De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Boekbeoordelingen.Le Langage par J. Vendryes. (L'Évolution de l'Humanité I 3. - Paris, 1921). Prijs fr. 15.Vendryes, die vóór deze vooral als keltoloog op de voorgrond is getreden, schenkt ons tansGa naar voetnoot1) dit zakelik en methodies leerboek over de algemene taalkunde, dat naast de beste met ere genoemd mag worden. Hij vraagt van de lezer geen grote feitenkennis, maar rangschikt het veelal bekende materiaal op eigen wijze en licht z'n opvattingen vaak door aardig gevonden vergelijkingen toeGa naar voetnoot2); z'n voorbeelden ontleent hij meest aan de Indogermaanse talen, maar zo nodig grijpt hij daarbuiten. Hij scherpt het krities vermogen van de lezer door op de leemten en gebreken van gebruikelike onderscheidingen te wijzen, en z'n voorzichtige uitdrukkingswijze kenmerkt zich door die exactitude en clartéGa naar voetnoot3), die volgens hemzelfGa naar voetnoot4) een kenmerk van de Franse taal zijn. Hij voelt zich zuiver linguist; d.w.z. maakt telkens halt, zodra hij op filosofies terrein dreigt te komen: een beperking van stof die aan z'n boek een zekere afgerondheid geeft. De analyse van het fait linguistique is z'n uitgangspunt, en dat in de loop van het betoog de sociale kant van de taal tot z'n recht komt, spreekt vanzelf bij een geleerde uit de school van Meillet. Een globaal overzicht van de rijke inhoud moge hier volgen. De drie eerste delen behandelen de drie voornaamste elementen van de taal, les sons, le grammaire en le vocabulaire. Les sons: dus een - overigens weinig opmerkelike - fonetiek en een | |
[pagina 217]
| |
bespreking van de wijze en de soorten van klankverandering, alsmede van de analogie. De toestand is gewoonlik niet zo eenvoudig als men uit de korte formulering van een klankwet zou opmaken. En vaak beantwoordt aan de historiese ontwikkeling de geografiese verbreiding: in onze taal b.v. had de diphthongering van ī 't eerst plaats vóór vokaal en aan 't woordeind, daarna eerst vóór konsonant, en nog tegenwoordig zijn er dialecten, waar de overgang alleen in de eerstgenoemde gevallen heeft plaats gehad. Indien de klankverandering niet het gevolg van evolutie, maar van substitutie is, krijgt men licht hyperdialektiese vormenGa naar voetnoot1). Bij de afhankelike veranderingen, waarvan de Germaanse auslautswetten een mooi voorbeeld opleveren, heeft men vooral op twee beginselen te letten, overheersing en weerstand (dominance et résistance) en op deze beginselen berusten de natuurlike tendenties, die in alle talen terugkeren. Als b.v. twee verschillende explosieven op elkaar volgen, is de eerste eigenlik alleen implosief, klinkt dus zwakker. Hier is dus overal de tendentie tot verandering aanwezig, maar die neiging kan zich op verschillende wijze uiten: -akta- > -atta- (assimilatie) of -akəta- (epenthesis) of -achta- (differentiatie). Le grammaire: bij de beoordeling moet men zich niet door de schrijfwijze in de war laten brengen. Indien het waar is, dat een woord bestaat uit een deel dat de betekenis aangeeft en uit een morphème, dan is ik heb gezien evengoed één enkel woord als lat. vidi en dan is de klinkerwijziging van ik liep evengoed een morphème als -de in ik wandel-de. Een biezondere plaats nemen de negatieve affixen in (les morphèmes zéro), waarvan de vokatief en de 2de ps enk. imp. bekende Indogermaanse voorbeelden zijn. Woorden die alle konkrete betekenis missen (mots vides), zijn eigelik ook niets dan morphèmes, zo b.v. de voorzetsels; het is door de vervorming van echte tot lege woorden, dat de in de morfologie geleden verliezen hersteld worden. Tot de grammaire behoren ook de grammatikale kategorieën, waarbij V. op de ondeugdelikheid van de gebruikelike onderscheidingen wijst. De bedoelde kategorieën bestaan slechts door de vorm die er uitdrukking aan geeft. Tussen lt. amo patrem en noceo patri bestaat verschil van uitdrukkingswijze, maar niet van betrekking; evenzo tussen fr. j'aide ma mère, | |
[pagina 218]
| |
je suis mon père en hgd. ich helfe der Mutter, ich folge dem Vater. Zo is er in onze taal, in 't algemeen gesproken, geen verschil meer tussen meewerkend en lijdend voorwerp, maar... notre grammaire a été bâtie... sur le modèle des grammaires du grec ancien ou du latin; elle en est restée fausséeGa naar voetnoot1). Dat wat van de grammatikale kategorieën is opgemerkt, geldt ook van de indeling van de woordsoorten. V. gaat uit van het fundamentele onderscheid tussen werkwoord en zelfstandignaamwoord, tussen verbale en nominale zin. Onder invloed van de Griekse grammatika heeft men beide zinnen tot één tiepe teruggebracht, maar ten onrechte: het w.w. zijn, dat door verzwakking van betekenis tot copula is geworden, heeft eerst in betrekkelik jonge tijd z'n plaats als zodanig in de nominale zin ingenomen, doordat men anders niet in staat was de tijd uit te drukken. Een volgend hoofdstuk van dit belangrijke deel behandelt de langage affectif, de gevoelstaal. Het gevoel beheerst vooral de gesproken taal, waar het zich in de losse volgorde van de woorden uit, in tegenstelling tot de geschreven taal met z'n overdachte constructies: de geschreven taal gebruikt de onderschikking; de gesproken taal verkiest de nevenschikking, terwijl toon en gebaren als aanvulling dienst doen. Soms verandert de affektieve taal in grammatikale: die man, z'n huis is mooi werd: Die man z'n huis is mooi. Tegenover de objektieve verleden tijd staat het futurum met sterke gevoelskleur; vandaar dat in allerlei talen willen en dergelike w.w. als hulpw.w. van de toekomende tijd gebruikt worden. Ook krijgen soms grammatikale woorden een affektieve kleur (ook, soms enz.) om ten slotte tot automaties gebruik af te dalen. Het slothoofdstuk bespreekt de invloed van de analogie op het morfologies sisteem, een onderwerp dat na de behandeling in andere handboeken niet veel nieuws meer biedt. Le vocalulaire: Het is moeilik, zo merkt V. op, over de uitgebreidheid van de woordenvoorraad te oordelen. Zéker komt men er niet door de woorden van een woordenboek of van een schrijver op de gebruikelike wijze te gaan tellen. Immers, men kan van tal van woorden niet zeggen of ze bestaan (b.v. bij vormingen met produktieve suffixen), en men kan moeilik in ieder konkreet geval beoordelen, of men met één woord met twee betekenissen of met twee verschillende woorden te doen heeft | |
[pagina 219]
| |
(onafhankelik van de etymologiese eenheid), terwijl aan de andere kant vele zeldzame woorden (b.v. namen van vrij onbekende planten) eigelik niets dan eigennamen voor ons zijn. Bij de behandeling van de betekenisverandering, die m.i. niet het beste deel van 't boek is, had V. meer van Wundt kunnen profiteren; aardig is intussen de opmerking over de neologismen: Le faculté de créer des mots nouveaux n'est probablement qu'une illusionGa naar voetnoot1). Een vierde deel behandelt de dialekten en de sociale taalgroepen (vooral het argot), de ontwikkeling van 't Algemeen Beschaafd in verschillende landen, die van de geschreven en de hiermee niet te verwarren literaire taal, de invloeden van de talen op elkaar, de mengtalen (kreolisering). Voor ons is veel hiervan van minder belang, daar wij in Van Ginnneken's Handboek een dieper en breder gaande samenvatting van de meeste kwesties bezitten. Een slothoofdstuk behandelt de taalverwantschap en de histories-vergelijkende methode: V. wijst er op, dat we goed doen, uit de weinige linguistiese feiten die we van de oudste taalfasen kennen, geen konklusies te trekken aangaande volk en kultuur: de linguistiese palaeontologie is een gevaarlik terrein. Het laatste deel, l'écriture, behandelt de geschiedenis van het schrift en de misère orthographique, met name in 't Frans, waarvan de spelling abominable is tengevolge van de influence néfaste des pédantsGa naar voetnoot2). V. bepleit een geleidelike hervorming: on ne peut la réformer qu'avec beaucoup de prudence, en s'inspirant de l'usage mêmeGa naar voetnoot3). En hij is zoo optimisties te hopen, dat dan het verzet niet al te sterk zal zijn. In de inleiding bespreekt V. de kwestie van de oorsprong van de taal. Zonder de theorie van Jespersen te verwerpen (Language, then, began with half-musical unanalyzed expressionsGa naar voetnoot4), legt hij toch sterk de nadruk er op, dat men op geen wijze tot de primitieve taal kan doordringen en dat het gehele probleem eigelik niet van linguistiese aard is. Alleen dit is | |
[pagina 220]
| |
zeker: Le langage, qui est le fait social par excellence, résulte des contacts sociauxGa naar voetnoot1). Ten slotte, in een ‘conclusion’, komt de vraag ter sprake, of men het recht heeft van vooruitgang in de taal te spreken. En even stellig als de uitspraak van de genoemde Deense geleerde: the sum total of these changes... shows a surplus of progressive over retrogressive or indifferent changesGa naar voetnoot2), klinkt hiertegenover de stem van de Fransman: la somme des gains et des pertes fait une balance à peu près égaleGa naar voetnoot3). Het is foutief, zegt V., een ideaal van volkomenheid in een bepaald taaltiepe te zoeken; nooit heeft een taal z'n dienst geweigerd aan hem die een gedachte had uit te drukken; de esthetiese of praktiese waarde kan geen faktor zijn bij de beoordeling van de kwestie. De vooruitgang bestaat daarin, dat de taal zich aanpast aan de behoeften van de sprekers, maar nooit is deze vooruitgang definitief. De evolutie van de talen is de evolutie van de maatschappijen onder een ander aspekt.
Hilversum. M. Schönfeld. | |
Nederlandsche Lyriek vanaf de dertiende eeuw tot 1880, verzameld door Th.E.C. Keuchenius, toegelicht door Dr. D.C. Tinbergen. I De Middeleeuwen (Leiden - A.W. Sijthoff - 1920). Prijs f 5.-.Een rijke verzameling, met smaak bijeengezocht met zorg toegelicht en versierd met goede reproducties van gelijktijdige miniaturen en schilderijen. Bestemd voor de brede kring van belangstellenden in onze oude letterkunde, zal dit werk ongetwijfeld voor velen een verrassing zijn. Dit eerste deel gaat tot de hervormingstijd: het voornemen is, nog twee delen te laten volgen. C. de V. |
|