De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Staring-varia.‘Mijn eerste Proeven’, 't bundeltje van 1786, waarmee Starings oeuvre opende, werd besloten met een zeer welluidend gedicht van 9 strophen, getiteld: ‘Mijn Wensch’; dat blijkbaar zoo nauwkeurig mogelijk 's dichters verlangens en stemmingen moest uitdrukken. Beets vond 't kenschetsend genoeg en trachtte 't, tenminste gedeeltelijk, aan de vergetelheid te ontrukken door de vier laatste strophen in zijn Inleiding tot de VolksuitgaveGa naar voetnoot1) over te nemen. Daarbij laat hij het tevens aan het inzicht der lezers over, te beoordeelen welk een technische vaardigheid de negentienjarige Staring reeds in het dichten had verworven. Dit lied is nimmer herdrukt. Staring zelf hield 't dus blijkbaar voor ‘onrijp of geheel verwerpelijk’Ga naar voetnoot2). Maar dit onrijp mag dan toch zeker niet slaan op den vorm; deze is zoo vloeiend mogelijk. De reden tot totale weglating, bij veel dat behouden bleef, moet dus een andere zijn. Laat ik een poging tot opheldering wagen. Dr. C.S. Jolmers wijst in de Inleiding van zijn uitvoerige beschouwing over A.C.W. Staring als verhalend Dichter,Ga naar voetnoot3) op de verwantschap die Starings verzen, uit, wat men zou kunnen noemen ‘zijn zwarten tijd’ als student, vertoonen met het dichtwerk van Cronegk, ‘dien Besten, beminnelijken Cronegk, die boven alles mijn halzvriend is’Ga naar voetnoot4). Na een paar vergelijkingen zegt Dr. Jolmers dan: kan hieruit blijken, hoezeer Staring bij de uiting zijner gevoelens werd beheerscht door zijn eigen literaire herinneringen, in den aanvangGa naar voetnoot5) klonk toch even een eigen geluid. Dien eigen klank | |
[pagina 298]
| |
hooren we sterker in Mijn Wensch (M.E. Pr. bl. 69) waarin de dichter zijn verlangen naar het buitenleven uitte. In den aard van het onderwerp lag dat niet: hetzelfde thema werd veelvuldig behandeld in de Duitsche lyriek van dien tijd en het zou niet moeilijk vallen, alle trekken van den inhoud aan te wijzen in de gedichten van Cronegk alleenGa naar voetnoot1). Volgt dan in een noot een lijstje gedichten - enkel de opschriften - die dit kunnen bewijzen. Maar er zijn, dunkt mij, nog andere uitheemsche invloeden na te speuren bij Staring. 't Persoonlijke van de wijze van zeggen kan gelijk blijven gelden, al zou zelfs rythme en strophenvorm nagevolgd zijn. Ik bedoel den invloed van Pope. Dat hij óók door Staring gelezen werd, hoeft, dunkt me, geen twijfel te lijden, gezien de populariteit, die de cerebraal-poëzie van den fortuinlijken Engelschman ook in ons land genoot. Liet niet Agatha Deken zich portretteeren met een Complete Pope gewapend!Ga naar voetnoot2) In Pope's Ode on SolitudeGa naar voetnoot3) vind ik een nauwe verwantschap met Starings Wensch, zoowel wat gedachte als vorm, zelfs sommige typische uitdrukkingen betreft; alleen is Starings gedicht langer, rustiger, vromer, ouder. This was a very early production of our author, written when he was not quite twelve years old, teekent George Croly aan. Happy the man, whose wish and care
A few paternel acres bound,
Content to breathe his native air,
In his own ground.
Staring: Gij bosschen van myn erv, gy akkers zult de paalen
Van mijn begeerten zijn.
Bij St. tellen de verzen dus eenige voeten meer; maar de elfjarige Engelschman is meer pantheïstisch dan de negentien - jarige Hollander, hoezeer ook dien 't buitenleven een ‘gelievde droom’ was. Staring was godsdienstiger. Bless'd who can unconcernedly find
Hours, days, and years slide soft away,
| |
[pagina 299]
| |
In health of body, peace of mind.
Quiet by day,
Sound sleep by night; study and ease,
Together mix'd; enz.
Staring: En ik, te dwaas verleid, 'k zou hygend met haar
(de vrekheid) streeven
Door d' eigen glans (van 't bloozend goud) gelokt, door
d' eigen schijn bekoord! -
Neen, vloei op 't stille Land, o vloei daar eens mijn leeven
Roem - pracht - gewoellooz voort!
Thus let me live, unseen, unknown:
Thus unlamented let me die;
Steal from the world, and not a stone
Tell where I lie.
Dan sterv met mij mijn lied! - dan gun ik andre zangen
De kroon der eeuwigheid.
Men ziet, de eigen toon is zeker aanwezig, maar de gelijkenis is overigens frappant. Bovendien Pope's natuurpoezie wordt reeds besproken in den Sara Burgerhart van 1782, in den 78en briefGa naar voetnoot1). Nu weten we dat Staring na zijn promotie in de Rechten, er de Göttingensche studie in Chemie en Physica spoedig aan gafGa naar voetnoot2) en toen dan 1791 het bundeltje Dichtoeffening uitkwam, was hij in zooverre van zienswijze veranderd, dat voor uitingen als in ‘Mijn Wensch’, geen plaats meer was. ‘Het beheer zijner bezitting bracht hem meer dan “ligte zorgen”, het nam hem geheel in beslag en liet steeds minder tijd voor verzen maken’Ga naar voetnoot3). Zoo zal 't, dunkt me, gekomen zijn dat die in zoo zoete taal uitgedrukte wensch afgekeurd werd. Staring was praktischer, nuchterder geworden. 't Buitenleven eischte een geheelen mensch zonder die had 't ‘eenvouwig Landvolk’ aan versjes niets. Eerst veel later, twintig jaar, in 1810, begon Staring weer te dichten en dan is er een heel duidelijk verschil met de Vóór-Wildenborch-periode.
Pernis. F. van Dijk. |
|