der Zunge gegen rückwärts verschoben wird, so dass eine Annäherung der Oberfläche der Hinterzunge an den weichen Gaumen stattfindet’
Nu deelde Mej. C.C. Huysinga, deklamatrice, die dezelfde ervaringen bij haar leerlingen had opgedaan, me mee dat ze bij verschillende proeven steeds weer had opgemerkt, dat de zijkanten van de tong bij iel zich meer uitzetten (zodat ze bijna de kiezen raakten), terwijl bij oel, ool, uul, de tongzijden even binnen de kiezen bleven. Zij waagde nu de volgende veronderstelling: ‘Bij de ie en ook (hoewel in mindere mate) bij de ee, i en è worden de liphoeken ingetrokken, de lipopening wordt dus verbreed. Mij schijnt 't toe dat deze lipverbreding reflektories gepaard gaat met 'n tongverbreding, welke nog aanwezig is bij de volgende l-vorming, waardoor 'n lichte, vlugge aanslag van de toch reeds zware Ned. l, nog meer bemoeilikt wordt.’
't Leek me zeer waarschijnlik dat deze verklaring de juiste was en ik word in deze mening versterkt door hetgeen C.B. van Haeringen opmerkt in ‘De Germaanse inflexieverschijnselen phoneties beschouwd’ (blz. 32): ‘Hierbij (nl. de genetiese klankwijzigingen) zal blijken, dat een bevredigende formule te geven vaak gecompliceerder is dan het schijnt. Er moet nl. bij alle vocalen rekening gehouden worden met het feit, dat de lippenstand in een of ander verband staat met de stand van de tong, dat bijna de indruk maakt van reflectories te zijn’ (kursivering van mij). Van Haeringen voegt er in een noot aan toe: ‘Passy, Changements phonetiques, 79, houdt zelfs een bepaalde correspondentie tussen lippen- en tongstand voor “normaal”. Waar nu deze standen niet in die gewenste harmonie aanwezig zijn, daar wil P. in het klankverloop een streven tot “normalizering” zien, een streven, om die harmonie te herwinnen.’
V.H. acht die laatste opvatting van P. moeilik vol te houden en ook ik persoonlik zou deze konsekwentie niet durven aanvaarden. Veeleer moeten we trachten onze leerlingen te leren de lippenstand bij de artikulatie van de ie, ee, i en è zoo snel mogelik los te laten. Of dit prakties uitvoerbaar is in 't normale spreken, waarin de klanken op elkaar zoveel invloed plegen uit te oefenen? Ik betwijfel 't wel.
E. Jongejan.