De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Een rijmbrief van Coornhert.
| |
[pagina 293]
| |
verbleef toen, van 1568-1572, in ballingschap te Kleef en te Xanten. Hij was in 1567 op de Voorpoort in Den Haag gevangen gezet op last van Bossu, onder verdenking te veel de zaak van den Prins van Oranje te steunen, die in hem een vertrouwden raadsman waardeerde. Toen Coornhert in December 1567 was vrijgelaten, achtte hij het dan ook veiliger vrijwillig in ballingschap te gaan, dan een nieuw onderzoek naar zijn gezindheid af te wachten. Achterstaande rijmbrief is waarschijnlijk te Xanten geschreven. De vraag, wie Henrick van Holten is, kan ik niet volledig beantwoorden. Hij wordt in 1554 lid van het S. Joris-Gilde te HarderwijkGa naar voetnoot1), en was in 1546, op bevel van Karel V benoemd tot Drost, of slotbewaarder van Elburg. Harderwijk had toen twee blokhuizen, elk met een drost. De Van Holthes behoorden tot de magistraats-families. Gerhard en Willen Van Holthe komen sedert 1560 voor op de lijst van schepenen. In de 17e en 18e eeuw worden leden van deze familie vermeld als gecommiteerde en kerkmeesterGa naar voetnoot2). Als vooraanstaande persoonlijkheid is dus de uitwijking van Hendrik bij Alva's komst verklaarbaar. Coornhert zendt hem een verhandeling over de verskunst en de zuiverheid van taal, en stuurt hem, als afschrikwekkend voorbeeld een extract van een ‘rondeelken’, namelijk een Rondeelbrief, dien hij voormaals aan een vermaard Brabantsch rederijker had geschreven. Een gedicht hem door Holten gezonden, wordt door Coornhert hoog geprezen om de zuivere taal: ‘noch zeg icx u zuuvre tael is my meer lyef
dan eens princen achtbaere brief
deurspect met veel talen onder een gedreeven
dat ons moeder spraec doet sneeven’.
Blijkbaar heeft Coornhert met zijn vriend een geregelde briefwisseling gevoerd, ‘om daeghlijcx onder ons beyden te scrvyen dat lustich zy ende stichtelyc’. Holten was er mede begonnen, had Coornhert een ‘balade’ gezonden, en er zijn oordeel over gevraagd. Daarom wilden zij ‘eens tsamen afweeven 't web van kennis, als 't eerst by u (Holten) gescoren wert’. Aardig is de gemoedelijke toon van den brief, die Coornhert | |
[pagina 294]
| |
evenals in zijn proza-brieven, doet kennen als een hartelijk vriend, en een man met een fijngevoeligen inborst, bij al zijn gestrengheid en onverzettelijke beginselen. De tekst vraagt weinig verklaring. Het onuitgegeven handschrift is afkomstig uit de verzameling Kneppelhout, waarin het meer dan 50 jaar verborgen heeft gelegen. De uitgave van den brief zij een hulde aan den schranderen man, die zoo kloekmoedig heeft gestreden voor de zuiverheid van onze taal, en in wiens geschriften de kiemen zijn gelegd, waaruit zij zoo krachtig is opgebloeid.
Heemstede, Aug. '22. J.F.M. Sterck. | |
(Buiten op het adres:)
| |
[pagina 295]
| |
Maer den cadentien en sillaben roerende
zye ick zy al maet inde sillaben voerende
daer elc scerp is op loerende
met plomp versuym vande cadentien minlyc,
U zin is hier best, doch tegen tsotte misbruyc
daer ic nemmermeer onder en duyc
dan als na de verwerde chartenGa naar voetnoot1) onzinlyc
veel scoone prysen syn winlyk.
Ic prys t' lyeflyc gehoor, voor scerpe tellinge
die ick als een kuischen monicx quellinge
vry verlaet in myn stellinge;
als des ryms zoetheyt verzuyrt deur die dwase wetten;
voort en wert in tsestich reglen een eyndelwoort
in goet rym nyet tweemael gehoort.
dit waer des ryms doot, of hatelyc besmetten
daerom moetmer wel op letten.
De bedelwyn wt vreemde ontleende vaten getapt,
de Lazarus mantel, geflict, gebrodt, gelapt,
de stamertong die onduytsch clapt
hebdi fyn met haer rycke armoey bescreven,
noch zeg icx u zuuvre tael is my meer lyef
dan eens princen achtbaere brief
deurspect met veel talen onder een gedreeven
dat ons moeder spraec doet sneeven.
Want zo d'oude zongen, pepen ooc de jongen
Jan alleman volcht der hanssen cromme tongen
met verwerringe deurdrongen.
dan begintmen te proncken met eygen scande.
Hier over heb ic voormaels (als ghy nu) geclaecht
want het my ooc zere meshaecht,
zo ghy moecht zyen in deser rondeelkens verstande
Ga naar voetnoot* die ick u hyer met behande.
Aangaende die kennisse by my om gevraecht
en es nyet die letterlyc doodt, quelt, ende knaecht
nyet doende tgoedt dat men bejaecht.Ga naar voetnoot2)
Maer die in Goodts Ryck doecht, vroecht en vree moet geeven
die ons, ons zelf doet haten met hert en zinnen
en Godt boven al doet beminnen,
daer meyn ic, die doet des boosheyts doodt aencleven
om Goodts goetheyt te beleeven.
| |
[pagina 296]
| |
Gedaen den tweeden dach der zevender maand, even
alsmen telde vijftienhondert thienmael zeven,
om eens tsamen af te weeven
t' web van kennis, alst eerst by u gescooren // wert.
Midler tyt zende ick u, godtsoeckende mensche
zalige rust tot een wensche
in Christo, dats inden wech, daer nyemant verlooren // wert.
In hem bemindt u
Ver Coornhert.
T'waer te lyden, ghinct ghy maer in letters dolen
maer men mist daer ooc moedich in heele woorden.
Het neerlantsch hoereert met veel onduytsche scolen.
Ons tael is zelf ryc, noch wert voor haer gestolen
Wt Latyn, spaensch, walsch, wt zuyden en wt noorden.
T'waer noch etc.
maer men mist etc.
Dus zullen vreemde hoeren ons moedertael moorden.
Dees corrigibel statie // ons enargie blameert
T'welc men obrueert // met errante Imitatie
teffect valt demonstratie // die 't propoost observeert.
Dees corrigibel etc.
Wantmen tlatijn useert // en ons duytsch abandonneert
Ja vol na extirpeert // van zijn naturel gratie.
Dees corrigibel etc.
T'welc men obrueert etc.
Is dit geen blamatie // voor ons duytsche natie?
Hyer hebdi tgeblyf
Van dat ick nu scryf
Groet vruntlyck u wyf.
|
|