anders geaard is het verschijnsel, dat een positief element ingeschoven wordt in een ontkennende zin, bv. in: Maar ten spyte van sy beswaar het minister Malan tog ook nie weer anders kon doen dan te erken nie dat daar veel vir die verdaging te sê was, waarbij de plaats van het eerste nie vóór weer, terwijl wij het erna zouden bezigen, beïnvloed zal zijn door de als groep gevoelde zinswending tog ook nie. Ook in Afrikaans zou het twede nie in een normaal geval gevolgd zijn op doen, en de positieve uitzondering zou daarna komen. Het zal duidelik uit de geboden zinnen gebleken zijn dat in grotere perioden met negatieve strekking er een aaneenschakeling plaats vindt van groepen, elk met een eigen ontkenning aan het eind voorzien, welke in organies verband met elkaar staan. Het is een bekend verschijnsel dat in primitieve taal biezonder vaak de ontkenning achteraan komt, nà de vooraf genoemde uiting in positieve vorm. Dit vloeit voort uit de behoefte aan aanschouwelikheid die eigen is aan minder ontwikkelde individuen. Belangwekkend zijn de waarnemingen op dit punt van Jespersen, meegedeeld in ‘Language’, blz. 186. Een Deens kind vormde de zin: nina enaj una enaj haena mad enaj, ‘we shall not fetch food for the young rabbits’: nina rabbit (kanin), enaj negation (nej, no), repeated several times in each negative sentence, as in old English and in Bantu languages, una young (unge). Het is nodig deze dingen ter inleiding genoemd te hebben, vooral ook de usurperende neiging van 't hedendaags Afrikaans, om de taalbodem van mijn lezers ontvankelik te maken voor beter begrip van hetgeen volgt. | |
[pagina 19]
| |
Om tot een verklaring van 't Afrikaanse gebruik te geraken zullen we van primitieve taal, die van het kind en die van de onbeschaafde natuurvolken uitgaan, en steeds een zin met dubbele ontkenning in het verband van de omgeving bezien. Daartoe bestaat dunkt mij voor de hand liggende aanleiding. Ten eerste rechtvaardigen de onderzoekingen over de vorming van kindertaal, en de uitkomsten daarvan, de vergelijking tussen het Afrikaans met z'n vele nieuw-vormingen en de in sterke mate oorspronkelik-scheppende taal van jonge mensen. Ten twede is de nauwe aanraking waarin de blanken sinds het begin van hun vestiging aan de Kaap met de inboorlingen zijn geweest, een faktor van eersterangs waarde voor de groei van 't Nederlands in een bepaalde richting. Vooral op het gebied der syntaxis zal de invloed van het inheemse idioom op dat der nieuwkomenden niet te onderschatten zijn. De blanken waren en zijn in staat om hun taal te modifiëren, aangezien velen van hen de inboorlingen-taal konden - de historiese bronnen bewijzen dat genoegzaam - en kunnen spreken.Ga naar voetnoot1) Wanneer een wezen dat over een weinig ontwikkelde taal beschikt, op een vraag in ontkennende zin antwoordt met een enkel: ‘neen’, dan heeft dit woord zeer dikwels, om niet te zeggen altijd, meer en ruimer inhoud dan het neen van ontwikkelder individuen. Zoals door Stern is opgemerkt heeft het neen van het kind wils-inhoud, betekent bv.: ‘ik wil niet’, ‘laat me met rust’, terwijl het neen in meer bewuste taal kan worden weergegeven met: ‘het is niet zo’Ga naar voetnoot2) In algemener bewoordingen zou ik willen zeggen: het primitieve neen en zijn ekwivalenten heeft modale inhoud. Hieruit volgt dat in de door De Vries als voorbeeld gekozen zin ‘ons kan ni weet ni’ de eerste negatie een meer primitief element is, de twede een meer bewust; het eerste nie behoort bij de uiting van een spontane reaktie, het twede bij die van een doordachte uitspraak. Daarom | |
[pagina 20]
| |
verdient het m.i. de voorkeur om niet van totale repetitie in zo'n geval te spreken. In het Afrikaans nu hoort men algemeen als teken van ontkenning de dubbele hik , onder kleurlingen en blanken van alle standen, ook Engels-sprekende Afrikaners. Veelal wordt dit geluid gebezigd wanneer een zeker pathos bij de ‘spreker’ te bespeuren is, wat meermalen dan ook tot openbaring komt door het met een ruk achterover werpen van het bovenlijf. De uiting is dan ook te beschouwen als een spontane reaktie. Ongetwijfeld is ze door de blanken overgenomen van de inboorlingen; volgens mededeling van een zendeling, die enige jaren lang onder de Ovambo-kaffers in Duits Zuid West gearbeid heeft, is het geluid bij die lieden zeer gewoon, en zij kunnen het niet van de beschaving hebben overgenomen.Ga naar voetnoot1) De dubbele hik kan al of niet gevolgd worden door een explikatieve zin; op de vraag: ‘weet jij waar Langenhoven woon?’ kan het antwoord luiden: ‘’ of: ‘ ek weet nie’.Het ligt in de aard der zaak dat Nederlands-sprekenden al spoedig het onbeschaafd klinkend geluid, al is het ook niet geregeld, zijn gaan vervangen door hun eigen neen of nee.Ga naar voetnoot2) In de tegenwoordige periode van 't Afrikaans hoort men dan ook veelvuldig naast bovengenoemde antwoord-vorm: ‘nee, ek weet nie’. Dat genoemde substitutie al spoedig moet hebben plaats gehad is heel waarschijnlik, maar niet zo eenvoudig om te bewijzen. Immers van het bestaan der hik-klank in vroeger tijd weten we niets, aangezien hij niet is opgetekend. Het ligt echter voor de hand om aan te nemen dat hij bij de inboorlingen oud is. In de taal van ongeveer een eeuw geleden heb ik voorbeelden van dit voor Nederlanders ongewone, gebruik van neen vóór een ontkennend antwoord aangetroffen, nl. in Louis Trigardt's Dagboek (1836-1838). De mensen van deze trek waren in voortdurende nauwe aanraking met de inboorlingen. Sommige blanken hadden zelfs zwarte vrouwen genomen en dus meer dan een taalvermenging alleen tot stand gebracht. Eén van deze laatsten is ouwe Albagh, die we op blz. 192 | |
[pagina 21]
| |
aldus horen: Nu, zei ik aan hem, als hij nu wat te zeggen heb moet hij spreken. Antwoord Albag: nee, nies nie. Daar op zei Jan, als hij de Boesseman hebben wil, ken hij hem nog krijgen, mits dat hij hem in versekerd houijd. Antwoord Albag: nee, dat ik hen nie doen, daar om ik ken niks zee; en: antwoord hij van neen: da ikke ken niet zee. Dit betekent dus dat de taal, in het geval waar een toegevoegde explikatieve zin optreedt, tweemaal een ontkenning bezigt; de twede is, verbonden met andere rededelen, een aanvulling en gedeeltelike herhaling van de eerste. Dit verschijnsel van zo'n herhaling in 't algemeen is niet onbekend in 't Nederlands, en zijn eigen aard brengt mee dat men het in alle menselike taal zal kunnen aantreffen. Een eerste uitbreiding op Afrikaans terrein konstateren we, wanneer we opmerken dat een ontkennende zin ook in andere gevallen door nee wordt voorafgegaan, waar het niet te verwachten zou zijn na de gestelde vraag, in gevallen als: ‘Waar woon L.?’ ‘Nee, ek weet nie’. Het nee alleen zou niet volstaan, immers het zou dubbelzinnig zijn, kunnen betekenen: ‘ek weet nie’, ‘ek sê dit nie’, e.d.m. Het is dan ook te waarderen als een beknopte zin, een voorloper van de ontkennende mededeling, die de spreker schuldig blijft. Bij een vergelijking met het eerste geval ziet men dat dit twede een uitgesproken ander karakter vertoont. Het voorafgaande nee toch zou in 't eerste geval kunnen volstaan, en doet dit dan ook dikwels, omdat het een feit konstateert. In het twede daarentegen is het de ontlading van een affekt, gaat evenals de dubbele hik dan ook meermalen gepaard met een ontkennend gebaar. Hetgeen volgt is evenwel een rustige mededeling, waarvan nie een onontbeerlik deel vormt. Evenzo in: ‘Hoe gaan dit met jou?’ ‘Nee, heeltemal goed, dankie.’ We zien het voorafgaande nee hier optreden, hoewel er een naar strekking en vorm volkomen positief antwoord gegeven wordt; dit nee heeft dan ook als inhoud: ‘er is niets verkeerd’, het effent de weg tot het volgende. Men zou uit dit gebruik kunnen aflezen dat een hoorder bij een vraag naar z'n bevinden het eerst veronderstelt dat de vrager aan iets ongunstigs heeft gedacht. Ook deze uitbreiding zal vermoedelik oud zijn, natuurlik als ze is onder de gegeven omstandigheden. Maar hoe natuurlik ook, ze is de eerste stap op een ontwikkelingspad dat een geheel nieuwe konstruktie tot eindpunt kan hebben. Immers: op deze | |
[pagina 22]
| |
wijs is het voorkomen van een dubbele ontkenning tot een gewoonte geworden voor het bewustzijn van de sprekenden. Om tot de toestand van nu te geraken zal er zeker enige tijd nodig zijn geweest, maar de verklaring ervan zal men zich, dunkt mij, in de eenvoudigste gedaante, aldus hebben voor te stellen: wordt door de spreker aan een zin: ‘Nee, ek weet nie’ een nieuwe voorstelling toegevoegd, die tot uitdrukking komt door een modaal hulpwerkwoord, dan vindt er feitelik een substitutie plaats van het beknopte nee door een psychologies (niet grammaties) eveneens beknopte, d.w.z. onvolledige zin, t.w. ek kan nie, ek wil nie of een andere dergelijke groep. Een onvolledige zin, immers: deze alleen zou onvoldoende zijn als antwoord op de gestelde vraag. De groep fungeert op dezelfde wijs als het enkele nee: hij dient om de hoorder voor te bereiden op een ontkennend volledig antwoord, dat erdoor wordt ingeleid en luidt: ek kan (dit) nie - sê nie in de plaats van: nee - ek sê đit nie, waarbij het tamelik wel vanzelf spreekt dat het subjekt ek vóóraan, reeds bij het modale kan optreedt. Deze substitutie moet men zich niet te mechanies voorstellen; het wezen der zaak is de modale ontkenning die vóóraf moet worden uitgesproken, maar niet noodzakelik in een bepaalde vorm. Zo lijkt het aannemelik, dat het gesubstitueerde zelf heel spoedig op zijn beurt weer de dubbele hik, c.q. het woord nee voor zich kreeg, en dat het totale produkt van het antwoord ging luiden: (1) nee, (2) ek kan (dit) nie (3) sê nie; te meer aannemelik, omdat dergelijke perioden in de taal van nu dageliks voorkomen. Opm. De term substitutie is gemakshalve gebezigd om het verloop meer aanschouwelik voor te stellen. Bij vergelijking met de ter inleiding aangevoerde zinnen uit moderne taal zal men zien dat daar hetzelfde plaats vindt, namelik een aaneenschakeling van eenheden, elk met eigen nie, maar een aaneenschakeling met dieper verband tussen de onderdelen dan alleen de optelling. Dat dus bij de vorming van samengestelde komplesen in de levende taal van nu hetzelfde geschiedt als bij de door mij gegeven voorstelling van 't ontstaan der konstruktie pleit er m.i. voor, dat deze voorstelling juist is, t.w. geheel analoog op dezelfde basis van de Afrikaanse taalpsyche berust. Er is echter nog een ander gebruik in de taal der inboorlingen van Z.A. dat we hier niet onopgemerkt mogen laten. | |
[pagina 23]
| |
Bij het bespreken van de fundamentele vormen der verba simplicia in Bantu-taal onderscheidt Torrend, A comparative grammar of the South African Bantu Languages (1891) § 832, als één van de vijf belangrijkste bronnen van modifikatie: het verschil van aktualiteit, naargelang de zin bevestigend of ontkennend is. Vb.: affirmative form: tu-bona .., ‘we see’. Men merke op dat het twede voorbeeld een dubbele ontkenning vertoont, door 't gebruik van de partiekel ta vóóraan, en de gewijzigde uitgang n.b. met i, hier zelfs ni) achteraan. Psychologies komt deze konstruktie vrij nauwkeurig overeen met de uitdrukking door middel van de hik-klank, en 't is dus ook zéér mogelik dat beide gebruikswijzen, parallel gaande, elkaar gesteund hebben bij 't beïnvloeden der blanken-taal. Misschien - dit hangt voor een deel van toevallige vondsten af - zal men na voortgezet onderzoek in staat zijn de gang van het geschetste proces nauwkeuriger te dokumenteren, en wellicht zal het dan in ietwat gewijzigde vorm te voorschijn treden. Het aangegeven histories verloop, volgens psychologiese lijnen geschetst, komt echter tot dezelfde waardering van het verschijnsel als een teoretiese, van logies-grammaties oogpunt a priori gemaakte beschouwing; dit doet ons geloven dat we inderdaad te doen hebben met een geval van konvergentie tussen twee talen, waarbij het produkt dus niet op ontlening van de ene uit de andere berust, maar het resultaat is van aanpassing door beide partijen.
Stellenbosch. A.C. Bouman. |
|