De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdApril.H.M. oordeelt zeer ongunstig over De Zeven Broeders, van de Limburgse dichter Mathias Kemp, volgens hem ‘een episch allegorietje in zak-formaat.’ Gunstig oordeelt deze criticus over de bundel Opgangen van de jonge Vlaming Wies Moens. | |
De Nieuwe Gids. Maart.In de Literaire Kroniek bespreekt W. Kloos, breedvoerig polemiserend op terechtwijzende toon, de Verzamelde Opstellen van J.M. Acket. | |
April.L. van Deyssel prijst de schetsenbundel In een laaiende lente van L.J. Walch. - W. Kloos toont zich zeer ingenomen met W.L. Penning's laatste gedichten, bijeengebracht in de bundel Levensavond. - F. Erens prijst met warmte De Zeven Broeders van Mathias Kemp. | |
[pagina 157]
| |
Groot-Nederland. Maart.M.H.J. Schoenmaekers overtreft Bilderdijk en Multatuli door buitensporige etymologiese fantasieën, uitgewerkt in een artikel Klankwaarde van het woord. Daarbij meent hij de volgende stelling bewezen te hebben: ‘Het woord, het “echte” woord is geen resultaat van conventioneele afspraak, maar een natuurlijk, spontaan-geworden symbool-in-klank, dat vele dingen samengrijpt in een gemeenschappelijke karakteristiek.’ Als men b.v. de symboliese waarde van k en l voelt, is de verwantschap tussen kuil, kaal, koel, kil, kiel en keel duidelik. | |
April.J. Saks vervolgt zijn breed opgezette, grondige studie over Multatuli en zijn Vorstenschool, waarbij hij een ruim gebruik maakt van de gegevens die de Brieven verschaffen. | |
Elseviers Maandschrift. April.H. Robbers bespreekt de beide Van Deyssel-studies van B.J. Stokvis en Mr. Ritter. Hoewel hij lof heeft voor de eerste, wijst hij er op dat de tweede diepergaand en eigenlik meer ‘samenvattend’ is. - J.d.W. beoordeelt de afzonderlik verschenen studie van M.H. van Campen over Nederlandsche Romancières. | |
Den Gulden Winckel. Maart.L. Kramer bespreekt de reeds herdrukte keuze uit Christelijke Poëzie door P. Keuning. De dichters van deze poëzie, onder wie hij Geerten Gossaert de grootste acht, worden vergelijkend beoordeeld. - Roel Houwink spreekt zijn waardering uit voor het werk van Wies Moens. | |
April.W. Dijkstra bespreekt Joan Luycken's Duytse Lier, naar aanleiding van de onlangs verschenen artistieke Palladiumuitgave. - P.L. van Eck Jr. toont zich teleurgesteld door de bloemlezing Kinderkennis uit de Letterkunde door B.J. Douwes: ‘dit is geen bloemlezing, maar een plundering’, zegt de criticus. Het boek is z.i. tweeslachtig en door de vele korte aaneengeregen stukjes onleesbaar. | |
De Beiaard. Maart.B.A. Schipper O.P. behandelt in een artikel Vondel en Thomas de vraag, in hoeverre Vondel voor zijn Bespiegelingen gebruik maakte van de werken van Thomas van Aquino. Voor zijn eerste boek heeft hij de Summa contra Gentiles ijverig gebruikt - wat pater Boelen in zijn Vondelstudies over 't hoofd zag - maar vooral in het tweede boek is de invloed duidelik merkbaar: ‘in de eerste 350 verzen ver- | |
[pagina 158]
| |
taalt hij bijna letterlijk de argumenten uit Thomas' Summa contra Gentiles. Men kan dus vaststellen dat Thomas van Aquino voor de zuiver theologische gedeelten van de Bespiegelingen Vondels leidsman is geweest.’ | |
Stemmen des tijds. Maart.De ‘Leestafel’ bevat o.a. een bespreking van de Keurgedichten van J.J.L. ten Kate, verzameld en van inleiding voorzien door C.V. van Noppen. De inleider meent dat ‘Ten Kate naast Da Costa behoort te staan in onze letteren; een orgelklank en een harptoon; beiden dichters bij de gratie Gods.’ | |
Opgang. April.J. van Ham geeft een beknopt artikel over De taal van Van Looy, waarin hij met een reeks voorbeelden de eigenaardigheden in het taalgebruik van deze schrijverschilder laat zien. | |
Studiën. Tijdschrift voor Godsdienst, Wetenschap en Letteren. Maart.H. Padberg bespreekt Abraham Kuyper als Stylist en prijst zijn geschriften als ‘proza van een klassiek schrijver’, hoger te stellen dan het proza van Van Deyssel of van Kloos. | |
April.J. van Mierlo Jr. acht Bloemlezing uit Ruysbroeck, die Jeanne Veen onder de titel ‘Uren met Ruusbroec’ samenstelde, een onbenullig ding. In de Inleiding ergert hij zich aan ‘gehaspel met groote woorden’, feitelike onjuistheden, krasse onwetendheid en een verwaarlozing van de gehele Katholieke litteratuur over Ruusbroec. | |
Oud-Holland XXXIX, afl. 3-4.In een opstel Nederlandsche Faust-illustratie stelt P. Leendertz Jr. de vraag, hoe Rembrandt en Matham aan het onderwerp van hun Faust-etsen gekomen zijn. Zijn antwoord luidt, dat zij waarschijnlik reeds vóór 1642 de ‘Hellevaart van Dokter Joan Faustus’ (eerst in 1731 gedrukt), bewerkt naar Marlowe's drama, door een Engelse of Hollandse troep hebben zien opvoeren. - M.D. Henkel schrijft over Nederlandsche Ovidius-illustraties van de 15e tot de 18e eeuw, een studie die eveneens voeling houdt met letterkunde, omdat naast de Franse ook Nederlandse vertalingen ter sprake komen. | |
Vlaamsche Arbeid. Maart.O. Dambre geeft een beknopt artikel over Justus De Harduijn, ‘de zuiverste Nederlandsche Renais- | |
[pagina 159]
| |
sancist’, in wie ‘de Nederlandsche Renaissance in Vlaanderen uit- en vervloeit in de ascetische literatuur der Contra-reformatie.’ Nadat Rob. Foncke opnieuw belangstelling voor deze dichter gewekt heeft, en een heruitgave van ‘Roosemond’ bewerkte, hoopt de schr. door een uitgave van de andere werken op zijn beurt ‘tot de eindelijke rehabilitatie iets bij te dragen.’ | |
Dietsche Warande en Belfort. Maart.Onder het opschrift Een belangrijk probleem miskend bestrijdt C.G.N. de Vooys de beschouwingen van Prof. Mansion in ditzelfde tijdschrift (Sept. '21). Hij betoogt dat ‘in het belang van school en maatschappij, de verbreiding van een algemeen-beschaafd gesproken Nederlands in Vlaanderen niet naar een “verre” toekomst verschoven mag worden.’ - In de rubriek Boekennieuws wordt het verzamelde Proza van Verwey warm geprezen en het laatste werk Maurits van Sabbe: 't Pastorken van Schaerdycke en 't Kwartet der Jacobijnen met waardering besproken. | |
April.Gezelle's leeraarschap te Rousselare is een hoofdstuk uit een boek, dat Al. Walgrave over Gezelle zal publiceren. Hij tracht zich, vooral met behulp van Rond den Heerd, een denkbeeld te vormen van de bezielende kracht van Gezelle's onderwijs in klassieke en levende talen. | |
Volkskunde XXVII, afl. 1 en 2.Victor de Meijere wijdt een zeer waarderend artikel aan de overleden redakteur Alfons de Cock, met een opsomming van al wat hij in zijn werkzaam leven tot stand gebracht heeft. - Jan de Vries onderzoekt in een grondig artikel Methodiek en Praktijk van het onderzoek der volksoverleveringen, naar aanleiding van een artikel over Het lied van Halewijn, door G.J. Geers in hetzelfde tijdschrift gepubliceerd. Hij waarschuwt voor de eenzijdigheid van Bédier, die te weinig hecht aan het verzamelen van varianten, en wijst nadrukkelik op de betekenis van de geografies-historiese methode, zoals die door de Finnen Kaarle Krohn en Antti Aarne werd gevonden en toegepast. - G. Celis behandelt lantaarnopstekersgedichten uit Gent. | |
De Bibliotheekgids. Febr.Dit nieuwe Vlaamse orgaan voor bibliotheekwezen geeft nuttige voorlichting omtrent het voornaamste wat in binnen- en buitenland verschijnt. Deze aflevering wordt geopend door een beknopt artikel van Eug. de Bock over het Proza van Albert Verwey. | |
[pagina 160]
| |
Maart.Fritz Francken schrijft over Pol de Mont, naar aanleiding van twee onlangs verschenen boeken. | |
Neophilologus VII, afl. 3.B. Faddegon geeft theoretiese beschouwingen over De systematiek der syntaxis. Hij ontwerpt enkele hoofdlijnen voor een nieuwe indeling, waarbij hij de analytiese behandeling van de enkelvoudige zin baseert op de categorieënleer. De waarde van zijn beschouwingen - meent hij - zal eerst blijken uit haar toepassing. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Febr.H.H. Knippenberg opent een bespreking van Frederik van Eeden en zijn werk met een algemene inleiding over ‘de zoekende tobber’, over de periode waarin hij zich schuldig maakte aan ‘matelooze hoogmoed naast drieste blasphemie, of liever jammerlijke godsdienstige onkunde.’ - Dezelfde schrijver behandelt met geringschatting, de geschiedenis van Tollens' volkslied en besluit met de mededeling van een Duitse vertaling uit het jaar 1835. - J. Moormann besluit zijn opmerkelike studie over Een Limburgsche Geheimtaal: Losche Nekôdesch, hoofdzakelik bestaande uit een op vergelijkende studie berustende, beredeneerde woordenlijst. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Acad. Des. 1921.Een voordracht van Gustaaf Segers handelt over Het Mengelwerk in onze dag- en weekbladen, en eindigt met een beroep op de Vlaamse volksschrijver om, naar het voorbeeld van Conscience, een populaire litteratuur te scheppen ‘tot verlichting, verzedelijking en verheffing van zijn volk.’ - Leonard Willems geeft opnieuw blijken van scherpzinnigheid en speurzin in een reeks Lexicografische sprokkelingen, die deels verbeteringen van fiktieve woorden zijn, deels de juiste verklaring geven van raadselachtige woorden, grotendeels uit de Mnl. periode. - Dezelfde schrijver ontdekte in een refereinbundel van ± 1525 de naam Margriete van Lovren. - Edw. Gailliard vervolgt de reeks Kleine verscheidenheden uit de Mnl. woordenschat. Verder bevat deze aflevering de uitgeschreven prijsvragen voor de jaren 1923-1926. C.d.V. |
|